woensdag 27 februari 2019

Reünie van T.C. Matic? Mijn gedacht

— Bredene, 1964. Optreden van De Zingende Vrienden van Lourdes↗︎. Van links naar rechts: Flor Vandekerckhove (banjo), Gibert Conneye (slagwerk), Erik Poppe (banjo), Willy Versluys (banjo). Of er een reünie komt van De Zingende… is verre van zeker. —


Mijn vriendin is een wandelende encyclopedie van de pop/rock, haar kennis strekt zich uit van Altamira tot heden. Bovendien heb ik een jeugdvriend, JP Boentges↗︎, die al die gebeurtenissen persoonlijk meegemaakt heeft. ’t Komt door die twee dat ik in de krant al eens een stuk consumeer dat de kwestie behandelt of er al dan niet een reünie van T.C. Matic↗︎ komt. (°)
En ik moet zeggen dat de argumenten pro & contra ook bij mij een snaar raken. Dat komt doordat ik zelf al eens voor een reünie gevraagd word. Niet van een rockband, wel van een jeugdvereniging die in de vroege jaren zestig aan de katholieke kerk ontspruit. Ja, er zijn meer overeenkomsten dan je zou denken. Net als er een gerucht is dat zegt dat Arno Hintjens (zang) en Jean-Marie Aerts (gitaar) niet langer door één deur kunnen, bestaat er een soortgelijk gerucht over Daniël Crabeels (KSA↗︎) en mijzelf (De Zingende Vrienden van Lourdes↗︎). Voor wat T.C. Matic betreft vraagt toetsenist Serge Feys zich af of Ferre Baelen (bas) nog wel zijn oude niveau haalt. Zelf vraag ik me dat ook af voor de wielrennerij↗︎ van Ivan Schamp (Patronaat↗︎).
Dan zijn er nog gelijkaardige praktische problemen. ‘Ik wil ze niet allemaal bespreken’, zegt Arno. Maar zelf wil ik hier toch de praktische problemen benadrukken die Daniël Crabeels (KSA↗︎ dus) betreffende zo'n reünie opwerpt: ‘Niet tijdens juli en augustus aub. En niet op een plaats waar de voeding onhygiënisch, onsmakelijk en ongezond is. Ik hoef geen brol meer. De herkomst moet zeker zijn. En geen vlees, tenzij van de bioslager.’ Ja, dan weet je het toch wel: het wordt nooit meer als voorheen!
Er zijn er nog die op een reünie aandringen. Enkele oud-medewerkers van Het Visserijblad↗︎ willen het tijdschrift weer uitbrengen, maar ook hier geven de oude rockers van T.C. Matic me munitie om dat juist niet te doen. Zegt Arno: ‘Luister eens, ik zou niet weten waarom ik iets dat ooit goed was, zoveel jaar later opnieuw moet doen. We waren jong, we hingen aan elkaar, maar dat is voorbij.’ En als ze me zeggen dat er nu inkomsten zijn die toen meestal ontbraken, antwoord ik eveneens in de trant van Arno: ‘Ik speel geen muziek voor het geld, maar om in evenwicht te komen met mezelf .’

(°) Komt er een reünie van T.C. Matic? in DS van 22 februari 2019 en Komt het ooit nog goed tussen Jean-Marie Aerts en Arno? In DS, 26 februari 2019.

maandag 25 februari 2019

Een Walkure waart over Europa: Hojotoho! Hojotoho!


— Adolf Hitler en Winifred Wagner, de weduwe van Richard Wagners zoon Siegfried, 
klaar om naar de openingsceremonie van het Bayreuthfestivalte gaan. (© Wide World Photos) —

