zondag 30 maart 2014

Gratis boek


Op 12 februari 2013 plaatste ik in deze de blog een uitdaging. In dat stukje uitte ik het vaste voornemen om een autobiografisch boek te schrijven. De uitdaging bestond erin dat in één jaar tijd te doen.
Ik ben daar ook in geslaagd. Op 12 februari 2014 kon ik een punt zetten achter (een eerste versie van) dat boek. In 176 bladzijden had ik daarin verteld hoe ik mijn kinderjaren in Bredene ervaren had.
De werkelijkheid van die kinderjaren krijgt in dat boek uiteraard een literaire vorm; aan die werkelijkheid wordt verbeelding toegevoegd, waardoor er een spanning ontstaat tussen het imaginaire en het bestaande. De spanning tussen verbeelding en werkelijkheid is trouwens een van de centrale thema’s in dat boek (en wellicht staat die spanning ook wel centraal in heel de literatuur).
Ik heb die spanning verhoogd door achteraan een register te plaatsen: 180 namen. In die lijst worden alle reëel bestaande mensen die in het boek voorkomen vermeld en daartussen staan ook de verzonnen personages.
Het boek wordt gepubliceerd en verdeeld buiten de markt. De waarde ervan wordt derhalve niet in geld uitgedrukt. Het economisch principe dat bij deze uitgave gehanteerd wordt is niet dat van de winst, maar dat van de gift. Ik ben ook niet van plan om voor dit boek een uitgever te zoeken. Ik heb er een mooie PdF-versie van gemaakt die ik met plezier opstuur naar elkeen die erom vraagt. Gratis!
Ik kan dat doen, want ik heb inmiddels de pensioensgerechtigde leeftijd bereikt en ben derhalve onafhankelijk geworden van de markt, zowel van de arbeidsmarkt als van de boekenmarkt. Ik ervaar nu aan den lijve de vrijheid waarover Marx het heeft waar hij schrijft: ‘De eerste voorwaarde voor de vrijheid van drukpers bestaat hierin, dat zij niet langer een vak is.’
Er hangt ook een nadeel aan vast. Deze manier van werken schakelt helaas ook de service uit die een (goeie) uitgever wel biedt: hoe boek kan niet genieten van een professionele redacteur die de oneffenheden aanpakt die de auteur achtergelaten heeft. Ligt hier een taak voor de lezer weggelegd? Wellicht wel. Wie fouten of andere tekortkomingen in het boek ontdekt, mag ze me uiteraard laten weten. Ik zal daar zeker rekening mee houden, het boek eraan aanpassen en de betrokkene een nieuw, verbeterd exemplaar toesturen.
Zo. Indien u gratis een exemplaar van GAUW! toegestuurd wenst te krijgen, dan laat u me dat gewoon weten: florvandekerckhove@telenet.be

woensdag 19 maart 2014

Haiku voor Bredene

Links: Japanse prent. Rechts: Alida's café en Zoë's groentewinkel zijn in het gat verdwenen. —


Bredene, 15 maart 2014 — In de Duinentraat ter hoogte van Alida's café↗︎ en de groentewinkel van Zoë↗︎, recht tegenover de krantenwinkel van Paula, is een gat van wel twintig meter breed geslagen, misschien meer. Het café en de groentewinkel zijn in dat gat verdwenen. Doorheen dat gat kijk je nu recht in de Prinses Marie-Josélaan. Rechts zie je het schooltje liggen in een nooit eerder gezien perspectief. Dat zal maar van korte duur zijn, het gat wordt gauw weer dichtbebouwd.

’t Is de vooruitgang meneer.

Die vooruitgang luidt als volgt. Eerst wordt dag & nacht water uit de grond gepompt. Na enige tijd wordt dat lawaai overstemd door een werfradio waaruit luide muziek klinkt, nooit Klara. ’s Avonds, altijd na zes uur, komen rijdende betonmolens dat radiogeluid naar de achtergrond brullen. Nooit voorheen ging vooruitgang met zoveel lawaai gepaard.
Een vriendin vindt dat ik iets tegen dat lawaai moet ondernemen. Dat vind ik ook, hier ligt een dichterlijke taak weggelegd, en dus produceer ik een naar vorm en inhoud perfecte haiku, Japanse dichtvorm, gedicht in drie regels, waarvan de eerste regel 5, de tweede regel 7 en de derde regel weer 5 lettergrepen telt. De haiku drukt altijd de ervaring van een ogenblik uit, hier is 't de ervaring van het ogenblik dat ik dat gat in Zoë's huis zie.

er ligt heugenis

aan de voorkant van het huis

en ook erachter

Flor Vandekerckhove


[In DLVuurtorenwachter dateert dit stukje al van 2014. In 2021 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van iedereen.]

















