maandag 28 april 2014

De Kludde van Oostende


De Kleine Weststraat is een geheimzinnige
straat die je bij voorkeur links laat liggen.
Het was schipper Rogge die me over Kludde vertelde. Of ik daar al van gehoord had? Ik niet, neen, maar de waard wist dat Kludde een kwelgeest was. Zijn slachtoffers werden verplicht hem heel de nacht te dragen. Tegen de morgenstond verdween het ding in het niets.  De schipper bevestigde: op weg naar huis botste hij keer op keer weer tegen Kludde aan en die liet hem niet los voor de dag weer aangebroken was. Thuis viel dat niet uit te leggen. Zijn echtgenote verliet het echtelijke dak, met medeneming van hun gemeenschappelijke nageslacht. ‘Kludde heeft mijn leven verwoest’, zei de schipper. Mij leek het vooral een verhaal van veel zelfmedelijden te zijn, maar Rogge gaf me onverwachts een houvast: ‘Kludde woont in de Kleine Weststraat. De naam staat op de bel.’ Een adres! Meer had ik niet nodig om een verhaal te schrijven.
De Kleine Weststraat is een ietwat geheimzinnige straat, een moeilijk in te schatten zijstraat, onduidelijk in zijn sociale samenstelling, met een vage maatschappelijke betekenis en daardoor ook een straat die je bij voorkeur links laat liggen. Daar liep ik nu. Ik monsterde de deurbellen die veelal naamloos waren. Halverwege was een vrouw vanuit haar raam over de straat aan ‘t kijken. Toen ik dicht genoeg genaderd was, vroeg ik of er in de buurt een Kludde woonde. ‘Ik denk dat je mijn moeder zoekt,’ zei de vrouw in ’t plat Oostends, ‘maar je zult haar hier niet vinden, want ze zit in Benidorm.’
En is er ook een meneer Kludde?’ vroeg ik. Neen, die was er niet. ‘De enige die hier is ben ik. Je zult het met de kleine Lolita moeten doen.’ Ze lachte gul. En omdat ik niet meteen wist hoe dit verhaal verder zou verlopen, keek ik om me heen. De vrouw die zich Lolita noemde, merkte mijn besluiteloosheid op en zei: ‘Wacht.’ Ze trok zich terug en een moment later liet ze een sleutel op de stoep vallen. ‘Kom maar naar boven’, zei ze, ‘ik zal het je vertellen.’
De trap had betere tijden gekend, de muren waren vaal, het rook er muf. Vanaf de eerste verdieping klonk de stem van Billie Holiday, mijn lievelingszangeres: We'd be so grand at the game/ So carefree together that it does seem a shame. Toen ik boven kwam stond Lolita me in ‘t deurgat op te wachten. Nauwelijks twintig. Blote voeten, korte rok, spannend shirt. Ik probeerde er ontspannen uit te zien, maar mijn lichaamstaal ging een andere kant uit, want voor mij stond wel degelijk een vrucht, rijp om geplukt te worden. 'Ik heb die plaat ook,’ zei ik naar waarheid (mijn stem sloeg over). En terwijl ik mijn keel schraapte antwoordde ze: ‘Ha, tof, meneer is een kenner. Ik heb al haar platen.’ In haar versleten woonst zaten we recht tegenover elkaar in oude fauteuils waarin je diep kunt wegzinken. Ik dacht niet meer aan schipper Rogge. We hadden het over Billie Holiday, waarop deze Lolita enigszins leek. Ze had Lady sings the blues gelezen, de autobiografie, en ik had de film gezien. Lolita vond dat we veel met elkaar gemeen hadden en naarmate haar rok verder omhoog schoof, vond ik dat eigenlijk ook. We praatten & praatten, lachten & dronken, en we deden uiteindelijk alles wat Billie Holiday ons zo passend voorzong. Weinig was het niet, want Lolita bezat inderdaad al haar platen.
Het was alweer aan 't dagen toen ik de voordeur achter me dichttrok. Ik had een beetje geld achtergelaten opdat Lolita de week zou kunnen doorkomen. Ik keek naar de deurbel waarop onbeholpen Decludde L. geschreven stond. Schipper Rogge had gelijk, zo wist ik nu met zekerheid. Kludde bestond wel degelijk. En terwijl ik de Kleine Weststraat uitliep, streelde ik de zuigplek die Lolita in mijn nek achtergelaten had.
Flor Vandekerckhove


Dit verhaal is gebaseerd op de folkloristische kwelgeest Kludde, die enkel 's nachts tevoorschijn komt. Hij springt de nietsvermoedende voorbijganger in zijn of haar nek. Deze is dan verplicht hem de rest van de nacht op zijn of haar rug te dragen. Kludde laat zijn gedaantes afhangen van de situatie.  In Aalst wordt hij Kledden genoemd. Hij woonde daar in de Dender, de Aalstenaars wisten hem te verjagen richting Dendermonde. In Oostende is Kludde nu een jonge vrouw die luistert naar de naam Lolita Decludde.