Elk kunstwerk spreekt tot ons en zegt: ja, een andere wereld is mogelijk! In die zin is kunst altijd progressief. Ik kijk mezelf streng aan en zeg: ‘Dat is voorwaar een boude stelling. Ge zoudt er goed aan doen dat eens te testen, bijvoorbeeld met de operacyclus Der Ring des Nibelungen van Richard Wagner. Laat maar eens zien hoe dat in uw linkse kraam past!’
Dat treft, want rond de eeuwwisseling kun je me regelmatig in de Franse Languedoc aantreffen, waar ik in m’n eentje een ruïne bewoonbaar maak. Mijn enige vertier is de radio. Tijdens zo’n verblijf wordt in Parijs ‘de Ring’ opgevoerd. Vier avonden na elkaar krijg ik die opera’s te horen. Telkens gaat daar een lange uitleg aan vooraf. Terwijl ik metsel & pleister laat ik me meevoeren door oppergod Wodan en zijn bende. Ik ben zodanig onder de indruk dat ik, terug thuis, meteen de videocassettes koop om … er nooit meer naar om te kijken.
Wat niet belet dat ik 1 en ander te weten kom; bijvoorbeeld dat Wagner de lievelingscomponist van Hitler is. Ook weet ik dat Wagner op latere leeftijd een ruige antisemiet wordt … Hoe kun je ‘s mans Nibelungencyclus dan nog progressief inkleuren?
Toch moet je niet erg diep in het wereldwijde web tasten om daar argumenten voor te vinden. Wagner begint over dat werk al in 1848 na te denken, een revolutiejaar. Aan die revolutie neemt hij zelf deel, zij aan zij met de anarchist Michaël Bakoenin. Na afloop ontvlucht hij het land om niet terechtgesteld te worden omwille van zijn wilde linkse gedrag. Dat Wagner in de daaropvolgende jaren naar rechts zwenkt is iets wat wel meer burgers doen, schrik als ze krijgen van de spoken die ze in hun jeugd zelf opgeroepen hebben. Bij Wagner vertaalt die schrik zich in antisemitisme: niet het kapitalisme is verantwoordelijk voor de malaaien, ’t is de schuld van de Joden!
Maar de Ring behoudt wel degelijk iets van de passie van de jonge revolutionair. Trotseren zijn protagonisten Brünnhilde en Siegfried de bevelen van oppergod Wodan niet, tarten zij daarmee niet alle gezag? Het is Bernard Shaw die in The Perfect Wagnerite als eerste op dat linkse karakter wijst. Men zegt dat diens essay nog altijd goed leesbaar is, maar het dateert natuurlijk wel van voor de Holocaust, wat je, gezien Wagners antisemitisme, niet kunt negeren als je de Ring vandaag beoordeelt. Theodor Adorno is dan goed bruikbaar. Hij schrijft zijn Wagnerkritiek in 1938, terwijl de naziterreur zich volop ontplooit: Wagner's Relevance for Today. De euforie die Wagner via het Gesamtkunstwerk weet op te roepen creëert volgens Adorno een verlangen naar een sociale orde die een duurzamer gevoel van samenhang in ons leven ondersteunt.
Omdat het essay van Adorno me gelijk geeft — ook Wagners opera’s zeggen ons: een andere wereld is mogelijk!  — had ik mijn stukje hier graag afgesloten. Maar ik vind in extremis nog twee auteurs die recentelijk het linkse karakter van de Ring benadrukken. De Amerikaan Fredrik Jameson publiceert in 2013 Wagner as Dramatist and Allegorist, waarin staat dat de Gotterdammerung (de opera waarmee de cyclus afsluit) op het lot wijst dat de mensheid wacht als de jacht op winst niet stopgezet wordt. In Frankrijk publiceert Alain Badiou in 2010 Cinq leçons sur le cas Wagner. Daarover heeft Freddy Mortier hier een interessante bespreking geschreven, zodat ik dat nu niet zelf moet doen.

zaterdag 23 februari 2019

Filmbespreking ohne Film (°)

