woensdag 29 oktober 2014

Wonder Woman in Vlaanderen

Eerder heb ik al melding gemaakt van een stripverhaal waaraan Jo Clauwaert (tekeningen) en ik (scenario) werken: Rooie Machteld en de Uitgezogenen. (1) Dat verhaal speelt zich af in een Vlaanderen waaruit de industrie wel volledig weg is, maar de bewoners toch nog uitgezogen worden. Het is een work in progress, maar we weten toch al dat het verhaal in de tradities van de gothic novel baadt en dat de heldin trekken vertoont van de Amerikaanse Wonder Woman die als ’t ware de naar Amerika uitgeweken tante van onze Rooie Machteld is.
Wonder Woman werd in 1941 bedacht door William Moulton Marston (†1947). Het was zijn antwoord op Superman die in 1938 tot leven kwam en op Batman (vanaf 1939). De auteur baseerde zijn heldin op twee vrouwen: Elizabeth (Sadie) Holloway en Olive Byrne. De eerste was zijn echtgenote, de tweede zijn minnares. Uit beide verhoudingen ontsproten kinderen. Het is iets wat wel meer voorkomt, zeldzamer is dan weer dat ze al vanaf de jaren twintig in ’t geheim samenleefden, in een ménage à trois.
Marston en zijn vrouwen waren sterke figuren. Hij was een bekende psycholoog (en de uitvinder van de leugendetector). Zijn minnares, Olive Byrne, stamde uit een familie waarin het feminisme prominent aanwezig was. Haar tante, Margaret Sanger, was een bekende activiste. Echtgenote Elizabeth Holloway (†1993) was dan weer een vrouw met drie universitaire diploma’s, in een tijd waar hogere studies maar zelden voor vrouwen weggelegd waren. Na haar huwelijk met Marston bleef ze professioneel actief, ook zeldzaam in die tijd. Terwijl Elizabeth uit werken ging, zorgde Olive voor de kinderen (twee van haar en twee van Elizabeth). Het ménage à trois functioneerde wonderwel, zo goed zelfs dat de vrouwen ook na Marstons dood bleven samenleven.
Het kan haast niet anders dan dat een auteur die zich aan zo’n bron mag laven, een sterk vrouwelijk personage neerzet, een heldin met feministische waarden. De Amerikaanse feministe Gloria Steinem zegt daarover: ‘Wanneer ik nu terugblik op de Wonder Woman verhalen van de jaren veertig, ben ik verwonderd over hun feministische boodschap. Wonder Woman symboliseert veel waarden van de vrouwencultuur die feministen nu veralgemeend willen zien.’ (2)
De kledij van deze superheldin komt dan weer uit een ietwat minder feministische hoek. Wonder Woman is vestimentair sterk verwant aan de Varga Girls, tekeningen van schaars geklede dames die het blad Esquire op de middenbladzijde afdrukte en die tijdens WO II iconische pin-ups werden, fel gesmaakt door de Amerikaanse soldaten in Europa.
Varga Girls werden zo genoemd naar hun ontwerper
Alberto Vargas. Ze werden als centerfold in het blad Esquire
opgenomen en waren er geliefd bij de Amerikaanse soldaten
die tijdens WO II in Europa vochten.
De combinatie bracht veel lezers in verwarring. Jill Lepore die een boek over deze stripfiguur schreef zegt daarover: ‘Veel mensen maakten zich zenuwachtig over Marstons bedoelingen… “Is dit een feministisch project bedoeld om meisjes te helpen kiezen voor de universiteit en voor een carrière of is dit een soort soft porno?”’ (3)
En dan is er tenslotte nog een facet dat zowel feministisch genoemd kan worden als het tegendeel ervan. In bijna alle verhalen die Marston schrijft, wordt Wonder Woman geketend of vastgebonden, waardoor ze al haar krachten verliest. Dat gebeurt zoveel keer dat sommige critici er een seksuele obsessie in ontdekken. Marston zou een liefhebber geweest zijn van de seksuele praktijk die bondage (4) heet. Hij blijkt inderdaad van mening te zijn dat bondage gepromoot moet worden, en dat zijn strip er goed aan doet jonge mensen in de praktijk in te leiden. Wanneer hij dienaangaande van sadisme beschuldigd wordt, zegt hij: ‘Dit, mijn beste vriend, is de enige echt grote bijdrage van mijn Wonder Woman tot de morele opvoeding van de jongeren.’ (5) Tegelijk komt het beeld van de geketende vrouw uit de feministische beweging. Suffragettes plegen in Amerika inderdaad geketend te betogen, als symbool van hun onderdrukking. Zou het kunnen dat Marston het nuttige aan het aangename paart en het feminisme aan de bondage? Daar lijkt het inderdaad wel op. 
Wonder Woman slaagt er hoe dan ook telkens weer in om zich van haar ketenen te bevrijden, waarna ze met herwonnen supervrouwelijke krachten al het bestaande te lijf gaat. En dat, waarde lezers, zal in de Vlaamse strip Rooie Machteld en de Uitgezogenen niet anders zijn.
Flor Vandekerckhove

