woensdag 29 november 2017

Waar zijn ze? IJsland? Groenland? Labrador?


— Vissers van de O.298 Van Dyck. Staand, beneden rechts: Albert Vanneuville. —

Veel zijn er niet meer, maar je vindt ze wel nog overal, de Oostendse vissers: Noordzee, Ierse Zee, Noorwegen, Golf van Biskaje… Vroeger kwam daar IJsland bij. Er is ook een tijd geweest dat je Oostendse vissers in Zuid-Amerika kon ontmoeten en in Congo. Er zijn er zelfs die de zeeën rond Labrador bevist hebben. Labrador? Da’s Canada, dat ligt wel niet naast de deur, maar daar trok destijds wel eens een visbak (°) van de NV Motorvisserij naartoe, zoals de O.298 Van Dyck. (°°) 
— Albert Vannneuville was ook 
een telg van IBIS, waar hij 
onder het nummer 239 
vermeld stond. (Met dank aan
D. Eyland voor de foto.) — 
Dat schip stond onder het bevel van kapitein Albert – Berten -  Vanneuville (°1911 - †1981), een visser met een stamboom. Albert komt uit een geslacht van IJslandvaarders. Zijn vader en diens vele broers voeren ten tijde van de ‘galetten’ vanuit Noord-Frankrijk al op IJsland. [Wie meer wil weten over die historische IJslandvaart klikt hier.] Berten zette die traditie verder, maar dan in de moderniteit, vanuit Oostende. De Oostendse vissers die zo’n verre visserij beoefenden verdienden trouwens goed hun brood. Hun drinkgeld alleen al was voldoende om er het loon van een arbeider aan de wal mee te betalen. Maar dat drinkgeld moest natuurlijk wel verdiend worden: de vislevers werden gekookt en van de vrijgekomen olie werd levertraan gewonnen. De opbrengst werd verdeeld tussen rederij en vissers.
Die vissers verdienden veel geld, maar het geleverde werk was dan ook indrukwekkend. Daarvan getuigt de legendarische reis die kapitein Albert Vanneuville (°°°) in het midden van de vorige eeuw met de Van Dyck maakte. Het schip was zo lang weg dat men eraan twijfelde of men het zou weerzien. Het stoomschip was vertrokken met bestemming IJsland, maar daar werd niet veel gevangen. Dus besloot Vanneuville het rond Groenland te proberen. Daar liet de vis zich evenmin verschalken. Vandaar trok de Van Dyck naar Labrador, maar het schip geraakte niet door de ijsvelden. De kapitein ging in Groenland bunkeren en probeerde het opnieuw. De vaarroute lag intussen open. In twee dagen tijd visten ze daar heel het ruim vol. Er was zoveel vis aan boord dat er motorbrandstof geloosd moest worden om het schip weer in beweging te krijgen. De reis had in totaal veertig (!) dagen geduurd.

(°) Visbak is in het Oostends dialect het woord waarmee de stoomtreilers ter visserij benoemd worden.
(°°) Er zijn verschillende schepen geweest onder het nummer O.298 die Van Dyck heetten. Over de geschiedenis van de onderneming die deze vaartuigen uitreedde staat hier een uitgebreid artikel.
(°°°) Kapitein Albert Vanneuville (°1911 - †1981) is de vader van Focusjournalist Bernard Vanneuville, een oud-klasgenoot van me, zoals uit deze schoolfoto blijkt, waarop we hem achter het nummer 15 zien staan.

zondag 26 november 2017

Eric Corijn: motorhelmen en citroenen

—  Links: zo ziet het huis er nu uit waar eertijds de lokalen van de Gentse RAL gevestigd waren (eigen foto). Rechts: Eric Corijn op 1 mei 1973. De motorhelmen zijn in ’t lokaal achtergebleven. (Met dank aan Willie Panhuis voor de foto.) —