In 2022 publiceert uitgeverij De Lachende Visch een nieuw e-boek van Flor Vandekerckhove. Honderd titelloze eenparagraafverhalen wordt ingeleid door Flors oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche.

De e-boeken van Flor Vandekerckhove zijn gratis voor wie erom vraagt. Vooraf bestellen kan. Het boek wordt u dan per e-mail toegestuurd zodra het in het rek van De Weggeefwinkel komt te liggen. Vraag erom via liefkemores@telenet.be↗︎


zondag 16 maart 2014

Moeilijke mensen


Vernon Richards
De politieke strekking die mijn denken & doen het meest bepaald heeft, het trotskisme, heeft een slechte naam, een zeer slechte naam. Veelal is dat onterecht, zo heb ik mogen ondervinden, soms ook niet.
Trotskisten heten kommaneukers te zijn, ruziestokers die het eigen gelijk op al het bestaande laten primeren, zelfs als dat eigen gelijk zich na de komma bevindt. Ja, dat is wel waar. Trotskisten zijn, laat ons zeggen, moeilijke mensen. Dat is altijd zo geweest en dat is, zo stel ik vast, ook vandaag nog het geval. Ik heb daar al een stukje over geschreven. (*)
Of het elders zoveel beter is, valt nog te bezien. Ik ben ook wel in andere politieke middens actief geweest, zij het kort. En ook daar heb ik vooral moeilijke mensen ontmoet. Vandaar trouwens dat mijn verblijf in die andere middens kort was, zeer kort.
Daar moest ik weer aan denken toen ik compost aan ’t verzamelen was voor een stukje over de anarchiste Marie-Louise Bernini. (**) Zij was getrouwd met Vernon Richards (Vero Recchioni, 1915 – 2001), eveneens een bekende anarchist. 
Die echtgenoot, die heel zijn leven op een voorbeeldige manier voor zijn ideeën geijverd heeft, kan ook wel een moeilijke mens genoemd worden. Dat mag al blijken uit het feit dat hij gaandeweg gebrouilleerd geraakte met degenen die hij in de jaren veertig wel degelijk tot samenwerking geïnspireerd had (Sansom, Hewetson, George Woodcock). Tegen de tijd dat die mensen het tijdelijke met het eeuwige verwisselden was geen van hen nog ‘on speaking terms’ met Richards. Zij waren, aldus Richards, gezwicht voor kapitalistische waarden die hij was blijven bestrijden.
Dat kan misschien wel zijn, maar de ruzie zal niet van één kant gekomen zijn. Dat is duidelijk ook het geval wanneer Richards in ruzie valt met Albert Meltzer (1920-1996), een ander boegbeeld van het anarchisme en ongetwijfeld eveneens een moeilijke mens.
Meltzer verzette zich tegen wat hij de opendeurpolitiek van het anarchisme noemde.  Hij was de mening toegedaan dat niet iedereen die zich op dat anarchisme beriep zo maar op diens woord geloofd diende te worden. Hij kantte zich tegen wat hij een vrijetijdsanarchisme noemde. Richards was erdoor in zijn gat gebeten. De vete zou die twee overleven en de anarchistische beweging in Groot-Brittannië tot vandaag middendoor splijten.
En zoals dat steeds gaat in zo’n gevallen: er zijn wel degelijk politieke meningsverschillen, maar een territoriumstrijd is het eveneens. (Zowel Meltzer als Richards beheerden een uitgeverijtje en een boekwinkeltje.) Het gaat over politieke keuzes, maar er is ook wel testosteron in ’t spel. (Beiden zouden verliefd geweest zijn op dezelfde vrouw.)
Albert Meltzer
In de lente van 1996 werd Albert Meltzer in Londen begraven. Richards vond het opportuun om de overledene in zijn blad Freedom als volgt te herdenken: ‘I believe that for the past 30 years he did more harm than good and his libellous autobiography condemns him for all time’.  Veel verwezenlijkingen van Meltzer noemt hij nonsens en wanneer Meltzer het in die autobiografie (***) heeft over wat hij in Spanje zou gepresteerd hebben dan is Richards ‘bursting [his] sides with laughter’.
Naar ’s mans begrafenis zal hij wel niet geweest zijn. Spijtig, want ook dat was een soort billenkletser. In The Independent van 26 mei 1996 stond daarover een verslag dat ik u niet wil onthouden: 
In suburban Lewisham the curious sight of Meltzer's funeral cortege had the net-curtains twitching. First came a glass carriage drawn by two black horses with a jazz band, which played quirky, jokey versions of music- hall classics. Behind, the procession of mourners had all the appearance of a political demonstration: standard bearers holding anarchist flags against the wind, people of all ages dressed in uniform black and red, children zipped into buggies next to Spanish and German veterans recalling the barricades. The band drew the residents of Lewisham out of their front-doors and the sight of 200 anarchists kept them on the garden path. Blue-rinsed women at bus-stops in the town centre watched open-mouthed.’
Moeilijke mensen of niet, we blijven lachen.
Flor Vandekerckhove