zondag 27 april 2014

Geheimen van de k(r)aai


Al brachten de kraaien het uit.
Een kwarteeuw lang heb ik Het Visserijblad uitgegeven, het tijdschrift van de Vlaamse zeevissers. Een kwarteeuw lang heb ik me in die jagersgemeenschap ondergedompeld en al die tijd heb ik op de kaaien de woorden en de feiten genoteerd, de zekerheden en de twijfels die daar geuit werden. Trouw heb ik er ook telkens verslag van uitgebracht.
Maar niet altijd! Veel van wat ik daar gehoord heb, is immers niet voor publicatie bestemd. Dat heeft in eerste instantie met zwartwerk te maken, met een grijs circuit, met economische praktijken die het daglicht niet mogen zien. U weet waarover ik het heb, want het is niet omdat iets niet uitgebracht wordt, dat u het niet weet. Het betreft dan ook praktijken die ik, als journalist, in de denkbeeldige rubriek Publiek geheim pleeg onder te brengen.
Maar er is meer, veel meer. De economische geheimen vormen maar een miniem deel van al wat vanuit de visserij zijn weg naar de openbaarheid niet vindt. Er bestaat daar immers een ongeschreven wet die zegt: alles wat in zee gebeurt, blijft in zee. Niet bestemd voor publicatie is alles wat onderweg, aan boord van ’t schip, gebeurt. Ruzies, afrekeningen, vechtpartijen, ja zelfs doodslag, als ’t al geen moord is… Daar wordt door de vissers niet over gesproken.
Er is nog een derde categorie geheimzinnigheden. Ook die heb ik nooit gepubliceerd. Maar ik heb ze wel genoteerd. Meer zelfs, ik heb ze stuk voor stuk op waarheid gecontroleerd. En nu ik op pensioen ben, en me niet langer door mijn zwijgplicht gebonden voel, wil ik ze vooralsnog publiek maken. Het zou te spijtig zijn, zo vind ik, mochten die verhalen, samen met de laatste vissers, voorgoed verdwijnen.
Over welke verhalen heb ik het? In de steekkaartenbak, die k(r)aaigeheimen heet, vind ik titels als Spookschip, Watergeest, Witte vrouw, Kludde, Dwaallicht, Weerwolf… Hola, zo hoor ik u al tegenwerpen. U hebt het over sagen en legenden, volksverhalen en mythen, bijgeloof en fabels. Ik begrijp uw twijfel, maar ik moet u tegenspreken. Het betreft verhalen die vissers me, veelal onder invloed en omgeven door de nodige geheimzinnigheid, in rokerige kroegen verteld hebben, maar die ik nadien wel degelijk op waarheid gecontroleerd heb. De titels (die ik misschien nog wel verander) mogen dan suggereren dat het visserijfolklore betreft, maar elk van de vertellingen, die ik op die steekkaarten gemakshalve onder zo’n volkse titel genoteerd heb, betreft zaken die door mij nagegaan zijn en die ik concreet kon maken met naam en toenaam, en veelal ook met traceerbare plaatsen en door elke lezer te controleren data. 
Daarover gaan die verhalen trouwens. Ze gaan minder over de warrige beweringen die de betrokkenen me eerst verteld hebben, ze gaan des te meer over wat ik op mijn zoektocht ondervonden heb, soms tot mijn eigen scha en schande.
In de maanden die volgen zal ik die losse notities fatsoeneren, zo neem ik me voor. Ik probeer uit elke steekkaart een volwaardig verhaal voor deze blog te distilleren en ik probeer het te doen zonder dat ik daarbij iemand kwets. Ik zeg dat omdat de meeste betrokkenen inmiddels wel overleden zijn, maar niet allemaal. U zult begrijpen dat ik mezelf een proces wil besparen.
Die manier van werken zal, zo denk ik, niet beletten dat u bij het ene verhaal zult griezelen, net zoals ik dat gedaan heb toen ik er research naar deed. Een ander zal u wellicht aan een detective, genre Philip Marlowe, laten denken, want zo voelde ik me ook toen ik het onderzocht. Een derde verhaal dreigt dan weer, zo zie ik ’t al gebeuren, erotisch te worden, want ik herinner me dat…
Hopelijk kan ik mijn bedoelingen ook hard maken, want het is en blijft een experiment. En een uitdaging. De vraag die ik bij elk van die steekkaarten moet beantwoorden is namelijk deze: ben ik in staat om bijvoorbeeld het genre van het griezelverhaal te imiteren of dat van de detectiveroman. En als kers op de taart uiteraard ook dat van een erotisch kort verhaal.
Ik heb er inmiddels al een in de blog geplaatst. Kijk maar eens naar het hierboven staande De Kludde van Oostende, gebaseerd op waargebeurde feiten, jawel: http://florsnieuweblog.blogspot.be/2014/04/de-kludde-van-oostende.html
Flor Vandekerckhove