Ter promotie van de zaterdagkrant plaatste De Morgen op vrijdag een aankondiging. Die werd ondersteund door een citaat van Eric Corijn↗︎: ‘Ik geloof niet dat Vlaanderen links kan worden’. Oei, dacht ik, Eric is van zijn geloof gevallen en hij zal dat in die krant breed etaleren. Ik had er geen goed oog in.
Mijn vrees bleek ongegrond. Het interview leert me dat Corijn is blijven voortbouwen op een fundament dat ruim een halve eeuw geleden gelegd werd. Dat gebouw mag er wel heel anders uitzien dan het plan dat hij toen voor ogen had, maar het staat er, en dat betekent dat het fundament stevig was.
Ik heb Eric voor ’t eerst bezig gezien toen hij in 1969 studenten aanvuurde in iets wat zou uitmonden in de Gentse Maartbeweging↗︎. Beter leerde ik hem kennen toen ik in de jaren zeventig toetrad tot de RAL↗︎ waarvan Corijn een voorman was. Later is het Gentse RAL-lokaal verhuisd naar t Stapelhuis↗︎, maar toen lag het nog in de studentenwijk: nummer 52 op de Sint-Kwintensberg. Het is over dat lokaal dat ik iets wil schrijven, want in het kranteninterview staat een passage die me een kleine, maar merkwaardige herinnering ontlokt.
Het huis is gerenoveerd, maar de gevel is nog heel herkenbaar, mede door de nis met het geklasseerde Mariabeeld. Achter de vitrines had de RAL een boekwinkeltje. Achteraan lag een vergaderzaal die soms overvol zat, want de Gentse RAL telde in die tijd tussen de veertig en de vijftig activisten. Boven die zaal bevond zich een even groot lokaal waarvan de vloer een bijzonder wankele aanblik bood. Vooraan, boven de boekwinkel, was het secretariaat en naast dat secretariaat, achter het raam van de muur waar nu een neonbak hangt, was het propagandakot. ’t Is daar dat ik met u naartoe wil. 
Dat kot, dat was een zootje. Daar lagen stapels papier, spandoeken, papborstels & -emmers, allerhande plakkaten, misschien ook enkele versteende citroenen (uitleg volgt), en dat alles in de grootste wanorde. Maar! Aan de muur was over de hele lengte een lange kapstok bevestigd, waaraan, mooi van elkaar gescheiden, een rij stevige werkhandschoenen hing, van het soort dat je handen tegen ferm veel onheil kan beschermen. En daarboven hing een gelijke rij glimmende, rode motorhelmen, met daarop, in grote letters, RAL. Dat oogde wel indrukwekkend, maar ik heb die dingen nooit weten gebruiken. Het waren kledingstukken↗︎ van voor mijn tijd. Dat weet ik uit het interview met Corijn, dat me tot dit stukje geïnspireerd heeft. Daarin zegt Eric: ‘In de jaren 60 en 70 ging ik betogen met een motorhelm op, en ik had geen motor. Wij wisten dat de rijkswacht stevig zou optreden. Wij hadden ook citroenen bij ons, om onze ogen te beschermen tegen het traangas.’ Tegen de tijd dat ik de RAL vervoegde was de tijd van de citroenen voorbij. En op le temps des cerises was het nog even wachten.

Vergeefs naar Parijs 

in MEI 68 

www.youtube.com/watch?v=KNem46httyY

zaterdag 25 november 2017

Schoolreis (3)




Wat ooit begonnen is als een zoektocht naar een oud-schoolmakker, is in deze blog gaandeweg uitgegroeid tot een apart genre: de zoektocht naar namen van mensen die op zo’n oude foto’s voorkomen. Soms betreft het beelden van het sociaal leven in de wijk waarin ik opgegroeid ben: leden van wielerclub Duinensprinters↗︎, biljarters↗︎, supporters van wielrenner Oscar Goethals↗︎, boogschutters↗︎ van een club waarvan we de naam niet kennen, geüniformeerde knapen↗︎ van de K.S.A., leden van de fotoclub↗︎, activiteiten van de jeugdclub↗︎… Veelal zijn het schoolfoto’s, soms van de middelbare school in Oostende, maar meestal van het lagere schooltje van Bredene Duinen.
Vandaag kan De Laatste Vuurtorenwachter u weer zo’n oude schoolfoto presenteren. Hij werd me toegestuurd door Marc Blomme die me ook de namen kon meedelen. We zien Albert Blomme (°1916 - †1980) die in 1950 met zijn leerlingen van de vierde graad op schoolreis is. Dat die reis naar Doornik-Beloeil gaat weten we doordat meester Blomme zo voorzienig geweest is het op de achterkant te schrijven.
Deze foto, en de duiding die Marc geeft, opent de weg naar enig voortschrijdend inzicht. We herkennen immers dat beeld: het kerkgebouw en die bus hebben we al eerder gezien. We dachten toen dat die foto in Dadizele gemaakt werd, maar volgens Marc is het gebouw op de achtergrond de basiliek van Bon-Secours↗︎. Dat leidt hij af uit beelden die hij op ’t internet vindt en die hij met de schoolfoto vergelijkt. Als Marc gelijk heeft dan moeten we de gegevens, die hier↗︎ bij twee andere schoolreisfoto’s staan, aanpassen. En als de kinderen op al die foto’s tegelijk op schoolreis trokken dan moeten we hier↗︎ trouwens ook het jaartal aanpassen, 1952 wordt 1950.
En dit is wat meester Blomme (1) ook op de achterkant van de foto genoteerd heeft: 2. André De Kuyper (°1938); 3. André Devos (°1938); 4. Lucien Samijn; 5. Ronny Blomme (°1939); 6. Fernand Borny (°1938); [7 wordt niet vermeld]; 8. Willy Maertens; 9. André Wachtelaere (°1937); 10. Remi Van Ghelewe (°1937).
Flor Vandekerckhove