(***) Albert Meltzer, ‘I Couldn’t Paint Golden Angels’. 386 bladzijden. AK Press.

zaterdag 15 maart 2014

Verliefd


Marie-Louise Bernini (1918-1949).
’t Mag vijftien jaar geleden zijn, minstens, maar ik heb nog altijd moeite om het toe te geven: ooit ben ik verliefd geworden op een foto. Dat was in Londen, in de Freedom Bookshop, een winkel gespecialiseerd in anarchistische literatuur. Ik had daar essays gekocht van Charlotte Wilson (*) en een werk van Vernon Richards, Lessons of the Spanish Revolution, een klassieker. Ik schafte me er ook een boek aan met stukjes die Marie-Louise Bernini geschreven had. (**) Vooraan in die bundel, Neighter East Nor West, stond een foto van de auteur. Op die foto werd ik verliefd.
Nu zal ik de laatste zijn om te beweren dat anarchisten met een kassei in de hand afgebeeld moeten worden, of met een bom. Maar het beeld dat we daar van Marie-Louise Bernini te zien krijgen, is maar moeizaam met het anarchisme te rijmen. Toch niet met het anarchisme dat ik in de hoogdagen van de antiglobalisering heb leren kennen.
We zien een mooie, goed verzorgde vrouw die glimlachend opkijkt van het schrijfwerk. Links op tafel staat een kopje. Thee wellicht. Rechts: bloem in vaas. Alles straalt rustige ernst en huiselijkheid uit. Dit had het beeld kunnen zijn van een jonge doctoranda, gespecialiseerd in de polyfonie van de 14de eeuw.
En nochtans. Marie-Louise Bernini was een stamboomanarchiste. Haar vader, Camillo, was een Italiaanse anarchist die in 1926 zijn thuis moest verlaten omdat Mussolini hem anders wel te grazen had genomen. Met zijn gezin vluchtte hij het land uit en kwam daarbij zowat overal in Europa terecht. In 1936 trok hij naar Spanje om tegen Franco te vechten. Tijdens de meidagen van 1937 werd hij daar door de stalinisten vermoord. Ook Marie-Louises moeder en haar jongere zuster waren activisten. Wanneer de anarchisten na WO II voor het eerst weer een grote internationale bijeenkomst hielden, was Marie-Louise in Parijs als afgevaardigde van de Britse anarchisten. Daar ontmoette ze haar moeder die er door de Italiaanse anarchisten naartoe gestuurd was en haar zuster die er deel uitmaakte van de Franse delegatie. Ik bedoel maar: die mooie, rustige, goed verzorgde vrouw die we op de foto zien, had wel een en ander meegemaakt.
We weten dat de foto gemaakt werd door Vernon Richards. Deze Vernon, die eigenlijk Vero Recchioni heette, was niet alleen een anarchist, publicist en uitgever, maar ook een goede fotograaf. Hij was bovendien de man van Marie-Louise.
Vernon Richards heeft zijn vrouw liefdevol gefotografeerd, zo’n compositie liegt niet. Op die foto kijkt Bernini ook met liefde naar de fotograaf, dat liegt evenmin. Verklaart dat waarom een willekeurige toeschouwer op dat beeld verliefd kan worden? Wellicht wel, want haar liefdevolle blik wordt uiteraard ook door de kijker opgevangen. 
Blijf jij daar onbewogen bij? Ik niet. Zeker niet omdat ik ook het vervolg ken. Marie-Louise Bernini sterft op 13 april 1949 in het kraambed. Ze is nauwelijks 31. Het kind overleeft het evenmin.
Flor Vandekerckhove

