woensdag 31 juli 2019

Waardig ouder worden met Linda Gregg

Ik zou het gemakkelijk kunnen uitstellen tot daar meer tijd voor is. Maar waarom zou ik dat doen, het uitstellen? Als ik het nu niet doe, wanneer dan wel? Ik ben de zeventig gepasseerd, zoveel tijd rest me niet.
De Amerikaanse dichter Linda Gregg is dit jaar overleden, 77. Ik zei het toch, veel tijd rest ons niet. Wel dan. Eerst vertaal ik dit gedicht en straks ga ik wandelen.
Flor Vandekerckhove



(°) Asking for Directions van Linda Gregg, uit Chosen by the Lion. © Graywolf Press, 1994.

dinsdag 30 juli 2019

Tien keer het leven zoals het is



1. Nederwiet — Ik was goed op weg om te ontsnappen, maar stootte onverwachts op een cipier. Hij stond vlak achter de poort een joint te smoren. De winterkou sloeg ongenadig op ons neer. ‘Wat een weer hé’, zei hij, terwijl hij me zijn frietzak presenteerde. Ik nam een ferme snok en terwijl de nederwiet zich meteen een weg naar mijn hersenen zocht, keken we samen uit over de vrijheid die helemaal wit kwam te liggen van de sneeuwbui die van west naar oost over het land aan ’t trekken was. Ik besloot mijn vluchtpoging uit te stellen tot het beter weer werd.

2. Vrouw — Hoss is ervan overtuigd dat de wereld alleen maar uit goede en slechte mensen bestaat. Hij denkt dat je de goede mensen aan hun paard kunt herkennen. Dat laatste klinkt vreemd, maar dat doet het al veel minder als u weet dat Hoss een cowboy is. Hij beweert ook dat Bart De Wever geen man is, maar een vrouw. Op ’t internet vind ik wel massaal veel beelden van Bart De Wever, maar nergens vind ik een Bart De Wever te paard, zodat ik zelf niet kan inschatten of Bart De Wever een goede dan wel een slechte vrouw is.

3. Sigaret — Ik effende het zand en scheurde het pakje open. Ik legde de buit voor me neer. Daar lagen nu twee gekreukte sigaretten van het merk Sprint, de filtersigaret van de sportman. Het lukte me niet om de lucifers aan te steken, want de wind blies alles uit. Ik deed dan maar alsof ik die sigaret rookte. Terwijl ik de denkbeeldige sigarettenrook nastaarde, dwaalden mijn gedachten af naar de straathond Laika die op datzelfde moment in een spoetnik rond de aarde cirkelde. Daardoor weet ik nog dat het op 3 november 1957 was dat ik mijn eerste sigaret gerookt had, bijna.

4. Kleinkinderen — Ik heb drie kleindochters. De tweede jongste wil niet met me spreken. Van zodra ze me ziet kijkt ze de andere kant uit. De oudste spreekt wel met me. Ze is op kamp geweest. Vanuit Frankrijk stuurt ze me een postkaart, waarop staat dat ze eens zal langskomen. Ik stuur een berichtje om haar voor de kaart te danken en ze antwoordt: geen probleem. Waarom de tweede jongste niet met me spreekt weet ik eigenlijk niet, ook omdat er niemand is die ’t me kan uitleggen. Ik leg me erbij neer en gebruik de woorden van mijn oudste: geen probleem.

5. Politie — Ik werd ondervraagd door een goeierd en een kwaaie. De goeierd wilde weten wat me ertoe gebracht had om mijn eigen volk te verraden. De kwaaie schreeuwde daarna in mijn oor: ‘En waarom hebt gij een reis naar Turkije geboekt?’ De goeierd zei dat ik moest begrijpen dat ik me verdacht gemaakt had. De kwaaie begon weer te schreeuwen.
Toen zei die goeierd opeens tegen de kwaaie:‘Godver, ’t is acht uur. We gaan eerst koffie drinken.’ Daarop verlieten we gedrieën het lokaal, de twee politiemensen voorop en ik als laatste. Zij sloegen af naar het koffieapparaat en ik naar buiten.