[Deze post dateert van 2017. In 2021 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van een FB-groep die zich over Bredene buigt.]

De mooiere zonsondergang ooit 
was in Bredene te zien

vrijdag 24 november 2017

Hoe oma’s planning me danig in de war brengt


OMA'S HERSTEL verloopt voorspoedig, het verblijf in de kliniek doet haar zichtbaar deugd. ‘Van zodra ik hier weg mag’, zegt ze, ‘ga ‘k een zomerappartement aan de kust huren en daar ga ik genieten van zee, strand, zon.’ Dat is een beetje vreemd, oma heeft een eigen huis aan zee. Samen met opa woont ze in Bredene. Daarom vraag ik haar waar ze dat appartement wil huren. ‘In Bredene’, antwoordt ze, ‘Da’s ver genoeg om een vakantiegevoel op te wekken.’ Ik weet niet wat ik ervan moet denken. ‘Opa is er wel nog wel niet,' zegt ze, 'die komt pas over een week thuis, maar dan rest ons nog een hele vakantieweek, dat zal hem goed doen.’
Is opa niet thuis? Ze vult spontaan mijn onwetendheid in: ‘Hij zit nog steeds in Israël.’ Ik durf er niet verder naar te vragen. Ze stapt met me mee tot aan de wagen. Ze zegt nog dat ze trots op me is, dat ik mijn ouders de groeten moet doen, ze zwaait me na tot ik van het ziekenhuisterrein weggereden ben. Wat een vreemde ervaring! En terwijl ik rij valt het me te binnen dat oma al vele jaren geleden overleden is. Opa trouwens ook. Mijn ouders eveneens. Terwijl ik voor een stopteken sta herinner ik me dat ik mijn auto al vele jaren geleden verkocht heb. Hoe vreemd is dit alles! Ik kijk in de achteruitkijkspiegel en herken mezelf niet in de man die achter het stuur zit.

dinsdag 21 november 2017

Allen naar Kuttekoven!


— De leden van Het Katholiek Forum protesteren tegen ontaarde kunst. Ze hebben hun moeders meegebracht (links in beeld). [De man met gebogen hoofd, achter het paneel, laat me sterk aan monseigneur Vangheluwe peinzen.] —