(*) http://florsnieuweblog.blogspot.be/2012/03/een-muf-riekend-spoor-van-charlotte.html
(**) Marie-Louise Bernini. Neighther East Nor West. Selected Writings 1939-1944. 192 ps. Freedom Press, London. 1988.

vrijdag 14 maart 2014

Reuzensprong

Neil Armstrong: ‘That's one small step for [a] man, one giant leap for mankind.’
Tom Jones zet Love Me Tonight in. Als uitnodiging voor een vluggerdje valt er niets beters te bedenken. Dus gaat de mooie Walin met me mee naar het huis van Neil. (Yes I know that our love is too new, but I promise it's going to be true.) Terwijl Michael en Buzz zich in de sofa nestelen en Neil de televisie scherp stelt, zoek ik een geschikte kamer: ‘Please let me stay and don't you send me away, oh no, no.’ Daar gaan we helemaal uit de bol, de Walin en ik. Zij blijkt heel bedreven en ik laat het helemaal aan haar over, het is mijn eerste keer en ik moet alles nog leren. Lang duurt het niet, ik moet, zoals gezegd, alles nog leren. Op het ogenblik dat Neil roept: ‘Vlug, kom vlug naar beneden, jullie missen de maanlanding. Kom!’… kom ik klaar. Voor de mensheid is het maar een kleine stap, voor mij is ’t een reuzensprong.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 11 maart 2014

Stem een trotskist in ’t parlement!

Voor de jongeren: links van Trotski staat Stalin.
HET WAS DONKER, koud en nat, de wind geselde mijn wezen. Ik stond te bibberen voor de poort. Daar was ik heen gestuurd door het partijtje waarmee ik me geaffilieerd had. In mijn tas zat een stapel vlugschriften. Tien meter verder stond nóg iemand. Eveneens met vlugschriften. Ook hij was daar naartoe gestuurd, maar door een ander partijtje. Terwijl we wachtten tot de nachtploeg de fabriek zou binnentrekken, rookte hij een sigaret. Ik ging naar hem toe om er een te bietsen, hij antwoordde kordaat: ‘Gij krijgt geen sigaret, gij zijt een vuile trotskist.’ Ik weer weg. Echt meegemaakt. Deze oude koe uit de linkse gracht neemt u mee naar de fanatieke groepjes die uit de gebeurtenissen van mei 68 ontsproten zijn. Ik verwelkom u in de verbazingwekkende wereld van stalinisten en trotskisten.
Ook ik was op zoek naar een club om mijn jeugdige dadendrang te botvieren en het partijtje waarin ik terechtgekomen was leek me daar zeer geschikt voor. Dat het trotskisten betrof was een bijkomstigheid, ik was een simpele jongen uit West-Vlaanderen die van toeten noch blazen wist.
De mens die me een sigaret geweigerd had was dus een stalinist. Zelf leerde ik uit dat incident dat wij bij die stalinisten niet geliefd waren. Niet alleen bij de stalinisten trouwens. Gaandeweg ondervond ik dat niemand van trotskisten hield. Anarchisten snoven laaghartig als ze ons ontwaarden, socialisten smeten ons buiten en fascisten staken onze lokalen in de fik. Niemand hield van ons, zelfs de trotskisten zelve niet, die waren verdeeld in vijandige kampen als daar zijn pablisten, morenisten, lambertisten en nog andere rare tisten.
Ik begreep daar eerlijk gezegd niet veel van. Ik begreep bijvoorbeeld niet dat sommige trotskisten ons, ook trotskisten dus, verweten géén trotskist te zijn! Waarom zouden we valselijk een etiket claimen waar niemand van hield?
Gaandeweg leerde ik bij. Ik las een boek waarin onomstotelijk bewezen werd dat Trotski met de nazi’s gecollaboreerd had en daarna las ik een boek waarin onomstotelijk bewezen werd dat die bewering onzin was. Ik las de tekst van een club die glashelder aantoonde dat mijn partijtje heimelijk stokken in de wielen van de revolutie stak. Waarna een andere tekst mij leerde dat mijn partijtje geen oog had voor het dagdagelijkse lot van de werkman omdat het met die stokken juist de revolutie aanzwengelde. Sommigen verweten ons dat we verkeerde thema’s naar voor schoven, anderen dat we voor die thema’s geen oog hadden. Ik begreep uiteindelijk wel dat al dat gehakketak deel uitmaakte van de cultuur van die groepjes, en dat je je daar best niet al te druk om maakte. Je kunt van Cercle zijn of van Club, als er maar gevoetbald wordt.
Ook anderen hebben dat inmiddels wel begrepen. Want kijk, bij de eerstvolgende verkiezingen komt er een partij op die gegroeid is uit dat stalinisme en op die lijst ontwaar ik voorwaar makkers die ik uit het trotskisme ken. Werken die twee nu samen?
Dat trotskisme ken ik goed genoeg om te weten dat zo'n samenwerking niet door iedereen gesmaakt wordt. Ook het omgekeerde is waar. Ene Nico toont overtuigend aan dat al die stalinisten nu… trotskisten geworden zijn. Allemaal! Ook dr. Kris Merckx, ook partijleider Peter Mertens! Allemaal, uitgezonderd Nico. Die Nico heeft op zijn blog een fotootje geplaatst. Hoe langer ik ernaar kijk, hoe meer ik er de man in herken die me veertig jaar geleden, aan de poort van een fabriek, een sigaret geweigerd heeft!