Werk ohne Autor biedt een verwarrende filmervaring. De film doet dat om veel redenen en die zijn allemaal elders al besproken, bijvoorbeeld hier; allemaal behalve één.
De voorstelling duurt lang, 188 minuten. Soms nog langer. Dat laatste overkomt ons in Brugge. In de zaal Lumière wordt de prent halverwege onderbroken. Als product van analoge tijden denk ik meteen: lap, de filmlas is gebroken. Maar dit is de digitale era: geen gebroken filmlassen meer.
We beleven voorwaar een ouderwetse entr’acte en maken er het beste van. Oudere heren met prostaatproblemen haasten zich naar het toilet; dames zoeken elkaar op om er eens over te palaveren. Zelf val ik in slaap.
Ik word wakker omdat het rokje van de ouvreuse mijn hand op de zetelleuning streelt. Een ouvreuse! Weer herrijst het analoge tijdperk. Ik ga rechtop zitten en zie dat iedereen naar zijn plaats teruggekeerd is. Mijn geliefde kijkt naar haar iPhone, zij maakt deel uit van de nieuwe eeuw. Ik daarentegen kijk in de korf die de ouvreuse me voorhoudt. En waarlijk, daar ontwaar ik meteen de onnavolgbare verpakking van het typische cinemasnoepje dat ik al zo lang moet missen. Oufti ! Tijd om zo'n pakje te kopen is er echter niet, de film wordt hernomen en ik constateer gaandeweg dat al wat men erover schrijft ook min of meer waar is. 
Na de voorstelling worden we aangesproken door het meisje dat in de zaal schuin voor ons zat. Zij vindt die entr’acte maar niets. Typisch Brugge, zegt ze, ’t zou in Brussel geen waar zijn. Als het meisje weg is zeg ik tegen mijn geliefde: Als ouvreuse was ze sympathieker.

Flor Vandekerckhove


(°) Dit stukje verscheen ook in Snapshots. Tijschrift van de Vlaamse Filmpers, en in het driemaandelijkse tijdschrift Film.


donderdag 21 februari 2019

Wie de fuck is Alphonse Lange?



Veel van mijn wandelingen starten aan de Hubertmolen in Wenduine. De wind bepaalt in welke richting de tocht vervolgens gaat: Bredene of Blankenberge. In dat laatste geval steek ik eerst een plantsoen over. In een hoek staat een monumentje dat me intrigeert, een buste in bas-reliëf, beeltenis van een jonge militair. Moeilijk te ontcijferen Franstalige opschriften met namen waarin ik Congolese plaatsten vermoed. Ik denk er weer aan omdat er nu nogal wat te doen is omtrent straten, pleinen en dokken, vernoemd naar Belgen die behoorlijk fout geweest zijn. Er passeren namen van een burgemeester (Leo Delwaide), een pastoor (Cyriel Verschaeve) en een koning (Leopold II). In een commentaar voegt een journalist daaraan toe: ‘Of trekken we een blik generaals open? Van de meeste weten we niet eens meer hoeveel soldaten ze over de kling hebben gejaagd.’ Zou deze aristocratisch ogende jongeman in dat blik passen?
Inventaris Onroerend Erfgoed beschrijft het monumentje. Het betreft ene Alphonse Lange en er is sprake van gevechten met Arabische slavenhandelaars in Congo. Het bekomt Lange slecht.: Ziek door buikloop zoekt hij genezing in Wenduine waar hij in 1897 overlijdt (…)’ Hij wordt nauwelijks 32. Meer over ’s mans militaire carrière staat hier. Die speelt zich af in de Onafhankelijke Congostaat. Over die tijd zegt Wikipedia: De 23 jaar onder het bewind van Leopold II worden gekenmerkt door beschuldigingen van moordpartijen, slavernij, ontvoeringen, martelingen, verkrachtingen, onthoofdingen en het afhakken van handen. De schattingen over het aantal slachtoffers variëren aanzienlijk. De Britse diplomaat Roger Casement had het over drie miljoen tijdens twaalf van de twintig jaar. Peter Forbath noemde ten minste vijf miljoen. Adam Hochschild sprak van tien miljoen. (…)’
In een vrije tribune klaagt theatermaker Luk Perceval dat aan: ‘Hoe is het in godsnaam mogelijk dat de schoolgaande jeugd, nog steeds, nauwelijks weet heeft van wat er in Congo is gebeurd? Hoe is het mogelijk dat er in België nog trotse standbeelden staan die verwijzen naar de glorieuze leider Leopold II? Een koning die, gemeten naar het bloedvergieten dat hij veroorzaakt heeft, thuishoort in het rijtje van Stalin, Hitler, Mao en Pol Pot.’ (°) Om het erg lucratieve ivoor uit het Afrikaanse land weg te halen moet deze Belgische Stalin eerst anderen verjagen die daar al langer eigendomsrechten laten gelden. In dat kader beslist het hoofd van de Force Publique, Francis Dhanis — a.k.a. Fimbo Nyingi (‘veel zweepslagen’) — om op 13 oktober 1893 sultan Rumaliza aan te vallen. Dhanis omkadert zijn soldaten met ‘eersteklas Belgische officieren.’ Lange is er een van. Iemand spreekt over ‘de enige oorlog die België ooit won.’ (°°)
Meer weet ik er niet van, maar ’t is voldoende om me af te vragen of Lange dat publieke eerbetoon wel verdient, ook het plantsoen werd naar hem genoemd. Moet het beeldje daar weg? Moet het daar onveranderd blijven staan? Hoort daar niet een bordje met uitleg bij? Wat denken de Wenduinenaars? Is dit niet het goede ogenblik om aan de kust een parkje naar Patrice Lumumba te noemen?  Moet de wijk- of de gemeenteraad zich niet eens over dat beeldje buigen?
Flor Vandekerckhove