Ik moet het opzoeken, nooit eerder heb ik van Kuttekoven gehoord. Daarna googel ik Tom Herck, deze kunstenaar is me evenmin bekend. Tenslotte spreek ik het internet aan om me te verdiepen in Het Katholiek Forum. En dat alles om een eenvoudig krantenstukje te doorgronden: ‘Gekruisigde koe is satanistisch’.
Kuttekoven — 80 inwoners — is in de ban van een kunstwerk dat Herck er in een niet langer gebruikte kerk plaatst. Dries Goethals van Katholiek Forum is er niet over te spreken: ‘Het gaat hier om satanistische toestanden.’ Een mens denkt bijgevolg dat hij met overjaarse kaloten te maken heeft, maar verder lees ik: ‘Vrijdagavond beklommen enkelen de zijgevel van de kerk om een glasraam te breken en zo tot aan het kunstwerk te geraken en het te beschadigen.’ Waaruit blijkt dat het geen besjes betreft, die beklimmen geen gevels. ‘Zaterdagochtend werd er brand gesticht aan de deur van de Graethemkapel van Borgloon waar Herck ook enkele werken had staan.'
Brandstichting, glasbreuk, beschadigingen… De feiten spreken voor zich: Het Katholiek Forum is vergeven van de Marokkaanse voetbalsupporters die Kuttekoven viseren. Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) is streng voor de Kuttekoofse champetter: Dit is niet mijn eerste mindere ervaring met de politie. Dit is niet professioneel. Dat de straat de baas is en niet de politie, kan niet.’ Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) vindt het zelfs ‘onbegrijpelijk dat er niemand is opgepakt. Wie in de fout is gegaan, zal moeten boeten’CD&V-partijvoorzitter Wouter Beke vindt dat de socialistische burgemeester Danny Deneuker (echt waar) van Borgloon uiteindelijk verantwoordelijk is. ‘De burgemeester is altijd politiek verantwoordelijk voor de tussenkomst van de politie’, zegt Beke in De Afspraak. En ook staatssecretaris Zuhal Demir (N-VA) laat zich gelden: ‘Religieuze gekken zetten de bevolking tegen elkaar op.’
De kunstenaar zegt dat hij in deze kwestie steun uit de kunstwereld verwacht had, maar niet heeft gekregen: ‘Uiteindelijk sta je er alleen voor’. Vandaar deze oproep: kunstbroeders, verlaat het atelier en begeef u spoorslags op weg! Voor wie geen GPS heeft: Kuttekoven ligt tussen Hoeperingen, Broekom en Kerniel. Afslaan doe je aan de veldkapel, ge kunt niet missen. Voor de rest zou ik zeggen: doe zo voort, Tom, ge staat in een indrukwekkende traditie, waarover ik hier eerder al een stukje geschreven heb.

Flor Vandekerckhove

maandag 20 november 2017

Vlucht uit Oostende

Dat Georges Simenon de schepper van commissaris Maigret is, weten we allemaal. Minder bekend is dat twee Maigretverhalen zich in het vissersmilieu afspelen. In Maigret in de mist wordt een sluiswachter vermoord. De commissaris gaat aan ‘t werk te midden van vissers, matrozen en andere mannen van de zee. In Maigret en de kabeljauwvissers gebeurt de misdaad aan boord van een vissersvaartuig. De waardeloze vangst heeft veel ongelukken veroorzaakt en die staan allemaal in verband met de aanwezigheid van een vrouw. Ze is ongetwijfeld een molfiet↗︎. Of toch niet? Maigret vist het voor ons uit in een milieu dat hem onderdompelt in een ‘ranzige geur, verstikkend, die niet minderde als men wegging en nog drukkender werd in het kleine café.’
Naast de politieromans schreef Simenon ook andere verhalen. In een ervan spelen Oostendse vissers de hoofdrol. Le clan des Ostendais werd in 1947 uitgegeven en in 1976 als Vlucht uit Oostende vertaald. Maigret beschrijft in 175 bladzijden hoe de vissers bij de aanvang van de Tweede Wereldoorlog de stad ontvluchten. Vijf vaartuigen van eenzelfde familie komen in La Rochelle terecht waar de Oostendenaars met veel achterdocht bekeken worden. Simenon weet waarover hij het heeft. In een brief aan John Gheeraert↗︎ schrijft hij: ‘Je connais bien Ostende. J’étais Commissaire aux réfugiés belges à La Rochelle lorsque, au 1940, six chalutiers d’Ostende, avec femmes, enfants et… leurs meubles se sont réfugiés dans le port. J’ai eu les meilleurs rapports avec eux (…)’.
Simenon concentreert zijn verhaal op het fel gehavende gezin van Omer. De oorlog eist een zware tol. Het gezin verliest niet alleen een kapitaal aan schepen, maar ook twee zonen en een schoonzoon. Uiteindelijk slaagt de schipper erin de overtocht naar Engeland te maken: ‘Maar Omer lachte niet, glimlachte niet. Dikke Maria was de enige die kon weten dat het huilen hem nader stond dan het lachen, omdat hij het duur moest betalen die vrijheid.’
In Het Visserijblad↗︎ staat menig interview waarin vissers een gelijkaardig verhaal vertellen. In februari 1989 publiceerden we bijvoorbeeld zo’n vraaggesprek met Alfons Verbiest. (°) Op 19 mei 1940 ontvlucht de familie Oostende. ‘We waren nog maar pas buitengaats toen we al een Stuka↗︎ zagen. Een weinig later was er een enorme rookwolk. Toen we de Trapegeerbank passeerden zagen we een in stukken gebombardeerde torpedojager drijven.’ De daaropvolgende dag wordt aangemeerd in Dieppe: ‘Daar lag heel het dok vol met aan de ene kant Oostendse garnaalscheepjes en aan de andere kant diepzeetreilers.’ En dan gebeurt het: ‘Opeens zag ik twaalf Duitse bommenwerpers op ons afkomen. De bommen die voor onze garnaalvloot bestemd waren misten echter doel en vielen op de kaai. De diepzeetreilers daarentegen kregen de volle laag. Ik overdrijf niet als ik zeg dat het bassin rood kleurde van het bloed.’