(1) Zie De griezel die kapitalisme heet, gepost op 26 augustus 2014, onder http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/08/de-griezel-die-kapitalisme-heet.html
(2) Geciteerd In Wonder Woman: The complete History. 207 ps, auteur Les Daniels. 2004. Uitg. Chronicle Books.
(3) Jill Lepore. The Secret History of Wonder Woman. 410 ps. 2014. Uitg. Knopf.


dinsdag 28 oktober 2014

Voor een libertair marxisme

Als er iets is waaraan de linkerzijde geen gebrek heeft dan is het wel aan isten. Er zijn socialisten, communisten, anarchisten… en die moeten vervolgens ook nog in vele subgroepen ondergebracht worden: isten à volonté. Voor de meeste mensen mag dat één pot nat zijn, maar de direct betrokkenen cultiveren wel graag — al te graag! — de verschillen. De resultaten zijn er dan ook naar: in ’t beste geval wordt er neerbuigend op de andere neergekeken, in ’t slechtste geval is er sprake van blinde haat. De twee houdingen hebben met elkaar gemeen dat ze de zaak geenszins vooruithelpen.
Toch zijn ook daar mensen te vinden die bruggetjes slaan. Dat doen bijvoorbeeld Olivier Besancenot en Michaël Löwy, vooraanstaande activisten van de Franse Nouveau Parti Anticapitaliste (NPA): ‘Ons vertrekpunt, door onze geschiedenis en onze vorming, is het marxisme (…) Maar we zijn ervan overtuigd dat de marxisten veel te leren hebben van de gedachte, de cultuur, de strijd en de ideeën van de anarchisten; van hun weigering van elke vorm van  tirannie, dominantie, onderdrukking; van hun “radicale idee van de vrijheid” (Walter Benjamin); van hun onbuigzame, revolutionaire geest die even vijandig tegenover het Kapitaal staat als tegenover de Staat.’ En daarna volgt een zin die als een programma klinkt: ‘Wij denken dat de revolutionaire cultuur van de XXIste eeuw marxistisch en libertair zal zijn.’ Wanneer de auteurs de libertair Daniël Guérin citeren waar die zegt dat de marxisten er goed aan zouden doen zich in een anarchistisch bad onder te dompelen, antwoorden ze: ‘Dat bad is nu meer dan ooit nodig.’
Wat die twee nu vooral niet moeten doen is een nieuw isme in ’t leven roepen, al dan niet gekoppeld aan weer een nieuwe club, maar dat zijn ze ook geenszins van plan: ‘Volgens ons is het libertair marxisme geen afgewerkt theoretisch corpus: het betreft meer een affiniteit; een zekere politieke en intellectuele aanpak; de gemeenschappelijke wil om, door middel van de revolutie, komaf te maken met de dictatuur van het kapitaal en zodoende aan een niet-vervreemde, egalitaire maatschappij te bouwen, bevrijd van de dwangbuis van de staat.’
Besancenot en Löwy zijn niet de eersten die in die richting denken. ‘Er bestaat feitelijk niet zoiets als één libertair marxisme, maar een grote verscheidenheid aan min of meer gelukte pogingen om bruggen te werpen tussen de twee grote revolutionaire tradities.’ Het boekje dat die twee nu geschreven hebben scheert in vogelvlucht over die pogingen, alsmede over bijdragen die denkers daar vroeger al over gepubliceerd hebben: ‘Wij willen enkele libertair marxistische graantjes zaaien, in de hoop dat ze een vruchtbare bodem vinden en kunnen groeien’. En dan gaat het over de beginjaren van de Iste Internationale, de commune van Parijs, de martelaren van Haymarket in Chicago, de Industrial Workers of the World (IWW), de eerste jaren van de Franse CGT, de Russische en de Spaanse revolutie,… Er worden figuren belicht die over de muurtjes heenkeken: Louise Michel, Daniël Guérin, Victor Serge, Pierre Monatte, Rosa Luxemburg, Nestor Makhno, André Breton, Emma Goldman, Buenaventura Durruti, Benjamin Péret, de zapatist Marcos… Doorheen de conflicten wordt naar samenhang gezocht: wat ging er mis in de Russische revolutie en in de Spaanse? ‘Vandaag verplicht de tragische balans van de revoluties ons om anders te gaan denken, in de hoop dat we het socialisme zijn menselijk gezicht kunnen terugbezorgen.’ De auteurs, die beiden uit het trotskisme komen, sparen Trotski niet, meer bepaald voor wat betreft het drama dat zich in Kronstadt afgespeeld heeft en waarbij die Trotski het bevel gaf om de opstandelingen militair te vernietigen: ‘Volgens ons is het conflict tussen Kronstadt en de macht van de bolsjewieken (…) een tragische en broedermoordende confrontatie tussen twee revolutionaire stromingen. De verantwoordelijkheid van deze tragedie is verdeeld, maar valt vooral op degenen die de macht in handen hadden.’ Lees: Trotski.