(°) Op zaterdag 23 februari, na publicatie van dit stuk, staat in De Standaard een interessante bijdrage van historicus Guy Vanthemsche. Hij vindt de vergelijking met Stalin, Hitler en de anderen onjuist: zij waren er om ideologische redenen expliciet op uit om welbepaalde bevolkingsgroepen uit te moorden. 'Dat was nooit de bedoeling van Leopold II (…) Hij wilde wel zo veel mogelijk winst halen uit Congo, en hij heeft de plaatselijke bevolking daarvoor meedogenloos uitgebuit. Een letterlijk niet te tellen aantal mensen liet daardoor het leven.'
(°°) Lucas Catherine. Manyiema: de enige oorlog die België ooit won. 1994. Uitg. Hadewijch. 139 pp.

woensdag 20 februari 2019

Het leven zoals het is in de Mexicaanse wijk Roma (°)

— Het gezin waarin Cleo (hier rechtstaand) letterlijke en figuurlijk de boel rechthoudt. —

Cleo is een van de miljoenen inheemse vrouwen die naar de stad emigreren. Ze worden daar huispersoneel en komen in een precaire situatie terecht.
Cleo’s situatie is tweeslachtig. Ze maakt enerzijds deel uit van het gezin, anderzijds is en blijft ze het hulpje. In een scène vat regisseur Alfonso Cuarón deze dubbele situatie perfect samen. Grootmoeder brengt Cleo naar de kliniek om daar te bevallen. De scène toont ons dat de familie Cleo niet aan haar lot overlaat. Terwijl Cleo naar de verloskamer gebracht wordt, moet grootmoeder de papierwinkel in orde brengen. Ze blijkt helaas niets over Cleo te weten. Hoe is haar achternaam? Hoe oud is ze? Waar is ze geboren?
Wie is de vader van het te verwachten kind? Cleo’s vrijer, Fermín, zelf kind van de sloppenwijken, haalt zijn eigenwaarde uit de gevechtssport die hij beoefent. Hij laat Cleo zitten zodra hij verneemt dat ze zwanger is. Wat eerst op een persoonlijk falen lijkt, blijkt een politieke oorzaak te hebben. Fermín heeft immers een maatschappelijke opdracht te vervullen die geen liefde toelaat. De sportschool is een rechtse paramilitaire organisatie die politieke tegenstanders fysisch liquideert.
Mijn vriendin, die van een volgende generatie is, vraagt of ik me die periode herinner. Dat doe ik zeker, want in de post-68 periode wordt radicaal links wel sterker, maar ook meteen geconfronteerd met een agressief en gewelddadig fascisme. Dat is in heel de wereld het geval, zelfs in België. De aanval op de Mechelse boekhandel Rode Mol en de brandstichting in de redactie van het weekblad Pour herinner ik me levendig.
Die Belgische incidenten zijn maar klein bier in vergelijking met wat eerder in Mexico gebeurt. De film toont ons een studentenbetoging die daar op 10 juni 1971 door rechtse paramilitaire bendes wordt aangevallen: er vallen doden, veel doden. (°°) We zien hoe Fermín en de zijnen een betoger achtervolgen tot in de winkel waar Cleo en grootmoeder zich op dat moment bevinden. Terwijl de vrouwen zien hoe de man ter plekke geliquideerd wordt, breekt bij Cleo het water; een scène waarin regisseur Alfonso Cuarón op meesterlijke wijze het persoonlijke aan het politieke koppelt. Of het leven zoals het is in Mexico.  
Flor Vandekerckhove