(°) Alfons Verbiest (°1917 - †2004) was de vader van Werner, oud-klasgenoot van me, zoals uit deze schoolfoto↗︎ blijkt, waar Werner het nummer 35 draagt.

vrijdag 17 november 2017

Zinloos geweld

— Georgette Vandekerckhove (†) en ondergetekende, in woonzorgcentrum Jacky Maes. —

We zaten gevieren in ’t salon van het woonzorgcentrum. Georgette (†), Simonne (†) en Maria (†). Simonne was de enige die de krant nog las. Of ik het gehoord had van die rellen. Dat had ik inderdaad, ja. ‘Zinloos geweld’, zei Maria. En dat het vroeger geen waar geweest zou zijn. ‘Dat bestond vroeger niet, zinloos geweld.’ Ik zei dat ik dat sterk durfde te betwijfelen. Waarop Simonne een bijzonder straf verhaal vertelde, een geschiedenis die ik nooit eerder gehoord had. ‘Mijn schoonmoeder’, zei ze, ‘heeft een broer die in een messengevecht gedood is. Dat gevecht ging tussen een jongensbende van ’t Sas en een van de Opex. Ze hebben nooit geweten wie de dader was.’ Waarop Georgette zich een jonge nonkel herinnert die door andere jongens over de brug gesmeten werd, in 't water, en verdronk. ‘Maar wat vroeger zeker niet bestond, zegt Simonne, ‘dat waren meisjesbenden, zoals die van rond ’t station in Brugge.’ Daar moesten we zolang over nadenken dat we vergaten waarover we aan 't nadenken waren.
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2017. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]















Op 1 januari 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.