Olivier Besancenot & Michael Löwy. Affinités Révolutionnaires. Nos Êtoiles Rouges et Noires. Pour une solidarité entre marxistes et libertaires. 2014. Êd Mille et une nuits. 212 ps. 5,60 €. ISBN 978-2-75550-722-5.



zondag 26 oktober 2014

Waarom Bredene geen zeedijk heeft

— Links: Mooie duinen, maar geen zeedijk in Bredene. Zit koning Leopold II er voor iets tussen? — 

— Rechts: autorally in Oostende. Is dit de autorally waarvan in het stuk sprake is? —



In Brood & Rozen staat een stuk van Marc Constandt, conservator voor de gemeentelijke musea van Middelkerke. (*) Hij heeft het over de impact van de auto op het kusttoerisme.
De aanwezigheid van de auto is al vlug voelbaar in Oostende, toentertijd de meest mondaine badplaats. Rally's (1899, Parijs-Oostende) en snelheidswedstrijden promoten het nieuwe vervoermiddel dat gekocht wordt door de rijken en waaraan jan met de pet zich graag vergaapt. De auto opent een zee aan mogelijkheden en het kusttoerisme eist zijn deel op. Politici spannen zich in om een wegennet te creëren dat de auto eer aandoet en hotels voorzien garages. Architecten beseffen dat de auto een plaats nabij de woonst moet krijgen. Nieuwe beroepen zien het licht: automecanicien, garagist, pomphouder, chauffeur.
In die ontwikkelingen speelt, voor wat de kust betreft, de Koninklijke Baan een grote rol. ‘Deze nieuwe weg was moderner dan de klassieke steenwegen, waarvan de kasseien niet bepaald comfortabel waren. Hij dankt zijn bestaan aan koning Leopold II. Die was zelf een liefhebber van auto’s en ondervond dus aan den lijve wat de slechte staat van de wegen betekende.’ Het is de bedoeling om heel de kust voor het nieuwe voertuig te ontsluiten, maar dat gebeurt niet in één ruk. In 1903-1904 wordt het eerste stuk aangelegd en dat verbindt Oostende met De Haan. In 1911 wordt Oostende met Middelkerke verbonden. Tegen de tijd dat WO I uitbreekt ligt er al een Koninklijke Baan van Westende tot in Blankenberge. Je moet tot In 1933 wachten om via die weg van De Panne tot in Knokke te rijden.
Constandt wijdt in zijn studie een paragraaf aan Bredene: ‘De aanleg had echter het ongeplande gevolg dat ook Bredene toeristische ambities begon te ontwikkelen, eigenlijk zwaar tegen de zin in van de koning, die daar een te nabije concurrent voor Oostende in zag.’ En daarna formuleert hij de voor mij meest intrigerende zin uit zijn verhaal: ‘Waarschijnlijk kreeg Bredene daarom geen zeedijk van de overheid.’
Ik denk niet dat de Bredenaars zo’n zeedijk missen, maar de passage roept wel vragen op, zoals deze: wat betekent het woord ‘waarschijnlijk’ in voorgaande zin? Bestaan er aanwijzingen dat die dijk daar ooit overwogen werd? Zijn er historische bronnen bekend die het over zo’n potentiële zeedijk in Bredene hebben? Bestaat er een citaat van Leopold II waarin hij zich negatief over die vermeende Bredense concurrentie uitspreekt? Met andere woorden: baseert Constandt zich op historische bronnen of is 't veredelde cafépraat? (**)
Flor Vandekerckhove

(*) Marc Constandt. Met de automobiel naar zee. De impact van een nieuw vervoermiddel op de Belgische kust (1900-1940). In Brood & Rozen, Tijdschrift voor de geschiedenis van de sociale bewegingen. 2014/3. Ps 42-51. Meer info op http://www.broodenrozen.be
(**) Architect Erwin Mahieu leerde me intussen al meer over de prangende kwestie van de afwezigheid van een zeedijk in Bredene. U vindt zijn informatie onder de opmerkingen. Klik hieronder ' 1 opmerking' aan.