zaterdag 26 april 2014

1 mei, honderd jaar geleden


Zelf ben ik niet zo’n feestganger, maar daar vormt het Feest van de arbeid toch ’n beetje een uitzondering op. Het is niet zo dat ik op die dag het huis verlaat om mij, in ’t rood gehuld, eens goed te laten gaan, maar ik maak van die dag wel gebruik, zij het niet elk jaar, om in Gent m'n oude strijdmakkers op te zoeken. Die oude strijdmakkers zijn de kameraden waarmee ik, toen ik nog jong & dynamisch was, het kapitalisme te lijf ging. Het is telkens een vreugdevol weerzien, vooral met degenen die de idealen van hun jeugd trouw gebleven zijn. Ja, 1 mei steunt op een lange traditie waar ik inmiddels deel van uitmaak. En daar wil ik nu een stukje over schrijven.
Kan ik die viering koppelen aan het thema van de Groote Oorlog waarin we dit jaar ondergedompeld worden, zeg maar verdrinken? Laat me eens kijken. Honderd jaar geleden werd 1 mei ook al gevierd. Toen waren er overal in Europa bijeenkomsten waarop de arbeidersbeweging op de gevaren van het militarisme wees. Zowel in Duitsland als in Frankrijk wezen de socialisten er toen op dat de strijd om de koloniën en invloedssferen naar een oorlog konden leiden.
Ik vraag me af of er ook dit jaar weer zo’n redevoeringen zullen zijn. Want zopas heb ik een stuk gelezen van de door mij zeer gewaardeerde journalist John Pilger die onomwonden stelt dat de eenzijdige berichtgeving over Oekraïne ons klaarstoomt voor alweer een nieuwe wereldoorlog. (*) Is zijn vrees terecht?
De verwittigingen die op 1 mei 1914 geuit werden, waren dat wel degelijk, zo bleek kort nadien. Nauwelijks drie maanden na de viering brak de Eerste Wereldoorlog uit.
De arbeidersbeweging, toen nog eensgezind verenigd in wat we als de Tweede Internationale kennen, had die oorlog inderdaad al van verre zien aankomen. In november 1912 riep ze haar organisaties en partijen op om zo’n oorlog te beletten. En, zo voegde ze eraan toe, als er dan toch een oorlog zou uitbreken dan moest die gebruikt worden om de val van het kapitalisme te bewerkstelligen. Krasse taal!
In de zomer van 1914 was het zover. Maar de socialisten deden niet wat ze twee jaar eerder afgesproken hadden, integendeel. In de Duitse Reichstag stemden de sociaal democraten de financiële kredieten goed die de oorlog zouden bekostigen. Dat deden ook de socialisten in andere landen. De Belgische socialist Camille Huysmans zei hierover: ‘De Internationale is dood, zeiden de enen, omdat ze de oorlog niet heeft kunnen verhinderen. Het antwoord hierop is eenvoudig: de Internationale alléén heeft haar plicht gedaan. Maar ze heeft de macht niet om de oorlog te verhinderen. Meer nog. We wisten allen dat ze in 1914 de macht daartoe niet had. (…)’  
Daar was niet iedereen het mee eens. Sommigen beschouwden dat wel degelijk als verraad. Het socialisme scheurde middendoor. Het schisma bleef bestaan en het bestaat vandaag nog steeds.
Tijdens die oorlog wierpen de Russen het oorlogvoerende regime in hun land omver. Was dit voor de Internationale niet het moment om de vredesleuzen weer van onder het stof te halen? De Vlaming Camille Huysmans was in elk geval betrokken bij een poging om de oude waarden in eer te herstellen. Hij riep op tot het organiseren van een socialistische wereldconferentie in Stockholm. Hij kreeg de wind van voren, en niet alleen vanuit nationalistische hoek.
Ook de Belgisch socialist Emile Vandervelde was over dat initiatief niet te spreken. In opdracht van de regering werd hij zelfs naar Rusland gestuurd om er de socialisten juist aan te porren om de oorlog tegen Duitsland verder te zetten. Vandervelde heeft dat zelf altijd ontkend, maar zowel zijn biograaf (Abs) als Nic Bal (*) betwijfelen of Vandervelde in deze kwestie wel de waarheid spreekt.
Hoe dan ook, in Stockholm ontmoette Huysmans wel degelijk Vandervelde die op weg was naar Rusland. Vandervelde en Deman namen daar de trein naar Petrograd.
In die trein delen de twee Belgen een coupé met Leon Trotski en diens echtgenote. Zowel Vandervelde als Deman vermelden die ontmoeting in hun memoires. De eerste beweert dat hij in dat coupé een lang gesprek met Trotski had die inmiddels de kant van de bolsjewieken gekozen had. Trotski ging, zo vertelt Vandervelde, tekeer tegen de socialisten die de oorlog wilden voortzetten. De Man daarentegen zegt dat Trotski elk gesprek met Vandervelde weigerde. De Man en Vandervelde waren het er wel over eens dat Trotski een ‘warhoofd’ was die zich als een ‘zenuwlijder’ gedroeg, een man die ‘geen zelfbeheersing’ had.
Wat op een botsing van persoonlijkheden lijkt, is veel meer dan dat. Die treinreis illustreert beter dan wat ook de breuk die het socialisme in die dagen beleeft. Nic Bal vertelt het zo: ‘In de voormiddag van 17 mei 1917 stoomde de trein het Finlandstation van Petrograd binnen. Vandervelde en De Man werden opgewacht door enkele verkleumde functionarissen van het Belgisch gezantschap met een kleine Belgische vlag. Een enorme menigte met rode vlaggen en spandoeken verwelkomde Trotski. Een muziekkorps zette de Internationale in. Een beetje smalend riep Trotski Vandervelde toe: “Je merkt, citoyen, dat dit onthaal mij wordt voorbehouden, en niet de voorzitter van de Internationale.” Vervolgens werd hij in triomf op de schouders van de menigte gehesen en naar buiten gevoerd. Na Lenin was de tweede vijand van het nieuwe regime in zijn vaderland teruggekeerd, die binnen de maanden mede aan het hoofd zou staan van de Oktoberrevolutie, de “tien dagen die de wereld schokten”.’
Flor Vandekerckhove

(**) De citaten komen uit: Nic Bal, Zij droegen de rode vlag. De legendarische leiders van de socialistische strijd. 1988. A’pen, Standaard Uitgeverij. 246 ps.

vrijdag 18 april 2014

Zomerliefde

Die zomer werd ik verliefd op het mooiste meisje ter wereld (links). We hebben elkaar nog weergezien, Gerdje en ik. Rechts: meer dan 60 jaar later.