6. Nederlands — Als ik in Amsterdam de weg vraag antwoordt een Amsterdammer me altijd in ’t Engels. Blijkbaar klinkt mijn Nederlands in Amsterdamse oren als dat van een Engelsman die Nederlands probeert te spreken en dat zo slecht doet dat de Amsterdammer het beter vindt om me in mijn eigen taal te woord te staan: het Engels. Dat is goed, want mocht zo’n Amsterdammer dat in ’t Nederlands doen dan zou ik daar toch niets van verstaan. Dat weet ik doordat ik aan de kassa van Amsterdamse winkels altijd in een onverstaanbaar Nederlands te woord gestaan wordt. Een taalgrens doorklieft mijn taal.

7. Wegloper — Ze had er schoon genoeg van, van de ruzies, de spanningen, het zwijgen dat net zoals het spreken op verwijten gebaseerd was. Ze besloot ervandoor te gaan. Bij het krieken van de dag verliet ze het huis. In de winkelstraten vond ze een galerij waar het gezellig toeven was. Niemand keek naar haar. Ze kreeg geen honger, ze werd niet moe. Mensen liepen voor en achter, en namen al haar gedachten met zich mee. Toen de avond viel keerde ze weer naar huis. Er waren ruzies en er was spanning. Zij had de dag doorstaan en niemand had iets opgemerkt.

8. Omslag — De briefomslag vermeldt geen afzender. Nadat ik me een kop koffie ingeschonken heb, installeer ik me bij het raam. Ik neem de briefopener en scheur de enveloppe langs de bovenrand open. Ik tast in de omslag en ik voel niets. Ik keer de enveloppe om, schud en zie dat er niets uitvalt. Ik trek de omslag een eindje open, werp er een doortastende blik in en kom tot het besluit dat ik al wist: de omslag is leeg. Ik heb ontegensprekelijk geen brief ontvangen. Iemand die onbekend wenst te blijven deelt me mee dat hij mij niets te zeggen heeft.

9. Handicap — Professioneel moet je hem geslaagd noemen. Zijn zaken zijn succesvol, hij heeft geld en hij staat hoog op de maatschappelijke ladder. Familiaal tekent het plaatje anders. Zijn vrouw heeft hem verlaten en zijn vriendin inmiddels ook. Hij is alleen, waardoor hij ongezond eet en teveel drinkt. Daar probeert hij wel iets aan te doen. Daarom is hij lid van de golfclub geworden en zodra het kan gaat hij een balletje slaan. Met zijn caddy zie ik hem de weg oversteken. Ik stop en vraag hem wat zijn handicap is. ‘Mijn handicap’, zegt hij, ‘is dat ik geen vrouw kan houden.’

10. Weerhuisje — Mijn vader had een weerhuisje. Het werd bewoond door een koppel Duitsers uit het Zwarte Woud. Die twee hadden elk een eigen voordeur. Bij zonnig weer kwam de vrouw buiten, bij vochtig weer was het haar man. Mijn vader was er erg mee in de weer. Dagelijks draaide hij aan de schoorsteen tot de juiste Duitser buitenstond. Dat weerhuisje staat nu naast mij. Ik zie dat ‘t pijpenstelen regent. Ik draai aan de schoorsteen en daar verschijnt het mannetje. Waarna ik een wijle mijmer over het fenomeen waarbij de ouder wordende man almaar meer op zijn vader begint te lijken.

Waarom?
Waarom maak ik
mijn verhalen
zo kort?
Daar heb ik wel
een antwoord op,
een kort antwoord,
uiteraard,
in 154 woorden.
Luister maar: klik hier !



vrijdag 26 juli 2019

Tom Liekens is de Duivel


Hittegolf. Onder de arm tors ik Lust for Life, een kunstboek (°). M’n buren — De Laatste Kraanman, De Laatste Hartpatiënt en De Laatste Weduwe — staan te keuvelen. Ik toon hen, vooraan in het boek, Liekens’ opdracht: Voor De Laatste Vuurtorenwachter. Hun aandacht gaat meteen naar de tekening. Volgens hen is dat de duivel! En wanneer ik ook nog zeg waar ik het boek vandaan haal — Geeraard Duivelsteen↗︎ — wordt elke discussie zinloos. Iemand voert Robert Johnson↗︎ aan, iemand anders haalt er Nick Cave↗︎ bij … Tom Liekens is de duivel.
Kunnen we God afbeelden, dan zijn we hem ook. Is dat niet waar kunstenaars naar streven? En is de duivel niet het personage dat erom gestraft wordt? In het boek citeert iemand Picasso: ‘Schilderen is geen esthetische handeling. Het is een vorm van magie (…)’ en verder ‘Het is een manier om de macht te grijpen (…)’ Magie. Macht.
Een van Liekens’ werken heet Delacroix’s Dream: ‘Werd de Franse schilder Eugène Delacroix in zijn negentiende-eeuwse visioenen achtervolgd door het beeld van één ultiem werk? (…) Het schilderij dat hij nooit kon of mocht maken (…)’  Geldt dat ook voor Tom Liekens? Wordt Liekens achtervolgd door het doek dat hij niet kan/mag maken?
Ik overloop wat ik tot hier geschreven heb. Pfff, bombastisch. Ik die zo naar lichtvoetigheid streef. Ik probeer het op de valreep goed te krijgen en doorblader m'n notities van die dag. Daarin lees ik wat ik op de terugweg op eigendommen van de Belgische spoorwegen heb zien staan: MEHOR ! RATSE ! MENS !