zaterdag 25 oktober 2014

Het nut van de onnut

Kunst moet nutteloos zijn!  Dat is de mening van Oscar Wilde, groot voorstander van l’art pour l’art. Over dat principe valt te redetwisten, en dat is dan ook massaal gebeurd: het is verdedigd en aangevallen, uitgebreid en ingekrompen, opgehemeld en verworpen. Er is al zoveel over geschreven dat er niets meer aan toe te voegen valt. Wat evenwel door niemand betwist wordt is dit: Oscar Wilde heeft er de goegemeente danig mee geprovoceerd, ja zelfs geschoffeerd.
Ik denk dat ik wel weet waarom. Oscar Wilde leeft, net als wij, in een tijd waarin alles zijn nut moet hebben. Dat is een van de grondwaarden van de vermeend rationele maatschappij die de onze is. Wat onnuttig is moet weg: uit de statistieken, uit de subsidieregelingen, uit het zicht, uit de werkloosheidscijfers, uit de begroting, ja zelfs uit het land. Alleen wat nut heeft zal overblijven. Is dat niet de achterliggende gedachte van het containerbegrip duurzaamheid? Is dat niet wat achter de besparingsdrang van zoveel regeringen schuilt?
Wie in zo’n context beweert dat iets nutteloos moet zijn, wijkt zeer ver af van wat algemeen gedacht wordt. De stelling provoceert en schoffeert, maar het alzo geproduceerde kunstwerk doet uiteraard nog meer. Zo’n kunstwerk is dan onnuttig, maar het legt wel verlangens bloot die niet meteen bevredigd kunnen worden, toch niet binnen de bestaande verhoudingen. Het laat ons vermoeden dat er een conflict bestaat tussen het leven zoals het is en het leven zoals het in onze stoutste dromen kan zijn. Het onnuttige kunstwerk wordt zodoende een venster dat ons buiten het bestaande laat kijken. Mij lijkt het produceren van zo’n onnut— o contradictie —bijzonder nuttig te zijn. Of hoe het nut van iets juist in de onnut ervan kan liggen.
Flor Vandekerckhove



vrijdag 24 oktober 2014

Vier twee vier




WE SPELEN ALTIJD in de formatie 4-2-4. De vier verdedigers beletten elke doorgang, de aanvallers moeten alleen scoren en de middenvelders schoppen de bal zo ver mogelijk weg. Soms is er sprake van een slingerback. Vaag herinner ik me een merkwaardige regel — zij het alleen bij strandwedstrijden — die stelt dat drie corners gelijk zijn aan één penalty. Mijn geheugen laat me in de steek bij de vraag of wij ooit een wedstrijd winnen. En wij, dat zijn de voetballers met de afgewassen kleuren van het Patronaat. Boven van links nr rechts: Serge Schaut, Pierre de Maeyer, Erik Poppe, Marc Knockaert, Willy Versluys, Danny Crabeels, Honoré Pitteljon. Onderaan van l. nr r.: Ronny David, Flor Vandekerckhove, Bert Tas, Gilbert Coenye.
'Patronaat' veronderstelt in deze geseculariseerde wereld enige uitleg. Het verschijnsel ontstaat in België rond 1850, wanneer pastoors jongeren beginnen op te vangen in een zondagsschool. Het schoolse element valt weg en de patronaten worden ontspanningsclubs. In de vroege jaren zestig is er zo een in Bredene-Sas en een in Bredene-Duinen. Wij zijn die van de Duinen. Ons lokaal bevindt zich onder de kerk, in de crypte. Later kun je ons, onder de verlichte naam Patro, in een tearoom vinden, nog later in een danszaal en uiteindelijk in een nauwelijks verlichte dancing; verhuizingen waarin onze hormonen een belangrijke rol spelen.
Maar we hebben het over onze voetbalclub die, zo leert bovenstaande foto, armlastig is. De meesten van ons doen het op baskets of turnpantoffels. (Meer dan eens blijft de bal liggen, terwijl een pantoffel doel treft.) Als er truitjes zijn, dan nooit genoeg om iedereen te kleden. Het plein moeten we huren. Veelal ligt dat nabij de vuurtoren: het plein van de ISNO.
U begrijpt dat de club geen kweekvijver van talent is. De beste man is ongetwijfeld Ronny David. Onlangs heb ik Ronny weergezien, aan zijn omvang is te zien dat hij de sport inmiddels afgezworen heeft. Erik Poppe is niet zo goed als Ronny, maar toch beter dan de rest, en ik meen te weten dat hij later in het liefhebbersvoetbal terechtkomt, met name in de caféploeg Tijl of in de ploeg met de proletarische naam Bouwvak Bredene. Of zijn dat twee namen van dezelfde ploeg? 
Mijn voetballende neef Dirk probeert het me uit te leggen. Bouwvak Bredene en FC Tijl zijn wel degelijk twee verschillende ploegen. De eerste is aangesloten bij de Belgische voetbalbond en speelt zijn matchen op zaterdag. FC Tijl neemt deel aan het Perkeztornooi en speelt op zondag. Het patronaat, waarvan in de tekst sprake, wordt later Jeugdclub De Schelpe. Die jeugdclub heeft een voetbalploeg die eveneens in het Perkeztornooi aantreedt, en daar concurrent van FC Tijl is. Uiteindelijk vindt ook de voetbalclub van de jeugdclub onderdak in café Tijl. De aldaar reeds bestaande voetbalploeg FC Tijl kiest een andere naam en de voetbalclub van De Schelpe wordt nu herdoopt tot FC Tijl. (Hopelijk heb ik dat allemaal goed begrepen.)