IN ANTWERPEN HEETTE het bedot, maar wij zeiden katjeduuk. Er waren er veel die meespeelden; de Antwerpse familie, die in die zomer bij mijn tante kwam logeren, was kroostrijk. We waren jong, zeg maar non ho l'età per amartiWe huppelden als lammetjes doorheen een lange, hete zomer die naar zee, zand en ambre solaire rook. Die kroostrijke familie woonde in Borgerhout, in de Vandeperrelei en meer bepaald in het nummer 79. Geef toe dat het merkwaardig is dat ik dat nog weet, er zit meer dan een halve eeuw tussen. Zoiets kan alleen maar met de liefde te maken hebben. En zo is het inderdaad. Die zomer werd ik, onverwachts & onvoorbereid wegens dat non ho l'età, verliefd op het mooiste meisje van heel de wereld, een telg van die kroostrijke familie. 
Tijdens ’t katjeduuk spelen verstopten wij ons, dat meisje en ik, bijvoorbeeld achter de staldeur van het varkenshok van Zoë. Gerdje (die ouder was in jaren  / en daardoor meer ervaren) nam daar mijn hand vast. Meer moest dat niet zijn. We zeiden niets, we deden niets, maar ik voelde mijn jeugdig hartje in mijn keel kloppen. We keken niet, we zoenden niet, we streelden niet, laat staan dat we getast zouden hebben, we hielden handjes vast. Elke dag, een hele zomer lang. En uiteindelijk, op ’t einde van die zomer, memoriseerde ik haar adres, die Vandeperrelei. Was ik van plan er ooit naartoe te gaan? Eens ik meer man geworden was bijvoorbeeld? Ik kan het me niet herinneren. Het was, denk ik, meer bedoeld als souvenir; een adres als aandenken, iets om nooit te vergeten.
Ik herinner me ook die ene keer dat ik een botsautootje met haar mocht delen. Dat geschiedde onder de tonen van Oh Carol, een song waarvan ik dacht dat Paul Anka die zong, maar waarvan youtube me nu leert dat het op conto van de door mij helemaal vergeten Neil Sedaka staat. De tekst staat hoe dan ook in mijn geheugen gegrift: But if you leave me / I will surely die! Gelukkig waren dat alleen maar woorden. Tijdens de daaropvolgende vakantie leerde ik Christine uit Charleroi kennen die me in ruil voor eeuwige trouw haar borsten toonde. Zou het daardoor komen dat ik nooit naar de Vandeperrelei in Borgerhout getrokken ben? ’t Zou kunnen, seks heeft me, moet ik toegeven, wel meer van ’t rechte pad weggeleid. Of… op ’t rechte pad gezet, dat kan ook, echt weten doe je nooit.

Rode Mustangs en mannen
met een zwarte moustache

maandag 14 april 2014

Stagger Lee


Omwille van omstandigheden die u niet aangaan, woon ik nu meer rockconcerten bij dan in al de jaren die eraan voorafgaan. Da’s niet moeilijk, zullen mijn kinderen repliceren, vader, gij hebt nooit eerder een rockconcert bijgewoond. Ze hebben gelijk, ik ben een neofiet. Maar deze neofiet heeft inmiddels al wel present getekend bij Arno, Bruno Deneckere, Pavement, Daniel Lanois & Trixie Withley, Pixies, Jon Langford, Paul Weller, The Black Crowes, Brendan Croker, Gavin Friday en Nick Cave. Wie er iets van afweet zal beamen dat het, voor een beginneling, een indrukwekkende lijst is.
Het ene concert maakt, moet ik zeggen, al meer indruk dan het andere, maar echt imponeren doen Nick Cave & The Bad Seeds (Sportpaleis A’pen, 18 november 2013). Zozeer zelfs dat ik achteraf een en ander ga uitvogelen. 
In een ronduit indrukwekkende song voert Cave me mee naar de crisisjaren dertig: It was back in 32 when times were hard… Ik spits de oren. Cave leerde me Stagger Lee kennen: He wore rat drawn shoes and an old Stetson hat / Had a 28 Ford, had payments on that. Nee, ’t gaat niet goed met die mens en hij nog eens van kwaad naar erger. Lee komt op straat te staan en zoekt soelaas in een kroeg die onheilspellend The Buckett of Blood heet. Aldaar drinkt hij niet gewoon een Stella, neen, hij schiet de barman neer en neen, het is geen ongeluk, Cave telt four holes in diens motherfucking head. Maakt deze Lee zich vervolgens vlug uit de voeten? Driewerf neen, hij neukt eerst de plaatselijke hoer Nelly Brown, known to make more money than any bitch in town, en om dat spetterende cafébezoek af te ronden vermoordt hij ook haar vent, de genaamde Billy Dilly. Laat het duidelijk zijn: Stagger Lee is, zoals Cave het treffend zingt, een bad motherfucker.
Ja, da’s rock ’n roll van de overtreffende trap. Terwijl ik dat allemaal aan ’t uitvissen ben, kom ik ook te weten dat Stagger Lee echt bestaat; niet in het thuisland van Nick Cave en evenmin in de crisisjaren dertig, maar in Amerika op het einde van de negentiende eeuw. Een krant bericht inderdaad dat een mens neergeschoten wordt door ene Lee Shalton, alias Stag Lee. Het geschiedt op 28 december 1895 in een etablissement in St. Louis.
Geweten is dat Stag Lee een zwarte medemens is, pooier, soort politieker ook, kaartspeler en revolverheld. Blijkt dat een hoofddeksel het moordmotief is, want in ’t kaartspel verliest Lee zijn Stetson aan een tegenstander; reden genoeg om de colt boven te halen. Hij vermoordt de mens, neemt zijn hoed terug en verlaat de gelagzaal. In sommige milieus omschrijft men dat wellicht als cool.
A stag is slang is voor iemand die geen vrienden heeft (wellicht ben ik er zelf een.) Stag Lee wordt in de volksmond al vlug Stagger Lee. Merkwaardig is toch wel dat deze man-zonder-vrienden, moordenaar en bad motherfucker, al vlug in de blues bezongen wordt als een held. Daar is een uitleg voor. Lee is zo slecht dat hij, leert de overlevering, gevreesd wordt door de politie en de rechters. (*) Voor de onderdrukte zwarten wordt hij van de weeromstuit een lichtend voorbeeld: ziehier een zwarte telg uit de onderklasse die de blanke baas durft te tarten! Want je kunt die mens wel veel verwijten, maar niet dat hij met zijn kloten laat spelen. Stagger Lee wordt een legendarisch product van de vrijheidsstrijd. In de opstandige jaren zeventig zegt Black Panther Bobby Seal over zichzelf en zijn kompaan Malcolm X bijvoorbeeld dat ze Stagger Lee figuren zijn.
Vertrekkend vanuit de blues veroverde het thema omzeggens heel de muziekwereld. (**) De bad motherfucker werd inmiddels bezongen door James Brown, Neil Diamond, The Clash, Pat Boone, Fats Domino, Bob Dylan, Duke Ellington,The Grateful Dead, Woody Guthrie, The Ventures, Ike & Tina Turner, Ma Rainey, Jerry Lee Lewis, Tom Jones, Beck, Missisippi, John Hurt, the Black Keys, Elvis en dus ook Cave.
Die Cave is niet zomaar een interpretator. Hij is een kunstenaar die met het gegeven aan de haal gaat en daar zijn eigen verbeelding aan toevoegt. Hij haalt het lied weg uit het zwarte Amerika van de negentiende eeuw en brengt het binnen in zijn eigen context, met name deze van de bekende crisisjaren dertig. Ook de vorm verandert: de blues maakt plaats voor het groteske. De traditionele bluestekst luidt: Stagger Lee... shot Billy / Oh, he shot that poor boy so bad / Till the bullet went through Billy / And it broke the bartender's glass. Niet zo bij Nick Cave. Daar gebeurt iets helemaal anders: Yeah, I'm Stagger Lee and you better get down on your knees / And suck my dick, because If you don't you're gonna be dead / Said Stagger Lee // Billy dropped down and slobbered on his head / And Stag filled him full of lead. 
Hoe die Billy kan neerzijgen èn tegelijk op zijn hoofd kwijlen is een vraag die menigeen zich al gesteld heeft, de tekstlijn is voor voor discussie op 't internet. 
Aangenomen wordt dat 'head' slaat op de kop van de penis, waardoor dit gebeuren al begrijpelijker wordt