De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎

donderdag 16 november 2017

De man achter Lenin


Bovenstaand schilderij hangt in Sint-Petersburg, in een appartement dat ooit door de aangetrouwde familie van Stalin bewoond werd. Het is een doek van de Sovjetkunstenaar Michael G. Solokov (1897-1953) en het beeldt Lenin uit die van de trein stapt. Op 3 april 1917 komt de opperbolsjewiek thuis uit Zurich waar hij in Ballingschap geleefd heeft. Na een reis die hem doorheen oorlogvoerend Europa voert komt de trein uiteindelijk aan in het Finlandstation van Petrograd, toentertijd de hoofdstad van Rusland. De Britse auteur Catherine Merridale heeft over die treinreis een mooi boek geschreven. (°)
Het schilderij staat op de kaft van dat boek afgedrukt. Betere vlag om Merridales lading te dekken is nauwelijks te vinden.
Het is ook een bijzonder interessant doek, omdat het een schoolvoorbeeld van socialistisch realisme betreft: techniek en beeldtaal zijn eenvoudig, het tafereel valt gemakkelijk te begrijpen, het doek straalt optimisme uit, we zien de zogezegde werkelijkheid in haar evolutionaire ontwikkeling.
Dat ‘zogezegde’ staat daar natuurlijk niet toevallig. Want ook dit zijn kenmerken van het socialistisch realisme: kunst is propaganda en een kritische houding tegenover Stalin is onmogelijk.
— Een parodie op het socialistisch realisme. De man achter
Lenin is mijn grootvader Edmond Vandekerckhove. —
Wat in dit geval met de realiteit strookt is dat Lenin en zijn medereizigers bij aankomst in het Finlandstation een warm onthaal krijgen. Maar een interessant detail levert de man die achter Lenin afgebeeld wordt. Wat zegt auteur Catherine Merridale over hem? ‘Afgezien van Lenin is er nog één andere figuur die de toekomst recht in de ogen mag kijken. Zijn blik boort zich door het duister van de trein, zijn donkere snor laat er geen misverstand over bestaan wie dit is (…) Zonder zich iets aan de ongemakkelijke feiten te laten liggen, heeft Solokov Stalin te midden van de illustere passagiers afgebeeld. De schilder heeft Stalin zelfs — alhoewel de latere dictator zich helemaal niet in Lenins wagon bevond — een trede boven wijlen de leider neergezet, waarmee hij de suggestie wekt dat deze man Lenins mentor of gids was. In de jaren dertig waren zulke verdraaiingen van de werkelijkheid niet ongewoon.’
In de werkelijkheid staat Stalin niet achter Lenin, hij is met die trein ook niet meegereisd. Maar wie staat daar dan wel? Vandaag is de techniek — in dit geval Photoshop — voldoende ontwikkeld om de stalinistische vervalsing te parodiëren. In het detailbeeld dat ik hiernaast plaats valt duidelijk mijn grootvader, Edmond — Mongsje — Vandekerckhove te herkennen. En mijn grootmoeder maar denken dat hij in het café van Alida zat!
Flor Vandekerckhove

[Elders in de blog staat nog een bespreking van zo’n socialistisch realistisch schilderij. Het betreft 'Nieuw Moskou' van Joeri Pimenov en het staat hier.]


(°) Catherine Merridale. Lenin in de trein – De reis naar de revolutie. 2016. Nieuw Amsterdam Uitgevers. 288 pp.

woensdag 15 november 2017

Oorwurm

— Still uit het filmpje waarin Tom Waits It''s Alright With Me
op heel eigen wijze interpreteert. Kijk hier 
Of ik weet wat een oorwurm is.
‘Da’s een beest dat in je oor kruipt’, antwoord ik.
‘Neen’, zegt Simonne (92), ‘het is iets anders.’
Ik zit in het salon van het woonzorgcentrum. Buiten hangt er onweer in de lucht. Straks moet ik nog enkele kilometers stappen en ik ben mijn paraplu vergeten mee te nemen.
‘Een oorwurm is een lied dat in je hoofd blijft hangen, zonder dat je ’t wilt.’
‘Ha ja,’ zeg ik, ‘Gisteren heb ik heel de dag tegen mijn goesting lopen neuriën van: It’s alright with me. Mijn vriendin werd er zot van en ik nog meer.’
‘Zie je wel’, zegt Simonne, ‘da’s een oorwurm.’
‘Is dat een oorwurm?’ vraagt Georgette (78).
 ‘Ik denk dat het een lied van Cole Porter is,’ zeg ik, ‘maar ik heb het leren kennen van Tom Waits. Er bestaat een filmpje waarop je hem het lied ziet zingen. Het staat op youtube.’
‘Youtube is van na onze tijd,’ zegt Georgette.
‘En Tom Waits ook’, zegt Simonne, ‘Hoe gaat dat filmpje?’
Ik kijk om me heen, zie dat er niemand anders toekijkt, sta op en begin midden in dat rusthuis rondjes te draaien, met mijn armen te zwaaien en gekke bekken te trekken, zoals Tom Waits, zij het met veel minder daadkracht: It's the wrong time and the wrong place/ Though your face is charming, it's the wrong face/ Lalalala lalala lala [omdat ik niet heel de tekst ken] (…)/ That it's all right with me…’
 ‘Ja, dat ken ik’, zegt Simonne enthousiast, ‘dat is van Cole Porter.’ Ze richt zich tot Georgette en vraagt: 'Ken jij Cole Porter?’
Georgette lacht een beetje en zegt niets.
‘Is daar echt een film van gemaakt?’ vraagt Simonne. Ze kan het maar moeilijk geloven.
Nu wordt het buiten toch wel heel erg donker en ik maak me klaar om op te stappen. Ik wil de bui voor zijn, neem vlug afscheid, beloof dat ik volgende week weer op bezoek kom, zet mijn kraag recht en trek de straat op.
Op het ogenblik dat de hagelbui in volle hevigheid losbarst bevind ik me nog maar halverwege, op een weg te midden de velden. Nergens beschutting. It's the wrong time and the wrong place.
Tegen de tijd dat ik de tramhalte bereik ben ik doorweekt, maar in mijn hoofd blijft Tom Waits zingen van that it's all right with me.
Ik sta nog maar in het deurgat als mijn geliefde al begint te lachen. ‘Waar heb jij gezeten,’ vraagt ze, ‘je bent helemaal doorweekt.’
Ik schud de hagel van mijn jas en terwijl ik gekke pasjes maak in weer een nieuwe poging om Tom Waits te imiteren, zing ik: Though your smile is lovely, it's the wrong smile…’
‘Ha neen’, zegt ze. ‘Zit je nu nog altijd met dat lied in je hoofd?’
‘Dat is geen lied’, antwoord ik, ‘dat is een oorwurm.’
Flor Vandekerckhove