(°) Lust for life. Uitg. Stockmans, Duffel. N.a.v. de gelijknamige tentoonstelling van Tom Liekens in De Zwarte Panter in A’pen in 2016. 80 pp. © De Vrienden van de Zwarte Panter, Antwerpen, 2016. Tom Liekens exposeert nog tot 28 juli in het Duivelsteen in Gent.

donderdag 25 juli 2019

Podcast hier, podcast daar, ja er zijn er veel dit jaar





* ‘Toen de zee aan een wasdraad hing’ is een verhaal dat twee andere samenvat, een song en een gedicht. Het gedicht heet ‘As I Walked Out One Evening’, en is van Auden De song is van Dylan, ‘As I Went Out One Morning’. In het verhaal stel ik me voor dat ik met Dylan en Auden op wandel ben. het zit in een nieuw kleedje: Klik hier !

woensdag 24 juli 2019

Binnen in het Duivelsteen


1959. — Ik ben tien. We zijn in Gent. Ik weet dat we het Geeraard de Duivelsteen gaan passeren. Daar beleeft Nero een avontuur met De Hoed van Geeraard de Duivel. Marc Sleen heeft het naar waarheid getekend: het steen, de Reep waarin Nero terechtkomt, de naam van de kasteelheer, diens kwalijke reputatie … Dat alles bestaat. Nero komt in ‘t water terecht, iets wat ook de historische figuur overkomt. Vertelt mama. 
Kijk, zegt ze. Naast me doemt het sombere steen op. Daar woont hij, zegt ze, en kijk, daar, vanuit dat raam, wordt hij in ’t water gegooid. Ze wijst omhoog. Ik probeer de afstand te schatten, best wel hoog. Nu nog, voegt mama eraan toe, horen de mensen ’s nachts hoe Geeraard telkens weer in ’t water terechtkomt. Dat vind ik straf. En de climax moet nog komen. Toen ze klein was, zegt mama, is ze eens in dat gebouw geweest, het ruikt er naar solfer.
2019. — In de krant lees ik dat het Duivelsteen enkele dagen voor het publiek toegankelijk is: ‘Een blikvanger voor wie de drukte van de Gentse feesten even wil ontvluchten.’ Die laat ik niet passeren. Zestig jaar nadat het zich in mijn fantasie nestelt, zie ik het gebouw vanbinnen. Het ruikt er naar … Ik neem foto’s. Thuis maak ik een collage. Bovenaan, tussen twee beelden van de strip, mijn gevelfoto van het steen. Met witte stippen merk ik de val van Geeraard, een val die hij tot vandaag blijft overdoen. Elke nacht! Onderaan plaats ik twee foto’s die ik al zestig jaar wil maken. Links, de ramen waaruit Geeraard elke nacht in de Reep gegooid wordt; rechts de Reep zelve, gezien vanuit zo’n raam. Best wel hoog.
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2016. In 2022 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over Gent en de Gentenaars buigen.]