(**) Er bestaat een site waarop de meeste van die vertolkingen te beluisteren zijn: http://www.staggerlee.com/index.php
(***) http://forum.wordreference.com/showthread.php?t=277012&langid=13

Van Antoine Légat kreeg ik volgende toelichting:: 'Heel mooi stuk, beste Flor, en belangrijk dat het gebeurt! Ik heb het zelf al eens overwogen te doen, ook met andere oude blueskrakers als, pakweg, 'Saint James Infirmary', 'Bourgeois Blues', 'Hoochie Coohie Man', 'Got My Mojo Working' en 'House Of The Rising Sun'. Thematisch komt bvb. 'Frankie & Albert' in de buurt van 'Stagger Lee'. Sommige hebben een 'vaste' tekst, zoals 'House', andere hebben de schrijflust van anderen opgewekt, zoals 'St James' met zijn ongeveer 280 coupletten. Daar kan je gerust een dikke turf mee vullen. Opvallend is dat zovele van die songs op een realiteit teruggaan. Bij 'House' levert dat zelfs een bijzonder boeiende detectiveroman op! Ikzelf leerde 'Stagger Lee' of 'Stagolee' (of... Er zijn nog schrijfwijzen) kennen via een oude bluesplaat in de sixties. Ik zou moeten opzoeken welke tandeloze ouwe zwarte met 65 grandchildren joelend op de frontporch de song inzong (die LP ligt op zolder, maar het enige wat ik nog weet is dat het géén van de bekende blueslui was), maar de eerste versie van iemand met naam die ik me herinner was van Dr. John (rond 1970) Voor blues buffs is het bekend terrein, maar dat 'bekend terrein' houdt op aan de grens van de blues...
Ik kan je zo in de vlucht één koorecksy meegeven: het is Daniel Lanois
[ik heb de fout inmiddels verbeterd]. Maar voor de rest zit je er BOENK! op, me dunkt... Swell dat je Bruno nog eens vermeldt... We kunnen dat niet genoeg doen!' 


Joris De Voogt schreef me: 'Mooi stukje over Stagger Lee! De oude blues is inderdaad zeer inspirerend. Luister ook eens naar 'Strange fruit' van Billie Holiday (over een lynchpartij door de KKK) en 'Black, brown and white' van Big Bill Broonzy.'

vrijdag 11 april 2014

'Hij kreeg een schot al in zijn gat' (Uit een Oostendse liedtekst)

Boven Oostende wordt een luchtschip neergehaald. Hij komt vlak naast de oude vismijn (de sierk) terecht. Op de ommezijde staat handgeschreven: 'Un zeppelin abattu devant Oostende 1917.' Maar is dat juist? (Foto collectie D. Eyland.)