Alphonso Cuarón. Roma. 2018. 135 min.


(°) Dit stukje verscheen ook in Snapshots. Tijschrift van de Vlaamse Filmpers.

(°°) Later vrijgegeven documenten bewijzen dat de rechtse paramilitaire organisaties vanuit de Mexicaanse regering aangestuurd en gesponsord werden. Er bestaat ook een Wikipediabladzijde over het bloedbad: klik hier.

maandag 18 februari 2019

De IJmuider Kring en ik


— Flor Vandekerckhove. 1987. Een trawler uit Portsmouth
Acryl op ongeprepareerde jute. 130 x 130. — 
Ergens in de jaren tachtig lees ik in Vrij Nederland iets over kunstenaars die zich in het havengebied van IJmuiden terugtrekken. Lei Molin↗︎ doet dat al in 1979. Pieter Defesche↗︎, Gérard Leonard van den Eerenbeemt, Theo Kuypers, Jon Marten↗︎ en Jaap Mooy↗︎ volgen. Daar stichten ze de IJmuider Kring. (°)
Het artikel uit Vrij Nederland ben ik al lang kwijt, maar op ’t net vind ik nog sporen van die bende. Het dagblad Trouw schrijft in 1984: ‘De kunstenaars reageren op het havengebied (…). Zij geven geen natuurgetrouwe afbeeldingen van de haven; hun schilderijen zijn op het eerste gezicht abstract, al liggen er wel natuurlijke verschijningen aan ten grondslag.’ In 1988 schrijft De Volkskrant: ‘De IJmuider Kring verzet zich tegen alle dwang die uitgaat van opdringerige kunsthistorici, critici of galeries. Ze zijn wars van etikettering.’
In 1987 verhuis ik zelf vanuit Gent naar een havengebied; niet naar dat van IJmuiden, wel naar de Oosteroever in Oostende. Voor mij is dat ook de tijd waarin ik afscheid neem van een militante praktijk aan de uiterst linkse kant van het politieke spectrum. Dat afscheid werpt me in een leegte die ik al schrijvend en schilderend probeer te vullen.
In mijn hoofd neem ik de beelden van de IJmuider Kring met me mee, zoals die waarvan De Volkskrant zegt: ‘De herinneringen aan een afgebikte, roestige trawler of een vage lucht van zee en teer worden gereduceerd tot bijna onherkenbare tekeningen.’
Het schilderij dat ik hierbij plaats maakt duidelijk dat ook ik me door het havengebied laat inspireren. Ook in mijn schilderijen is de herinnering aan wat daar te zien valt haast onherkenbaar gereduceerd, in dit geval tot een deel van het immatriculatienummer van een schip. Om de overweldigende ruwheid te vatten laat ik trouwens de drager meespelen, in dit geval ongeprepareerde jute waarop ik de verf rechtstreeks aanbreng. Die manier van werken — die je in mijn geval ‘ongehinderd door enige kennis’ mag noemen — maakt dat maar weinig van die schilderijen de tand des tijds doorstaan.
Gaandeweg leer ook ik inzien dat de dingen een technische kant hebben die een mens zich met veel transpiratie eigen dient te maken. Waardoor ik tegelijk besef dat ik zal moeten kiezen: schrijven of schilderen. Over de keuze die ik maak, lees je alles in Afscheid van de schilderkunst↗︎.