maandag 22 juli 2019

Alom gevaar

[Eigen foto]
Vroeger leefde ik in het gezelschap van merels die in de berging nest kwamen maken. Via een kattendeurtje vlogen ze in & uit, onder het welwillende oog van een kat die ik van mijn overleden moeder geërfd had. Over die merkwaardige cohabitatie van kat en merels heb ik een stukje geschreven dat Daar zijn ze weer heet.
Na het verscheiden van de kat ging het kattendeurtje dicht. Wat niet wil zeggen dat ik op mijn koertje geen vogels meer heb: meeuwen en kauwen à volonté. Ook veel passanten: jaarlijks trekt hier een roodborstje langs, soms blijft een zwerm groenlingen hangen, en er zijn zwarte roodstaarten die hier, blijkbaar gewoontegetrouw, nest maken.
Dit jaar had vader Roodstaart het niet van de poes. Dat komt doordat ik weer een kat heb, Zwarte Polleken. Die onderscheidt zich van zijn voorganger doordat hij het woord cohabitatie niet kent. Ook de Kleine Roste, kat van de buurman, is een te duchten vogeljager.
Toch heeft het gezin Roodstaart de reproductie tot een goed einde gebracht. Getuige mijn foto. Die kleine is hier tijdens de hittegolf lang blijven hangen, misschien te lang. Toen ik dacht dat hij eindelijk weg was, ontdekte ik in de berging een pakje donsveertjes. Misschien, maak ik mezelf nu wijs, is hij toch nog ontsnapt, enigszins gehavend, maar nu beseffend dat het leven vol gevaren is.
Dat is voor een mens niet anders. Zit je in de shishabar van Willebroek rustig aan je waterpijp te lurken, smijten ze daar een granaat binnen!
Flor Vandekerckhove

zaterdag 20 juli 2019

Elvis over de profeet: Žižek over Trotski (°)

— Slavoj Žižek is die dikke, rechts. [Eigen cartoon] —   

Je weet dat ik me inspan om het kort te houden, dat maakt deel uit van mijn poëtica. Soms is dat moeilijk, ook omdat ik al eens schrijf over iets waar mijn lezers niets van afweten. Over trotskisme bijvoorbeeld, een politieke stroming die nauwelijks aanhangers telt. Een mens heeft dan de neiging om de schoolmeester uit te hangen, iets wat trotskisten trouwens vaak verweten wordt.
Over dat trotskisme heeft ook Slavoj Zizek (d.i. de Elvis uit de titel °, eigenlijk Žižek, maar ik
moet haast het onmogelijke doen om die tekens telkens goed te krijgen) een interessant stuk geschreven, voorwoord bij een heruitgegeven boek van Trotski: Terrorism and Communism. (°°) Dat voorwoord heet in de ondertitel veelzeggend: Despair and Utopia in the Turbulent Year of 1920. Veelzeggend, omdat het ons eraan herinnert dat het boek in ’t midden van een bloedige burgeroorlog geschreven werd, iets wat de inhoud ervan erg tekent. Trotski zegt daar in zijn autobiografie zelf over: Twee en een half jaar bracht ik met korte onderbrekingen door in de spoorwagen, die vroeger ten dienste had gestaan van een verkeersminister. De wagon was van het standpunt van ministerieel comfort goed uitgerust, maar voor werken weinig geschikt. Hier ontving ik onderweg de berichtgevers, overlegde met de plaatselijke militaire en civiele autoriteiten, werkte de telegrafische berichten door, dicteerde bevelen en artikelen. Van hieruit ondernam ik met mijn medewerkers in auto’s grote reizen langs het front. In de vrije uren dicteerde ik in de wagon mijn boek tegen Kautsky (Terrorisme en Communisme) en een reeks andere werken.’ (°°°)
Uit mijn activistische jaren herinner ik me dat de trotskisten dat boek ‘t liefst negeerden. Die herinnering wordt gestaafd door wat Zizek zegt: Ernest Mandel heeft het als Trotski’s slechtste boek aan de kant gezet.
Zizek ziet dat anders: ‘De strijd voor Trotski zou gewonnen moeten worden op het strikte stalinistische terrein van terreur en industriële mobilisatie: het is hier dat het minimale, maar cruciale, verschil tussen Trotski en Stalin aangetoond moet worden.’
En wat is dat minimale, maar cruciale verschil dan, volgens Zizek? Vóór de stalinistische periode was de staatsterreur iets wat openlijk door de communisten verkondigd werd, die het rechtvaardigden als tijdelijk en noodzakelijk om de burgeroorlog te winnen. In het stalinisme daarentegen was terreur een inherent deel van het bewind. Mij lijkt dat iets te zijn wat we al wisten, maar ’t is niet slecht dat die Zizek het ook eens zegt.
Flor Vandekerckhove