Op de foto is een luchtschip te zien, dat in het water van de haven terechtkomt, vlak naast  de vismijn — de cierk. Toen ik die foto voor het eerst zag, moest ik denken aan een liedtekst die wijlen Jef Klausing uit het wankele geheugen van oude Oostendenaars gevist had (*): 

’s Avonds ging hij naar Iengeland / Om bommen te smijten / En de vluchtelingen zagen dat / en riepen den Iengelsman. / Hij kreeg een schot al in zijn gat / En ie had twee vlerken / En osten in de haven kwam / dan riepen ze hoera. Het refrein van dat lied gaat als volgt: En in Ostende, den tiensten oegst / Lag er in d’haven een zippeling, / Een Iengels vliegmachien / Had dat gezien / En ie smeet een bom op de zeppeling. 

De tekst is duidelijk. Datum van het gebeuren is 10 augustus.

Op de foto die ik heb staat achteraan handgeschreven: Un zeppelin abattu devant Ostende 1917. Da's vreemd, want Jef Klausing heeft een en ander over dat lied uitgevist: 

‘De Duitse bestuurbare luchtballon L.12, die op 9 augustus 1915 een raid boven Dover had uitgevoerd, werd door een Engels vliegtuig boven zee neergeschoten. Van de 31 leden van de bemanning konden er enkel 14 gered worden.’ (…) ‘Het wrak werd binnengesleept in de haven van Oostende. Een kraan moest erbij gehaald worden om het gevaarte aan land te trekken, doch bij dit maneuver scheurde het omhulsel en kwam het gas vrij dat deze bevatte. Een uitslaande vonk van een voorbijvarend schip deed het gas ontvlammen en het overblijfsel van de ballon vatte vuur.’
Het lied gaat dus over een voorval in 1915 en de tekst achteraan de foto heeft het over 1917. Waardoor een mens het zich begint af te vragen: hoeveel luchtschepen zijn er eigenlijk in dat dok terechtgekomen? Gelukkig zijn er mensen als Erwin Mahieu die alles weten: 
'De Zeppelin t.h.v. van de “cirque” in Oostende is de L.12. Deze was samen met nog twee andere Zeppelins een aanval aan het opzetten richting Londen, toen hij op 9 augustus 1915 getroffen werd in het staartgedeelte en langzaam leegliep. Hij werd richting Oostende gesleept met de bedoeling hem te redden met de 40 ton kraan aan de Cockerillkaai, tot een vonk dan toch de Zeppelin deed uitbranden (10 augustus 1915). De eerste foto kreeg mijn bijzondere aandacht: ik heb een foto van enige seconden later waar je nog uitsluitend het staartstuk ziet. Ontelbaar zijn de foto’s die van de L.12 genomen werden toen hij Oostende werd binnengeloodst. Je zou bijna denken dat iedere Duitser met een fotoapparaat rondliep ! De foto die je toont is wel degelijk van deze L.12, in 1915'

Flor Vandekerckhove


(*) Jef Klausing, Het groot Oostendsch liedtboeck, 1991. p. 511.
[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2014. In 2022 redigeer ik het stuk opnieuw ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.]

De ene zeppelin is de andere niet

— Luchtschepen boven Oostende (maar of ’t een zeppelin is?) —



Ik heb — hier — eerder  al een stukje aangeboden dat over luchtschepen gaat die ten tijde van de Eerste Wereldoorlog Oostende aandoen. Daarin legt architect Erwin Mahieu (een specialist van dat oorlogsgebeuren) het verschil uit tussen de soorten: ‘Er is een verschil tussen een Zeppelin en een Astra Torres: de gondel van deze laatste zit niet vast aan de met gas gevulde ballon, maar hangt eraan met kabels op enige meters afstand.’ De Britten brengen naar Oostende hun Astra Torres mee, de Duitsers bombarderen de stad vanuit een zeppelin.
Het valt me op dat lezers het in alle gevallen toch over zeppelins blijven hebben. Het komt, denk ik, doordat er een verschil is tussen een Zeppelin met hoofdletter en een zeppelin zonder. De eerste is dan een merknaam, de tweede een soortnaam.
Het gebeurt wel meer dat een merknaam als soortnaam gebruikt wordt. Wie het over een bik heeft, bedoelt daar wellicht een balpen mee, van welk merk ook. Niet elke waterverwarmer is een Bulex, maar we zeggen desalniettemin dat de bulex kapot is. Wanneer ik mijn kodak zoek, dan vind ik hopelijk mijn fototoestel, dat nochtans Sony heet. De rij is lang: pamper, maïzena, pyrex, skai, tefal, vaseline, walkman, luxaflex… Het zijn soortnamen, maar ze stammen wel degelijk van merknamen af. Ook persoonsnamen kunnen zo’n soortnaam worden. De sandwich is genoemd naar de graaf van Sandwich; de diesel naar uitvinder Rudolf Diesel; een hooligan is niet noodzakelijk familie van de Ierse familie met die naam; een casanova hoeft niet per se de afstammeling van de achttiende-eeuwse avonturier te zijn en een luchtschip wordt in de volksmond zeppelin genoemd, ook als die Astra Torres niet door Ferdinand Adolf Heinrich Graf von Zeppelin ontworpen werd.
Ik weet dat allemaal doordat ik het deze morgen gegoogeld, heb, kort nadat ik me met een gilette geschoren had. Dus, laat me nu maar rustig een nescafé drinken. Ik moet alleen oppassen dat ik niet op het formica van mijn tafel mors, of erger nog, op de linoleum, want ik zit zonder kleenex. En met een stanleymes of met tipp-ex kan ik die vlek niet opkuisen hé.
Flor Vandekerckhove


[Deze post dateert oorspronkelijk van 2014. Ik redigeerde het stuk opnieuw in 2020, ten behoeve van de ‘FB-groep Oostendse verhalen’.]