(°) Bert Schierbeek. IJmuider Kring, Utrecht 1984. 99 pp. Teksten in Engels en Nederlands. Ik zie dat het alleen nog antiquarisch te koop is, onder boeknummer 256443, bij Antiquariaat A. Kok & Zn. B.V.,. Ik zou me dat boek graag aanschaffen, maar 35 euro is helaas iets te veel voor mij.

zaterdag 16 februari 2019

Over een taal die sommigen niet (willen) begrijpen

— Drie Franse intellectuelen, drie vrienden, drie strijdmakkers. Van links naar rechts: Geoffroy de Lasagnerie (°1981), Didier Eribon (°1953)Édouard Louis (°1992). Ook buiten hun boeken mengen ze zich, à la Sartre & de Beauvoir, steeds meer in het politieke debat.  —


Lange tijd gaat het niet goed tussen de jonge Édouard Louis (°1992) en zijn vader. Je zal maar homoseksueel zijn in een enggeestig milieu waar op het Front National gestemd wordt. Je zal maar schrijversambities hebben in een gezin waar een luidruchtige tv van ’s morgens vroeg alle aandacht naar zich toetrekt. Édouard Louis schrijft het allemaal van zich af in Weg met Eddy Bellegueule (2014).
Inmiddels zijn al meer boeken van deze jonge auteur vertaald. Ik probeer zijn jongste te lezen, Ze hebben mijn vader vermoord (°), maar telkens ik het in de bib wil ontlenen zijn anderen me voor. In afwachting behelp ik me met passages op het net, zoals, hier, de Engelse vertaling van een fragment in de New York Review of BooksHet stukje daar ik daar te lezen krijg, The Pain Never Went Away, maakt grote indruk op me. Da’s merkwaardig, eerder las ik de kritiek die journaliste Marijke Arijs op dat boek formuleert: In het vuur van zijn betoog schrikt hij niet terug voor simplistische, haast karikaturale redenaties.’ Ze noemt het werkje ‘niet meer dan een slag in het water.’ 
Misschien zegt dat meer over Marijke Arijs dan over het boek. In een eerder gepubliceerd interview legt de schrijver ons uit hoe het komt dat veel journalisten zijn boeken niet kunnen pruimen: ‘(…) ook de journalistieke en literaire wereld sluit de ogen voor deze realiteit.’ Het fragment dat ik te lezen krijg leert me dat schrijvers’ vader fel veranderd is. Hij spreekt nu met zijn zoon, leest diens boeken, vraagt hoe het met de man gaat waarmee zijn zoon een verhouding heeft. Allemaal zaken die eertijds ondenkbaar waren. Het slotstukje van die passage is zo merkwaardig dat ik niet kan laten om het te vertalen. Zegt de zoon tegen zijn vader: 
Vorige maand kwam ik bij je op bezoek en vroeg je voordat ik vertrok; 'Doe je nog steeds aan politiek?' Met de woorden 'nog steeds' doelde je op mijn eerste middelbareschooljaar, toen ik me had aangesloten bij een extreemlinkse partij en we hadden gediscussieerd omdat jij dacht dat ik problemen zou krijgen als ik meedeed aan verboden demonstraties. Ik zei: 'Ja, meer en meer.' Je liet een seconde of vier voorbijgaan, keek me aan en zei ten slotte: 'Je hebt gelijk. Je hebt gelijk, volgens mij zou er eens een goeie revolutie moeten komen.’
Misschien vindt u dit, net als Marijke Arijs, een simplistische, karikaturale redenatie, zelf denk ik dat Édouard Louis zijn nieuwe boek niet in de 'middenklassentaal' van Marijke Arijs schrijft. Misschien laat hij de stem van de onderklasse in de literatuur weerklinken. Misschien groeit daarmee zelfs een nieuwe vrucht aan de literaire boom, want Edouard Louis staat niet alleen. Ook zijn vrienden gaan soortgelijk pad op. Mij lijkt het iets te zijn om aandachtig te volgen.
Een van die vrienden is socioloog Didier Eribon. In diens nieuwe boek (°°) laat hij, net als 
Édouard Louis, zijn ouders over de revolutie spreken, hij vertelt zijn lezers wat de term in hun context betekent: 
‘Er werd vaak gezegd dat er gewoon “een goede revolutie” nodig was, maar daarmee werd eerder gedoeld op de slechte levensomstandigheden en het onaanvaardbare onrecht dan op het idee van een ander politiek systeem tot stand te brengen (…)’
Flor Vandekerckhove