[De Laatste Vuurtorenwachter heeft dit al in 2014 gepost. In 2021 redigeer ik het stukje opnieuw, ten behoeve van enkele FB-groepen die over Bredene en de (oud-)Bredenaars berichten.]

zondag 19 oktober 2014

Broncho John versus John Wayne

John Sullivan, aka Broncho John 
In 1886 maakten de Duitse socialist Karl Liebknecht, de Brit Edward Avelin en zijn gezellin Eleanor Marx (dochter van) een rondreis door Amerika om daar geld in te zamelen voor de goede zaak. Tegelijk leerden ze de Amerikaanse situatie kennen. In 1891 publiceerden Avelin & Marx hun bevindingen in The Working-Class Movement in America. (1)
In het negende hoofdstuk besteden ze aandacht aan de sociale situatie van, jawel, de cowboy: ‘Voor de meeste mensen een “stoutmoedige, slechte man”, roekeloos met zijn leven en dat van anderen, iemand met vage morele noties, vooral wanneer het eigendomsrechten betreft; meestal volgegoten met whisky en altijd handig met een revolver.’ Ja, zo kennen we ze, de John Waynes die ons via Hollywood bereikt hebben.
Maar in Amerika leren Eleanor & c° een andere versie kennen. In Cincinnati nemen Amerikaanse vrienden de delegatie mee naar een museum waarin levende cowboys de attractie vormen: ‘Ze zaten in kleine groepjes op verschillende platforms, in prachtige kleren, en ze verveelden zich te pletter. Een nette gentleman in een gewoon pak sprak over hen in de bekende stereotiepen. Hij stopte bij een van de platformen en zei dat de heer John Sullivan, alias Broncho John, het woord zou nemen.’
Tot verwondering van de Europeanen formuleert cowboy Broncho John daar een felle aanklacht tegen de kapitalisten in ’t algemeen en tegen de rancheigenaren in het bijzonder. De man introduceert hen tegelijk in het cowboyleven zoals het is. ‘Geen klasse werkt harder en wordt minder betaald voor zijn diensten’, zegt hij. Hoe dat komt? ‘Ze hebben geen vakbond, terwijl de werkgevers een van de sterkste en meest despotische organisaties opgericht hebben om de arbeidsvoorwaarden te dicteren.’ De cowboys kunnen daar maar weinig weerwerk tegen bieden: ‘Ze bevinden zich mijlenver van elkaar, in grote vlakten en onherbergzame woestenijen, sommigen hier, anderen daar, zodat gezamenlijke actie haast uitgesloten is.’
De Europese delegatie maakt een afspraak met de cowboy en 's anderendaags vertelt John Sullivan hun over het werk in de prairies: ‘Zo’n zes tot acht maanden per jaar — de periode van het werk in de vlakten — zit hij niet alleen van ’s morgens tot ’s avonds in het zadel, maar soms ook gedurende de hele nacht. Het is geen klein bier om het hoofd koel te houden in het gedrang wanneer de beesten op hol slaan.’ Broncho John vertelt hun in concreto over een drijfjacht van 200 mijl waarbij geen van de cowboys de tijd neemt om te rusten of zelfs maar iets te eten. Hij vertelt over verdrinkingen terwijl ze met de kudde door rivieren waden; soms duurt het, zegt hij, een maand om zo’n kudde van 4.000 stuks over de stroom te krijgen. Dan is er nog het gevaar van prairiebranden, stropers en indianen. Bovendien verwachten de eigenaars dat het vee onderweg in gewicht toeneemt, ‘ook als de cowboy er zelf fel door moet vermageren’. Voor dat alles wordt hij schaars betaald, in het beste geval is dat 25 dollar/maand. Hij mag om meer vragen, maar dan wordt hij uiteraard ontslagen en vervangen. Van dat schaarse inkomen moet hij zelf zijn dure uitrusting betalen: wapens, lange mantel, vilten hoed, speciale laarzen, zadel… John schat die kost op 145 dollar. Wie dat geld niet heeft, kan bij de rancheigenaar terecht die hem dan ouwe brol bezorgt à rato van 15 dollar/maand. Het paard blijft altijd eigendom van de rancher. Als het werk op de prairies erop zit wordt de cowboy werkloos, zonder inkomen. Neen, hij is helemaal niet de vrije kerel die we uit de westerns en uit de avonturen van Lucky Luke kennen.
Eleanor Marx
Maar, een mens vraagt het zich toch af, wie is eigenlijk de informant waarover Eleanor Marx en Edward Aveling het in hun boek hebben? Vinden we vandaag nog ergens sporen van deze klassenbewuste koewachter? En kijk, daar ontvouwt zich voor onze ogen weder het wonder van het internet. Cowboy John Harrington Sullivan (°1859-†1958) blijkt een autobiografie geschreven te hebben die, zo waarschuwt men ons wel, nogal ‘geromantiseerd’ is. (2) Bovendien zijn er de memoires die zijn zoon — Texas Jack! — gepubliceerd heeft. (3) En beide boeken zijn, net zoals de studie van Marx & Avelin, helemaal gratis & voor niets op ’t internet te lezen. Aangenaam leesvoer is dat voor iemand die op vakantie gaat, al dan niet jodelend als een lonesome cowboya long way from home… En leerzaam zijn die teksten ook.
Flor Vandekerckhove