(°) 'Elvis of Cultural Theory' is een bijnaam van Slavoj Žižek, een hedendaagse Sloveense filosoof. 'Prophet 'slaat dan weer op de bekende driedelige biografie die Isaac Deutscher over Leon Trotski schreef: The prophet armed, The prophet outcast en The prophet unarmed.
(°°) Terrorism and Communism. A Reply to Karl Kautsky by Leon Trotsky. Preface by H.N. Brailsford. Foreword by Slavoj Žižek. Part of the Revolutions series. 240 pp. Uitg. VERSO. London/New York 2017. (Eerste uitgave 2007)
(°°°) Mijn leven van Leon Trotski kan in PDF van het net gedownload worden: https://www.marxists.org/nederlands/trotski/1929/1929mijnleven.pdf
Over zo’n oponthoud van Trotski’s trein gaat het verhaal Svyazhsk van de schrijfster Larissa Reissner. Ik schreef er hier een stukje over.

donderdag 18 juli 2019

Michel Vanneuville ontmoet Paul Delvaux

(Eigen foto)

Persfotograaf Michel Vanneuville poseert naast een van zijn tentoongestelde grootbeeldfoto’s. Het beeld toont ons, vooraan, onscherp, een kunstenaarshand. Met een fijn penseel schildert die hand enig schaamhaar — lusthaar is mooier, vind ik, en juister; laat ons voortaan lusthaar zeggen. Links, in het spiegeltje, zien we, scherp afgebeeld, dat die kunstenaar Paul Delvaux is.
Michel Vanneuville en ik zijn collega’s geweest. Onze wegen hebben zich gekruist wanneer hij evenementen voor Het Nieuwsblad verslaat en ik voor Het Visserijblad. ‘Dat is mooi’, zeg ik hem, ‘wanneer je na al die jaren een leidraad in het geploeter kunt ontdekken; iets wat groter is dan de waan van de dag, waarvoor wij, verslag uitbrengend plebs, telkens opgeroepen worden.’
Vanneuville vindt zo’n leidraad. In 1977 komt Paul Delvaux in de Westhoek wonen. De fotograaf legt het moment vast. Daarna doet hij ’t zelfde met tal van andere momenten in het leven van de schilder: exposities, ontmoetingen, vieringen … Ook zoekt hij hem thuis op, in diens atelier. Wie dat lang genoeg doet, overstijgt de anekdotiek, het geheel is meer dan de som van de delen.
In Koksijde is dat mooi en ruim gepresenteerd. Aan de tentoonstelling werd een fietsroute gekoppeld die naar het museum van Delvaux leidt en verder naar de plekken waar hij gewoond heeft. Geen catalogus, spijtig.
Flor Vandekerckhove


Paul Delvaux — Fotografie door Michel Vanneuville. In Kapel Ster der Zee, Koksijde. Nog tot 18 augustus. Gratis toegang.

woensdag 17 juli 2019

La manif d’Adèle

— Omdat ik op ’t net geen beelden vind die mijn stuk illustreren, neem ik zelf twee shots van het televisiescherm. Links Adèle en haar medeleerlingen, rechts vooraan de vakbondskaders. Later meldde iemand me dat de twee scènes  op 't einde van een youtubefilmpje (de referentie staat bij de opmerkingen onderaan dit stuk) te zien zijn. Ik plaats de stills onder bovenstaande montage. —   