maandag 13 november 2017

Franco leeft, al is hij dood

— Frederick Seidel (°1936)

DE GUARDIAN PUBLICEERT in 2006 een interview waarin de Amerikaanse dichter Frederick Seidel zichzelf als volgt op de links-rechts-as plaatst: ‘Mijns inziens is het aangewezen om kritisch te zijn voor links. Aan de andere kant heb ik helemaal geen sympathie voor rechts. Het is zo brutaal dat het verwerpelijk is. Je bent er bang van, maar dan bang op een minachtende manier.’
Bovenstaande zinnen zijn nuttig om het gedicht te doorgronden dat al door de titel mijn oog weet te trekken: Generalissimo Francisco Franco Is Still Dead. Die titel werpt me ver terug in de tijd. Ik herinner me 1975 als het jaar waarin Franco maar niet wil sterven. Tussen de anti-Francobetogingen door hoor ik voortdurend nieuwsberichten die telkens melden dat de generalissimo nog steeds leeft. Die berichten maken na Franco’s overlijden school in satires die melden dat Franco nog steeds dood is.
Ik weet niet wanneer Seidel dit gedicht geschreven heeft, maar ik mag vermoeden dat de inkt nog niet heel droog is. Ik vind het op de website van de London Review of Books. Daar zegt men dat het op 16 november in de papieren versie van de LRB gepubliceerd wordt. Mijn vertaling is dan ook, denk ik, een primeur.
Mag ik, terwijl ik Franco lees, Trump denken? (Make Spain great again!). En mag jij al lezend aan de Catalaanse crisis denken? Van mij wel (long may Franco reign!) Zelf heb ik er een stukje Vlaamse bodem in gelegd, waar ik ‘Is now a roaring lion with a mane’ vertaal als ‘Is nu de leeuw die klauwt zo groot’.
Tenslotte nog dit: al mijn vertalingen zijn het werk van een dilettant. Wie wil mag meehelpen, want het is niet eenvoudig om de rijmelarij aan te houden waarmee Seidel — om de hoeders van de goede smaak te choqueren? —zijn gedicht volpropt.

P.S. Evenmin is het eenvoudig om het gedicht en de vertaling mooi leesbaar naast elkaar te publiceren. Ik hoop dat het me technisch lukt en verontschuldig me als ’t resultaat visueel niet erg bevredigt (ik ben 't nog aan 't leren.)