(1) Edward Avelin & Eleanor Marx. The Working-Class Movement in America. 1891. Te lezen op https://www.marxists.org/archive/eleanor-marx/works/wcia.htm
(2) Sullivan, J. H., Life and Adventures of Broncho John: His First Trip Up the Trail1896. Te lezen op http://www.inportercounty.org/Data/Misc/broncho-john-book.html
(3) John H. (‘Texas Jack’) Sullivan. 'Broncho John’ Sullivan’s Memories of Half a Century. As Told To, and Recorded By, His Son. Valparaiso, Indiana Vidette-Messenger, July 9, 1935. Te lezen op http://www.inportercounty.org/Data/Misc/broncho-john-VM-1935.html





vrijdag 3 oktober 2014

De eenling van de Flandern (2)

(Foto © Jan Saudec)
Door lege hangen wandel ik naar het arsenaal, ontsluit de deur, neem wapen en munitie, steek alles in een draagtas en trek naar de zolder. Ik breng de munitie aan, leg het geweer op het kozijn, kruip op tafel en ga zitten. Ik moet alleen nog wachten. 
Augustus loopt naar zijn einde en er hangt een loden hitte over de stad. De avond valt traag over het plein. Terwijl alle geluid dat nog van verre sprak versterft, moet ik aan Willem Kloos denken. Langs het dakvenster vliedt met ras gerucht een al te late vogel. Om elf uur, 23.00 in militaire termen, gaan de lampen aan. Het plein baadt in 't licht dat, zo weet ik, tegen de vroege ochtend weer gedoofd zal worden. 
Ik heb het doelwit maandenlang geobserveerd, ik ken haar gewoonten, ik ken haar bewegingen. Ik weet wanneer ze aan de poort zal bellen, ik weet dat ze het plein diagonaal zal kruisen en dat haar minnaar haar in de bar zal opwachten.
Het doelwit is mooi, op het toppunt van haar kunnen, een en al zinnelijkheid. Terwijl ik haar in die zetel zit op te wachten, stel ik me voor hoe ze op deze zwoele zomeravond naakt in haar kamer staat. Ik kijk toe hoe ze, loom van de hitte, haar bed opzoekt en me daarbij haar mooie, volle billen toont. In gedachten zie ik hoe ikzelf uit het duister treed en hoe ik, naakt, voorzichtig op haar kont ga zitten; hoe mijn knieën zich links en rechts naast haar dijen schragen, mijn pik rustend in haar bilnaad. De geur van bloesems vult de kamer. Ik streel haar langzaam en langdurig. In de hitte van de voortschrijdende nacht mengt de massageolie zich met ons vers zweet, terwijl ze weerloos onder me blijft liggen. Mijn handen maken een reis over het landschap van haar lichaam. Eerst haar schouders, dan haar rug waarvan ik elk plekje streel, vervolgens gaat het traag maar onbeschaamd naar beneden waar ik haar kont opzoek. Terwijl de olie overdadig in haar bilnaad loopt, maakt de lust zich van haar meester. Ik voel hoe mijn pik tussen haar billen groeit en…
Ik schiet … Wakker. Over het plein verdrijft de ochtendzon het duister. De officiersbar is gesloten. Ik heb mijn kans verslapen. De soldaat zet de poort al open, ’t kan nu niet lang meer duren vooraleer de eerste militairen het kazerneplein oversteken. 
Ik sluit ik het raam, ontdoe het geweer van zijn munitie, streel mijn stramme knoken en loop door de nog halfduistere kazernegangen tot aan het arsenaal waar ik het wapen weer mooi op ’t rek plaats. Ik sluit de deur. Langs de achterkant verlaat ik ongezien het gebouw. Ik loop de hoek om en langs de voorkant stap ik het kazerneplein op om weer een nieuwe werkdag aan te vatten in dienst van ’t vaderland.
Flor Vandekerckhove

donderdag 2 oktober 2014

Hoe gaat het inmiddels met Christine Keeler?