Soms merkt een mens iets op wat niemand anders ziet. Als mij dat overkomt schrijf ik daar een stukje over. Deze keer zie ik het in La Vie d’Adèle (°), film van de zowel gelauwerde als verguisde regisseur Abdellatif Kechiche. In de zalen heb ik de film gemist. Canvas toont hem op 12 juli, ik zie hem op tv.
Wikipedia: Hoewel winnaar van de Gouden Palm in Cannes, kreeg de film de nodige kritiek te verduren. Dit was met name vanwege de minutenlange expliciete seksscènes in de film. De scènes zouden te lang duren, te veel vanuit het mannelijk oogpunt gefilmd zijn en te veel hebben gevraagd van de actrices. Julie Maroh, de (lesbische) schrijfster die het boek schreef waar de film op gebaseerd is, noemde de scène "belachelijk", "ongeloofwaardig" en bedoeld voor een heteropubliek. (…).’ 
Zelf wil ik het niet over de vermaledijde male gaze hebben en evenmin over de seksscènes die het adjectief expliciet meekrijgen. Er is nog een andere scheve kijk dan de male gaze en niet alleen de seksscènes zijn expliciet. Adèle is vijftien. Op die leeftijd is alles expliciet. Alles wat ze beleeft is heftig en uitdrukkelijk. Dat heeft Kechiche goed gezien.
Aan ’t begin van de film zien we Adèle deelnemen aan wat wellicht haar eerste betoging is, haar eerste manif. Tegen besparingen in ’t onderwijs. We zien haar tussen haar medeleerlingen opstappen. Voor Adèle en de haren is het een uitbundig feest. Ze eisen de straat op en scanderen wild het refrein van On lâche rien, een prachtig, hedendaags strijdlied (2011) van HK & Les Saltimbanks.
In de daaropvolgende shot zien we een ander deel van de manifestatie. Dat wordt aangevoerd door gestaalde vakbondskaders. In een rustige zelfzekerheid dragen ze het spandoek. Voor hen is dit een moment in een jarenlang volgehouden praktijk. Tegenover het jeugdige enthousiasme van de tieners zet de regisseur de rustige volharding van de ouderen. Het contrast is filmisch opvallend en inhoudelijk erg mooi: het toont de continuïteit van verzet, waarin een nieuwe generatie zich aandient.
Ik pluis de recensies uit. Niemand heeft het opgemerkt. Ik kan het ook niet illustreren met enkele van de nochtans 140 foto’s uit de Internet Movie Database. Niemand heeft het daar gemarkeerd.
Bestaat er naast de male gaze ook iets als een ‘middenklassen gaze'? Iets wat ons belet om het schone te ontdekken, zelfs als het zich voor onze neus openbaart?
Flor Vandekerckhove


(°) La vie d’Adèle Chapitre 1 & 2. Regie. Abdellatif Kechiche. 179 min. 2013. Frankrijk/België/Spanje.


[Dit stukje verschijnt ook in Snapshots. Tijdschrift van de Vlaamse Filmpers.]

maandag 15 juli 2019

Finissage

— Flor Vandekerckhove en Luc Martinsen. Het schilderij heet Nooit meer drinken. (foto Jo Clauwaert) —

Mijn ouwe maat Luc Martinsen stelt zijn schilderijen tentoon. Hij nodigt me uit om aan de vernissage te participeren. Frank Decerf leidt in en de nieuwe Oostendse burgemeester opent het drankgelag. Ik denk: Frank én die nieuwe burgemeester, op één avond, op één plek, samen, dat kan ik niet aan. Ik laat de kelk aan mij voorbijgaan.
Omdat een duivelszak nooit vol is, volgt na de tentoonstellingsperiode nog een finissage. Die had ik, eerlijk gezegd, niet zien afkomen, een finissage. Luc komt me persoonlijk uitnodigen. Ik zeg hem wat me van de vernissage weggehouden heeft. Had hij het niet gedacht!
Naar de finissage kan je komen, zegt Luc, de kans is gering dat Decerf en die nieuwe burgemeester daar samen present tekenen. Nu heeft hij me goed liggen.
23 juni, 18 uur. Nergens vind ik een paar gelijke sokken, nergens een gestreken hemd. De schoensmeer blijkt versteend. Een blik door 't raam leert me dat er nergens in de straat een elektrische deelstep gestationeerd staat die me naar de finissage kan rijden. Ik blijf thuis. Schaars gekleed (marcelleke, propere onderbroek, blauwe en zwarte sok) schrijf ik in één ruk Mijn persoonlijke poëtica neer, een waar meesterwerk in het genre van het zeer korte verhaal. Het eindigt met de woorden It’s literature stupid. Een finissage die kan tellen.
Flor Vandekerckhove



Wat ik die avond ook doe 
is een gedicht 
op de podcast zetten. 
Het heet 
De eerste zon 
en ’t is een hommage 
aan kunstschilder 
Luc Martinsen (foto)
en zijn bende. 
U doet er goed aan 
1s te luisteren: 

zaterdag 13 juli 2019

Mijn poëtica


'Ik heb wel eens beweerd dat mijn poëtica een kapotte boiler is.'
Delphine Lecompte