Coda — Deze morgen, vlak nadat ik de tekst gepost heb, kijk ik nog even naar de site van de bib en zie dat Ze hebben mijn vader vermoord inmiddels teruggebracht werd. Ik neem meteen de kusttram die me van Bredene naar de wijk Mariakerke brengt, waar de Oostendse openbare bibliotheek staat. Daar zit Louis' nieuwste werk nog in het vak van de pas teruggebrachte boeken. Ik neem het mee en begin er meteen in te lezen, terwijl ik, zittend op de bank, op de tram wacht die me weer naar huis zal brengen. Ook omdat het voorjaarszonnetje zo lekker schijnt laat ik die tram aan mij voorbijgaan en tegen de tijd dat de volgende me weer thuisgebracht heeft, heb ik het boekje helemaal uit. Ik kan me niet herinneren dat een boek me eerder zo ontroerd heeft
Het dankwoord op het einde van dat boekje sluit af met: 'En natuurlijk had dit boek nooit kunnen bestaan zonder Didier en Geoffroy', de makkers waarmee hij bovenaan deze blogpost op de foto staat. Nu lees ik verder in Terug naar Reims, het boek van die Didier waarnaar ik in de slotparagraaf al even verwezen heb.

(°) Édouard Louis. Ze hebben mijn vader vermoord. 96 ps. Uitg. De Bezige Bij. 2018. Vertaling Reintje Ghoos, Jan Pieter van der Sterre.
(°°) Didier Eribon. Terug naar Reims. 207 ps. Uitg. Leesmagazijn. 2018. Vertaling Sanne van der Meij.

vrijdag 15 februari 2019

Hoe ik me de dingen herinner (°)



Toets — De kerstvakantie nadert en we krijgen een toets. Ik lees de vraag. Wat groeit er aan de perenboom? Ik kijk om me heen en zie hoe iedereen de pen in de inktpot dopt en nu met de tong in een mondhoek, in schoonschrift, Peren schrijft. Ze hebben niet begrepen dat het een strikvraag is, want kerst nadert, ’t is winter, de natuur slaapt, aan de bomen hangt geen blad, laat staan een peer. Op mijn beurt steek ik de pen in de inktpot, ik dop hem voorzichtig af en schrijf: Niets. Ik ben de enige die vraag verkeerd beantwoord heeft.

Toeristen — Ik herinner me de Lacans, toeristen die op de Meir een tabakswinkel uitbaatten. We zijn daar nog op bezoek geweest. Dat bezoek was erg verrijkend. Ik werd er geconfronteerd met het stadsleven. De drukte van de Antwerpse Meir, het piepkleine, maar overvolle en drukbezochte winkeltje van Lacan, dat hem als ’t ware de tijd niet gunde om een zin af te maken. Ik leerde Lacan daar in Antwerpen kennen als de zenuwpees die hij bij ons niet was. Toen die Lacans na enige jaren niet meer naar het appartement kwamen, voelden we dat vreemd genoeg een beetje aan als verraad.

Vroeger — Omdat zachte heelmeesters stinkende wonden maakten spaarde meester Bernard Warlop de roede niet. Die wilde hij op Gilberts knoken slaan, maar de jongen had in een reflex zijn hand weggetrokken en Warlop sloeg zijn roede tegen de bank aan gruzelementen. Daar moest ik spontaan om lachen, wat me een straf van honderd lijnen opleverde: Ik ben een neet. Ik ben een neet. Ik ben een neet… Honderd keer na elkaar, opdat ik nooit meer zou vergeten dat ik een neet was. Wist ik wat een neet was? Geenszins, maar ik wist wel dat een netenleven niet van de poes was.