zaterdag 11 november 2017

CLR James: de kleine kantjes van een groot intellect

— De jonge trotskist CLR James spreekt op Trafalgar Square in Londen (1935) —   

Over Cyril Lionel Robert James heb ik hier al een stukje gepubliceerd en ik heb daar ook al een boek (°) van hem besproken. In dat boek ontleedt James de roman Moby Dick van Herman Melville.
Moby Dick is een van de zeldzame romans die ik de jongste jaren (uit)gelezen heb. Meer: het is een van de weinige romans waarin ik me herken, meer bepaald in de figuur van Ismaël, de verteller. Over die verwantschap heb ik ginder al een stukje gepubliceerd.
CLR James noemt kapitein Achab uit dat boek een hatelijk personage, maar hij is ook bijzonder kritisch voor Ismaël en doordat ik mezelf enigszins met Ismaël identificeer is hij ook kritisch voor mij: ‘Wie herkent Ismaël niet? Hij wil een gewone zeeman zijn, iemand van het volk. Maar het is niet zo dat hij van arbeiders houdt. Het is dat hij autoriteit haat en elke vorm van verantwoordelijkheid. Hij wil geen commandeur zijn, maar evenmin een kok… Wat is er aan de hand met deze jongeman? (…) Hij verdraagt de nauwe, benauwde, beperkte ervaring niet die de beschaving hem aanbiedt. Hij haat de hebzucht, de leugens, de schijnheiligheid. Aldus afgesloten van de buitenwereld slaagt hij er evenmin in om uit zichzelf te breken.’
Beide auteurs, Melville en James, hebben bijgedragen tot mijn zelfkennis. De eerste heeft me laten begrijpen dat de dingen nooit vergeefs zijn. Zelfs als alles mislukt, rest er toch het verhaal dat verteld kan worden. Is Ismaël niet de enige die de scheepsramp overleeft? Is hij het niet die ons over de jacht op de witte walvis vertelt en ons zodoende de ervaring doorgeeft? Zorgt hij zodoende niet dat wij, lezers uit de XXIste eeuw, er ons voordeel mee kunnen doen?
James heeft me dan weer doen inzien dat er aan de figuur van Ismaël een kwalijk kantje kleeft. ‘Ismaëls leven er in elke blok. En ze zijn gevaarlijk, vooral wanneer ze hun eigen milieu verlaten en tussen de arbeiders werken en leven. Want wanneer Achab, de alleenheerser, de mannen omkocht met geld en drank en hen ophitste om hem te volgen in zijn monomane queeste, dan klopte en juichte Ismaël, de man uit een goeie familie en met een goeie opleiding, met de rest mee. Zijn onderwerping aan de totalitaire waanzin was compleet.’
Maar wie hier CLR James leert kennen, kan ook de vraag opwerpen of het geen autokritiek van de auteur betreft. James verwijt Ismaël zijn individualisme, maar ook hijzelf ‘wil geen commandeur zijn, evenmin een kok…’
In The Marxism of C.L.R. James (°°) wijdt Paul Le Blanc uit over de kleine kantjes van deze grote intellectueel. Hij citeert daarbij mensen die tot zijn strekking behoord hebben: ‘James en een paar anderen deden het serieuze intellectuele werk en lieten vervolgens de correcte politieke lijn circuleren…’ Iemand anders zegt: ‘Onze kleine groep had nobele en grote ideeën over het creëren van een betere wereld voor de mensen, wereldwijd, maar als individuen leidden ze nauw afgebakende levens (…)’ Nog iemand anders zegt verwonderd te zijn over James’ ‘onmogelijkheid om op een objectieve manier naar zichzelf te kijken.’
Dat laatste zou wel eens waar kunnen zijn. In het slothoofdstuk van zijn 'walvisboek' heeft James het over zijn verblijf op Ellis Island, waar hij in 1952 wacht op zijn uitwijzing uit de VSA. Naast hem bevinden zich ook leden van de communistische partij. Hij ziet hoe ze daar het onrecht aanklagen. Ze doen het op een nietsontziende manier en verdienen aldus het respect van zowel de gevangenen als hun bewakers… maar niet van James. Over de activist M schrijft hij: ‘Je had een lange en goed doorleefde ervaring betreffende communisme en communisten nodig om te begrijpen dat M eigenlijk even gek was als Achab.’ En waarmee houdt James zich daar bezig? ‘Ik kwam op 11 juni aan op Ellis Island en begon onmiddellijk aan dit boek te werken.’ Je moet toch al ver wegkijken om daar dan Ismaël niet in te herkennen.

(*) CLR James. Mariners, Renegates & Castaways, The Story of Herman Melville and the World We Live In. 1953. Nieuwe uitgave (2001). Uitg.: Dartmouth College Press. ISBN13: 978-1-58465-094-2. 182 ps.
(°°) The Marxism of C.L.R. James in Paul Le Blanc, Left Americana. The Radical Heart of US History. 2017. Haymarket Books, Chicago. USA. 304 pp.

— Er bestaat een mooie docu over James.
De titel komt van een van zijn essays:
Every Cook Can Govern. —