HOOG IN DE Laatste Vuurtoren laat De Laatste Vuurtorenwachter zijn Laatste Vuurtorenlicht over een marginale uithoek van het leven schijnen, de verdwijnende wereld van een babyboomer en soixante-huitard. Aldaar werkt hij geconcentreerd aan zijn ongelezen oeuvre. Die concentratie is nodig, want hij is niet goed ter tale en alom dreigt het gevaar van de anakoloet. Het verschil tussen een beperkende en een betrekkelijke bijzin is hem niet altijd duidelijk, daarom houdt hij zijn verhalen extreem kort, wat goed bij zijn personage past: een man van weinig woorden. Die extreem korte verhalen combineert hij met lange gedichten (een gedicht neemt altijd een omweg.) Die gedichten belichten marginale poëtische themata, zoals tramhokjes, schommelstoelen, sigarettenpeuken, schaakpartijen en de stoelgang. Niemand is in die verhalen geïnteresseerd, en in die gedichten nog minder, niemand leest ze. Daar bent u, die dit stukje tot hier gelezen hebt, het ongetwijfeld mee eens. En terwijl u het Laatste Vuurtorengebied ontvliedt, om elders een meeslepend leven te trotseren, hoort u een stem tegen de wind in roepen: It’s literature stupid!

P.S.: Van deze poëtica bestaan ook politieke, sportieve, landschappelijke en psychosomatische varianten, maar die zijn voor later.

donderdag 11 juli 2019

Boekenruilkastje

[Gisteren post ik hier een poëem van de Amerikaanse dichter Billy Collins en daarnaast plaats ik mijn vertaling van dat mooie gedicht.

Omdat de stapels de pan uitswingen komt er een nieuwe huisregel. Telkens er een nieuw boek binnenkomt gaat een ander de deur uit. Als eerste vertrekt een boek waarvan ik niet eens weet hoe & waar ik het ooit verworven heb. Nooit gelezen en dat zal ook nooit gebeuren. Ik trek ermee naar zo’n boekenruilkastje. Daar onderdruk ik de neiging om in ruil een ander boek mee te nemen.
‘s Nachts denk ik: daar valt toch een verhaal van te maken. Hoe luidt de titel van dat boek ook weer? En de nacht doet wat hij doet, hij nestelt zich in mijn brein met de vraag: hoe heet dat boek?! Slapeloosheid! Obsessie! Writer’s Block! In alle vroegte trek ik weer naar het kastje om te kijken hoe dat boek heet. Vlak voor ik daar aankom zie ik hoe het alter ego van Billy Collins mijn boek meeneemt. Omdat dit verhaal geïnspireerd wordt door Collins’ gedicht I Go Back To The House For A Book weet ik dat ik nu even moet wachten. Drie minuten later constateer ik dat de dichter niet gelogen heeft. Daar komt Collins zelf in het kastje kijken. Te laat, net als ik: mijn boek is weg.

woensdag 10 juli 2019

Gedichten aan de markt onttrekken

Billy Collins is niet de eerste de beste, verneem ik hier↗︎ in de Wikipedia. Vermeldenswaard is de geluidsopname die hij in 1997 produceert: The Best cigarette, een collectie van 34 gedichten. Die CD wordt een bestseller. In 2005 geeft men hem opnieuw uit — en nu komt het — deze keer onder een Creative Commons↗︎ licentie, toegankelijk voor Jan en alleman en dus ook voor ons. Is dat niet prachtig? Je moet hier↗︎ maar eens kijken, je kunt die opnames ook gratis op velerlei manieren downloaden. 
Om deze Billy te danken, vertaal ik een van zijn gedichten, zelfs een die niet op de CD voorkomt, waarvoor ik het copyright moedwillig kraak — ik ben, zoals u weet, wat dat betreft een gepatenteerde schuinsmarcheerder. Waardoor u nu niet 34, maar 35 gedichten van Billy Collins kent. Het vijfendertigste heet I Go Back To The House For A Book. Origineel en vertaling staan hieronder broederlijk naast elkaar.
En nog is 't niet gedaan. Zodra ik dit stukje gepost heb, begin ik een verhaal te schrijven geïnspireerd door I Go Back To The House For A Book. Hoe & wat het wordt kan ik nu nog niet zeggen, maar IK ZAL NIET RUSTEN vooraleer ook dat verhaal op de blog staat (of zegt men in de blog, ik weet het niet.) Laat ons morgen afspreken, bij het krieken van de dag, ge zult wat meemaken.
ALLES VOOR DE POEZIE ! ALLES VOOR DE LITERATUUR ! LANG LEVE BILLY COLLINS ! LANG LEVE MEZELF ! 
P.S. Doordat de tijd niet stilstaat heb ik dat verhaal intussen al geschreven, het staat hier !↗︎