Konijnen — Ooit heb ik om den brode regelmatig een tijdschrift van de horeca volgeschreven. Ik hou er kennissen aan over die ik anders nooit gekend had, zoals de toenmalige ondervoorzitter van die club. Die is intussen met pensioen en dat verdoet hij aan reizen. Zo’n reis heeft hij ook naar Mexico ondernomen waar hij in Coyoacán het huis van Trotski bezoekt en ook diens graf. Daar zegt hij aan zijn vrouw: ‘Dat moeten we aan Flor vertellen’. Dat heeft hij intussen ook gedaan. ‘En,’ zegt hij, ‘weet je wat Trotski’s hobby was?’ Ik wacht zijn antwoord af: ‘Konijnen kweken!’ Hij glundert.

Zoenen — Kussen deed ik voor het eerst met een meisje wier naam ik vergeten ben. We zaten in het autowrak dat op het erf stond. Vooraan zaten twee tongzoenende pubers en wij, kinderen, zaten achterin. Ik dacht er niet aan om met dat meisje te trouwen, daar stond dat kussen helemaal los van (iets wat me later nog wel overkomen is.) Dat zoenen vond ik trouwens much ado about nothing. En al helemaal nadat ik na zo'n goed geïmiteerde kus de ogen opende en mijn moeder door het zijraampje van die auto zag turen. Toen was de pret er helemaal af.


(°) Een drabble is altijd honderd woorden lang, niet 99, niet 101, exact honderd, titel niet inbegrepen. Een drabble is bijgevolg een extreem kort handpalmverhaal dat aan die strenge honderd woorden regel voldoet. (Flor Vandekerckhove)

woensdag 13 februari 2019

Zeventig


— Dinsdag 12 februari 2019 is een mooie, zonnige dag. Om 11 uur verlaat ik het huis en ga joggen. Mijn vriendin fietst mee om fotografische bewijzen te verzamelen; foto’s die ik naar mijn kleinkinderen stuur met de onderliggende boodschap: misschien valt er van jullie ouwe pépé nog wel iets te leren !
Het parcours loopt via een bosje naar de duinen en vervolgens naar de Spinoladijk. Die loop ik af tot aan de Groenendijk. Terugkeren doe ik langs ‘t laagwaterstrand. Thuis neem ik een douche en wanneer ik daarna mijn laptop opensla verneem ik dat mijn pas gekochte boek al klaarligt in het postpunt om de hoek. Mooier kan een zeventigste verjaardag niet worden, vind ik. —

GISTEREN BEN IK zeventig geworden. Dat ik dát nog mag meemaken, 70! Terwijl ik vruchteloos naar adem zoek om zeventig kaarsjes uit te blazen, zoek ik ook een passend vers dat ik bij deze gelegenheid aan mezelf kan opdragen. Eerst Elsschot en diens gedicht De Klacht van den Oude, dat heb ik verleden jaar gebruikt om mijn soixante-neuf te markeren. Vervolgens Jean Gabin die met zijn doorrookte stem Maintenant Je Sais zingt, ook daarop heeft deze vuurtoren zijn licht al laten schijnen. Affirmation van Donald Hall lijkt me ook wel geschikt, ik plaats het gedicht hieronder. Te pessimistisch? Die Donald heeft nochtans recht van spreken, hij is 90 geworden.
Tegenover de negentig van Hall lijkt mijn zeventig niet erg oud, maar ik laat me geen blaasjes wijsmaken, de ouderdom staat hoe dan ook voor de deur. Wanneer het buiten erg stil is kan ik hem al voor die deur horen rochelen, zo dicht staat hij. Niet dat ik het aan mijn hart laat komen — dat zou op deze leeftijd pas gevaarlijk zijn — want kijk hoe ik mijn verjaardag gevierd heb: joggend.

Eerlijkheidshalve dien ik hieraan toe te voegen dat het de laatste keer is dat ik m'n jogging shoes heb aangetrokken.