— In Femme Fatale (2000) verwerkte ik
een stukje over Christine Keeler. —
Vreemd gaan doen ze allemaal, maar ze gaan er niet op dezelfde manier mee om. In Frankrijk doet de president het, gewoon over en weer, op de scooter. En Mitterand zei destijds het enige wat erover te zeggen valt: Et alors? In de Verenigde Staten wordt het staalhard ontkend: I did not have sexual encounters with that woman. Waarmee Bill Clinton bedoelt dat hij alleen maar haar jurkje ondergespoten heeft. In het Verenigd Koninkrijk vallen ze erover: Minister treedt af na seksschandaal. De krant is deze van 29 september, de minister is Brooks Newmark die een reeks expliciete foto’s naar een tabloidjournalist heeft gestuurd die zich valselijk uitgaf voor een jong meisje. Het ontslag past in een lange traditie en we weten allemaal hoe de Britten aan hun tradities gehecht zijn. De echtgenote van minister van Verkeer Malcolm Sinclair schiet zich in 1994 een kogel door het hoofd als de buitenechtelijke verhouding van haar man uitlekt. Parlementslid David Ashby neemt in 1994 ontslag nadat zijn echtgenote de tabloids vertelt dat hij met mannen slaapt. Milieuminister Tim Yeo moet in 1994 ontslag nemen als bekend wordt dat hij een buitenechtelijk kind heeft. Michael Brown neemt ontslag nadat er foto’s gepubliceerd worden waarop hij hand in hand met zijn vriendje wandelt. Een andere parlementair wordt dood aangetroffen in nylonkousen, jarretels en een plastic zak over het hoofd (merkwaardig detail: deze parlementair is van het mannelijk geslacht.) Parlementslid Hartley Booth moet opstappen nadat hij een affaire met een 22-jarige studente opgebiecht heeft.
Maar de moeder van alle Britse seksschandalen is ongetwijfeld de Profumo Affaire die de kranten in 1963 teistert. Een van de hoofdrolspelers, Stephen Ward, pleegt zelfmoord op het einde van het proces waarin hij een pooier genoemd wordt. Daar is niets van aan, net zomin als de betrokken meisjes, Christine Keeler en Mandy Rice-Davies, hoeren zijn. Niemand heeft, zoals wel beweerd werd, informatie doorgespeeld aan de Russen, en drugs zijn er alleen maar te vinden in de krantenkolommen die over de affaire berichten. Much ado about nothing, maar dan vergeten we uit welke tijd we komen. 1960 is het jaar waarin in Engeland nog een proces gevoerd kan worden rond Lady Chatterley’s Lover, een literaire klassieker die D.H. Lawrence in 1928 schrijft. Pas na dat proces is het boek niet langer verboden.
Ik weet dat allemaal doordat ik me ooit in dat Profumoschandaal verdiept heb. En dat komt dan weer doordat de Oostendse Christine Pire me in 2000 vraagt een toneelstuk te schrijven, Femme fatale, een monoloog waarin ik een stukje over Christine Keeler verwerk.
Die Christine Keeler (°1942) is een working class girl die in 1961 een korte affaire heeft met John Profumo (°1915 - †2006), een conservatief politicus, telg uit de opperklasse. Een en ander speelt zich af op de sofa van Stephen Ward die ook bevriend is met een Rus die ten huize van Ward thee komt drinken. Dank zij de stepping stone theorie kun je raden hoe het er daar verder gaat. Wat begint met een kopje thee — onschuldig, maar desalniettemin een drug — gaat van kwaad naar erger. En hopla, op de sofa van Stephen Ward zit opeens alles om er een lekker schandaal van te brouwen: ouwe mannen & jonge vrouwen, high society & working class poor, politiek & seks, thee & poesters (*), drugs & spionage! Een mix waarvan journalisten likkebaarden, een zootje dat de politieke oppositie niet links kan laten liggen, een item dat ons, gewone burgers, afleidt van de dingen die er werkelijk toe doen. Bingo!
Maar, zo vraag ik me gisteren af: hoe is het inmiddels met Christine Keeler? Dat het slecht afloopt met Stephen Ward, zei ik al. De aristocraat Astor, ook betrokken bij het schandaal, sterft in 1966 als een sociaal verstotene. Rice-Davies gaat in zaken, woont in Israël en heeft zich daar tot jood bekeerd. De laatste gegevens die ik over Christine Keeler vind, dateren van 2013. Ze is dan 71 en ze leeft, zo lees ik, 'in a London shelter’. Ik weet niet goed wat ik van dat ‘shelter’ moet denken: tehuis, onderdak, doorgangshuis, asiel… Bij geen van die vertalingen krijg ik een goed gevoel.
Flor Vandekerckhove