En waarom spreken we hieronder van een filmpje

terwijl het overduidelijk een verhaal is? (Grapje)

www.youtube.com/watch?v=ZYfvw8n3aE8

maandag 7 april 2014

Een nazischrijver met stijl


Louis-Ferdinand Céline (1894-1961)
Moeten/mogen schrijvers zich maatschappelijk engageren? Mag/moet dat engagement uit hun werk af te lezen zijn? En zo ja, hoe spelen ze dat vervolgens klaar? Het blijken vragen te zijn die me erg interesseren.
De auteurs die ik daaromtrent bevraag bevinden zich meestal ter linkerzijde. Die eenzijdigheid komt uiteraard voort uit mijn eigen maatschappelijke positie. Ik ben daarin niet anders dan u: ik lees graag boeken die mijn vooroordelen bevestigen.
Dat wil niet zeggen dat ik de mening toegedaan ben dat er ter rechterzijde niets te lezen valt. De Brit Graham Greene is een rechtse katholiek èn een goeie schrijver, de Peruaan Mario Vargas Llosa staat op het standpunt van de Amerikaanse haviken, maar schrijft daarom nog geen slechte boeken. Hetzelfde geldt voor schrijvers die zich zo ver ter rechterzijde bevinden dat het degoutant wordt. Want ja, zelfs dan kan het gebeuren dat het boek van zo’n mens het lezen waard is. Omdat zijn stijl uniek is bijvoorbeeld.
Niet lang nadat Louis-Ferdinand Céline in Frankrijk roem vergaart met ronduit schitterende meesterwerken als Reis naar het einde van de nacht (1932) en Dood op krediet (1936) verrast hij iedereen met Bagatelles pour un massacre (1937), een onomwonden antisemitisch schrift. Blijkt dat een der grootste Franse stylisten een rechtse extremist is.
In Duitsland spitsen de nazi’s de oren, want Céline is niet zomaar een prulschrijvertje. Ze nodigen hem uit om Hitlers verwezenlijkingen ter plekke te komen bekijken en Céline geraakt zo mogelijk nog meer overtuigd dan hij al is. 
Uiteraard collaboreert hij tijdens de daaropvolgende oorlog en die samenwerking met de Duitsers legt hem in eerste instantie geen windeieren. Bagatelles pour un massacre wordt een bestseller. En het geld stroomt binnen. Wat Céline evenwel niet verwacht, gebeurt toch: Duitsland verliest uiteindelijk de oorlog en de Franse nazivriend moet het land ontvluchten.
Genoeg inleiding, zo denk ik, opdat u zou begrijpen dat ik met het engagement van Céline geen uitstaans heb, dat ik zijn standpunt zelfs weerzinwekkend vind.
Dat belet niet dat een aantal van zijn boeken me overdonderd hebben. Niet alleen het meesterlijke Dood op krediet dat ik zeker nog eens in close reading zal hernemen, en niet alleen Reis naar het einde van de nacht dat ik in de mooie uitgave met tekeningen van Tardi gelezen heb. Overdonderd ben ik ook geweest door een werk dat hij later geschreven heeft, lang nadat hij zich als antisemiet en als nazi buiten het menselijk fatsoen geplaatst had.
Bagatelles pour un massacre heb ik niet gelezen (er zijn grenzen), maar wel Guignols band, Kanonnevoer, Gesprekken met professor Y en Van het ene slot naar het andere.  Ik ga niet beweren dat het allemaal lezenswaard was, maar ik weet toch wel dat ik erg genoten heb van het boek Van het ene slot naar het andere.
Dat verhaalt de vlucht van Céline uit Frankrijk. Hij probeert Denemarken te bereiken waar hij zijn bestaansmiddelen (goud!) geparkeerd heeft. Al dolend komt hij eind 1944, samen met vrouw en kat, in Sigmaringen terecht, een Duits dorp waar de Franse collaborateurs zich, in afwachting van wat komen gaat, verzameld hebben. Hij wordt er de arts van.
Céline doet er in dit boek alles aan om zichzelf als ooggetuige, observator, als chroniqueur te presenteren. Is een schrijver immers niet altijd het jongetje dat aan het raam staat toe te kijken terwijl anderen buiten aan ’t spelen zijn? Het is duidelijk dat hij ook probeert om begrip op te roepen voor zijn gedrag tijdens de oorlog. ‘Gelukkig kan ik mezelf verdedigen! Goddank! Dierlijk instinct! Zoals ik door iedereen word gehaat, zoals ik word beklad!’ Maar dat is in zijn geval uiteraard een hopeloze onderneming, dat weet Céline ook wel, want hij is geen dwaas. Zijn situatie is even hopeloos als het leven in de kleine Franse enclave van Sigmaringen, dat hij met overdadig veel zelfbeklag, maar daarom niet minder overweldigend beschrijft.
Een kroniek? Op de kaft van dit boek staat niet literaire non-fictie, kroniek of reportage. Er staat roman. Céline verzint bijgevolg een eigen werkelijkheid en dat is deze van een nachtmerrie waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Zelfs als alle nazi’s aan de repressie zouden kunnen ontsnappen, zelfs als er een algemeen pardon zou komen voor de 1142 collaborateurs die zich in het dorp bevinden, dan nog zou er geen uitweg zijn voor Céline: ‘ik zou worden gekeeld, gevierendeeld! maar zij niet!… zij absoluut niet! zij, zo zachtaardig! nee, nooit!… er was trouwens geen enkele anti-jood te vinden onder de 1142!… geen een meer!… Morand, Montherlant, Maurois, Latzareff, Laval en Brinon!… niemand!… de enige die overbleef was mijn persoontje!…(…) niet alleen Frankrijk… maar de hele wereld, vijanden, geallieerden willen me zien bloeden!… ze hebben een nieuwe mythe!… snijden we ’t dier open?… ja of nee… de priesters staan klaar!’ Zo gaat dat bladzijden en bladzijden door. 
Je zult al ver moeten zoeken om in de wereldliteratuur nog iemand te vinden die zo goed kan klagen als Céline. De unieke stijl en het 'célineaanse' ritme nemen het helemaal over van de inhoud. Al dat geklaag is verwerpelijk, maar de manier waarop Céline het doet is groots. Céline is een bijzonder afstotelijke mens die schrijft in een bijzonder aantrekkelijke stijl.
Flor Vandekerckhove