(*) Een poester staat in de Vlaamse vissersgemeenschap voor een koffie met een scheut cognac.

woensdag 1 oktober 2014

Peter en de Alfaman

— Peter Holvoet-Hanssen en Marnix Verleene — 
Sinds maart publiceer ik regelmatig een column in het regionale weekblad De Zeewacht. Daarin vertel ik telkens iets over de Oostendse vissersgemeenschap. Deze week draagt het stukje de titel Peter en de Alfaman. De openingszin luidt als volgt: ‘De Antwerpse dichter Peter Holvoet-Hanssen heeft een roman geschreven die Zoutkrabber Expedities heet.’ En ik vervolg enigszins schoolmeesterachtig, zoals het een ware volksopvoeder past: 'Laat me u vertellen waarom zo’n mededeling in deze column terechtkomt.' Waarna ik — belofte maakt schuld — de daad bij het woord voeg: 'Het begint al bij de kaft. Daarop zien we een kaai en het dok dat erachter ligt. Op die kaai: een ouwe spoorwegbedding, enige balken en aan de rand tiert welig het onkruid. Helemaal vooraan liggen oesterschelpen waarmee iemand een beeld gevormd heeft: hart met anker; een icoon dat we al eerder gezien hebben… maar dan op de arm van menig visser. We herkennen de plek: dit is de Baelskaai op de Oostendse Oosteroever.’
De foto op die kaft is van Jo Clauwaert. Ik ken die mens persoonlijk en ik kan u naar waarheid zeggen dat hij een ware vriend der vissers is. Zijn foto maakt ons dan ook duidelijk wat volgt: deze Zoutkrabber Expedities hebben het pad van de vissersgemeenschap gekruist, want de Oosteroever, zo dient u te weten, is de stek van de Oostendse visserij. Daar bevindt zich de vismijn, daar hangen netten aan de kaai, 't is daar dat het lied der branding ruist bij dacht en nacht, daar vind je vissers, lassers, lossers, dichters, drinkers en denkers, daar vind je de laatste visserskroegen. En daar vind je ook Finbar, de antiheld uit het boek van Peter Holvoet-Hanssen: ‘Zoom in op de Belgische kustlijn. Daar ligt Oostende, de Koningin der Badsteden. (…) Finbar had eerder al de badplaats van onderuit verkend, kroeg na kroeg. Op een februariavond belandde hij aan de overkant van de vaargeul, in café De Middenclub.’ Daar ontmoet die Finbar een visser die zich de Alfaman laat noemen en waarin we moeiteloos schipper Marnix Verleene herkennen, een visser-dichter die aan de Oosteroever wereldbekend is; hij houdt er, bij wijze van spreken, kantoor.
In die column maak ik vervolgens onbeschaamd reclame voor dat boek.  ‘U moet dit boek kopen’, schrijf ik op dwingende wijze, ‘en ik zal u zeggen waarom. Peter Holvoet-Hanssen toont ons, Oostendenaars, dat er in de visserij zoveel meer te vinden is dan wij eruit gehaald hebben. Wat we er te veel uit gehaald hebben is geld; wat we er te veel in laten liggen hebben is verbeelding.’ Ohlala, straffe taal voorwaar, maar ik weet waarover ik spreek, want ik heb een kwarteeuw lang Het Visserijblad uitgegeven, het tijdschrift van de vissersgemeenschap.
Toen ik daar voor het eerst voet aan wal zette, viel het me meteen op: het vissersleven is te belangrijk om het aan de reders over te laten. Misschien herkent u daar mijn antikapitalistisch trekje in. Tot mijn grote genoegen constateer ik dat ik daarin onveranderd gebleven ben, want dat is wat ik nu in die column zeg: ‘Wat ons nu nog van dat vissersleven rest, is te belangrijk om het aan de kapitalisten van de Vlaamse Visveiling over te laten.’ Veel is het trouwens niet wat ons rest, daarom besluit ik dat stukje in De Zeewacht met een zin van Nikos Kazantzakis: Forward, my lads, sail on, for Death’s breeze blows in a fair wind!
Flor Vandekerckhove

Peter Holvoet-Hanssen, Zoutkrabber Expedities. Uitg. Prometheus. 2014. 224 ps. 19,95 €.