zondag 6 april 2014

Pet




Hij draaide de dop een kwartslag los en duwde de lucht uit de pet. Daarna schroefde hij de dop weer vast. ‘
Kijk’, zei hij, ‘zo samengedrukt lijkt het op een diertje, een reptiel.’ Zijn
 echtgenote keek niet op maar zei: 'Ja'. Hij hield de vervormde petfles horizontaal en schudde hem lichtjes heen en weer. Het plastic bewoog en produceerde knerpende geluidjes. ‘Luister’, zei hij, terwijl hij de pet vlak voor haar hield, ‘hoor je dat? Het diertje probeert met jou in contact te komen.’ De echtgenote werd erdoor uit haar overpeinzingen gerukt. ‘Moet je nog iets uit de keuken hebben?’ vroeg ze. Toen ze in de keuken was, smeet hij de petfles in het vuur. Vergeefs verzette het reptiel zich tegen de vlammen. Knerpen werd snerpen. ‘Verdwijnt gij addergebroed’, mompelde hij, ‘verdwijnt gij in het eeuwig vuur!’ Het plastic plooide, barste, kromp, verschrompelde en vatte uiteindelijk vuur. Terwijl het luid sissend verteerd werd, produceerde het een gifgroene steekvlam ten teken dat de reptielziel ter helle voer. Hij schrok en deinsde achteruit. De vrouw kwam de zitkamer binnen met een nieuwe petfles. Waarna de echtelieden zich in de sofa nestelden om samen naar een nieuwe aflevering van hun lievelingsfeuilleton te kijken.
Flor Vandekerckhove

zaterdag 5 april 2014

Henry Miller anarchist


De pensioengerechtigde leeftijd… Wat een wonderbaarlijk mooie tijd! De telefoon zwijgt en er zit nauwelijks beweging in de mailbox. Eindelijk gelegenheid om ongestoord aan close reading te doen (Moby Dick), eindelijk tijd om auteurs te lezen waarover ik altijd hoor spreken, maar die ik geenszins ken (Borges). Daarbovenop rest me voldoende tijd om de boeken te herlezen die me in mijn jeugd van mijn sokken konden blazen. Zouden ze dat nu nog doen?
‘Ik ben alleen en zwoeg als een slaaf in de sinaasappelplantage van Chula Vista. Maak ik vorderingen? Vind ik een beetje meer mijn eigen ik? Ik geloof van niet. Ik ben alleen maar een zeer arme, ongelukkige, ellendige mens. Ik lijk alles te hebben verloren. (…) Ik heb geen gedachten, geen dromen, geen wensen. Ik ben even gezond als leeg.’ Het komt uit De steenbokskeerkring. Ik ben een tiener wanneer ik boek het voor het eerst te lezen krijg. Terwijl ik in het atelier van mijn vader aan ’t werken ben en de zomervakantie aan mij zie voorbijgaan, voel ik me zeer aangesproken. De kreeftskeerkring, De steenbokskeerkring, Sexus… Het zijn boeken die mijn jeugd verblijd hebben. Naast wat een mens op school te verwerken krijgt (Felix Timmermans & C°) is Miller een verademing. 
Wat ik in die tijd evenwel niet weet, ook omdat er niemand is om me erop te wijzen, is dat Miller een schrijversleven lang geïnspireerd wordt door het anarchisme. Hij is 22 wanneer hij de anarchistische propagandiste Emma Goldman hoort spreken. Ze moet nauwelijks moeite doen om hem te overtuigen en hij zal zijn hele leven een anarchist blijven. Vanuit het anarchisme valt ook inhoud & vorm van zijn oeuvre te begrijpen: dit is waarlijk het werk van een libertaire auteur. Alle waarden worden aangevallen, alle deuren ingetrapt, alle heilige huisjes ontheiligd. Het is niet voor niets dat het lemma over Miller in de Wikipedia begint met het citaat: ‘I see America spreading disaster. I see America as a black curse upon the world.’ Al de boeken van Miller getuigen van een onbeperkte, vrije, anarchistische expressie. Hier is een auteur aan het werk die herhalingen laat staan en irrationele vondsten, die je als schrijver altijd wel op je pad ontmoet, evenmin weggomt. Willekeur en toeval moeten, vindt hij, in een boek evengoed hun plaats vinden.
Inmiddels ben ik geen zestien meer, maar al bladerend zie ik dat het werk van Henry Miller me ook vandaag kan inspireren. Vooral de imperfecties ervan bekoren me uitermate; zeker omdat ik onlangs nog het schrijversadvies van Anne Lamott (in Bird by Bird: Some Instructions on Writing and Life) genoteerd heb: ‘Perfectionisme is de stem van de onderdrukker, de vijand van het volk. Het zal je je leven lang verkrampt houden.’ 't Is een schrijversadvies dat me van pas komt, nu ik nadenk hoe ik een vervolg aan GAUW! kan breien, boekje dat ik onlangs in de beste tradities van het anarchisme, zonder copyright verspreid.