zondag 9 maart 2014

Winnaar (verhalen uit het Sparrenbos 4)


Mijn ploeg, Groene Leeuw, had niet zo’n goede renners. En zelf was ik daar de slechtste van. Daardoor komt het dat ik al vlug weggepromoveerd werd: ik werd ploegleider. Zonder al teveel verwachtingen keek ik uit naar wat mijn kopmannen, Ivan Demulder en Freddy Decabooter, ervan zouden bakken. Niets dus. 
Oudere wielerfanaten zullen Demulder aan de Tour de France koppelen, maar mijn Ivan was helaas geen ronderenner. En wie bij Decabooter aan een sprinter denkt, moet weten dat mijn Freddy in die discipline kansloos was.
Toch heeft Freddy Decabooter een koers gewonnen, een bergrit. In die overwinning heeft Ivan Demulder een belangrijke rol gespeeld en, zo mag ik daaraan toevoegen, ook het tactisch inzicht van de ploegleider is daarbij van belang geweest.
De rit ging over het duin dat hier Sparrenbos heet. De eindmeet hadden we getrokken in de straat die, op ’t einde van dat duin, de Koninklijke Baan met de Kapelstraat verbindt. De bergrit ging van start ter hoogte van Frisco, u welbekend uit een verhaal dat ik eerder al in deze blog gepubliceerd heb.
Aan de koers namen nog andere ploegen deel. Er was Carpano waarvan Lucien Van Aerde de kopman was, en Faema met te duchten renners als Ivan Van Looy en zijn meesterknecht Erik Sorgeloos; er waren nog andere ploegen, maar daarvan ben ik de naam vergeten en er was tenslotte ook een restgroep van renners zonder contract die we bij de Duinensprinters ondergebracht hadden: Koenraad, Jeepee, Johny, Patrick… De lijst is verre van volledig, maar het betreft een zootje dat nog slechter was dan mijn groene leeuwen. Sommigen hadden zelfs geen fiets, zoals Roland, of ze moesten hem onder broers delen, zoals Jan en Paul.
De paden in het Sparrenbos zijn nauw. De renners moesten zich bij de start per twee opstellen. Daar had ik tactisch op ingespeeld door Freddy Decabooter en Ivan Demulder in alle vroegte de eerste plaatsen te laten innemen. Decabooter kreeg als opdracht zo rap mogelijk te rijden, wat logisch lijkt, maar het tactische vernuft zat elders: Demulder zou zich in zijn wiel plaatsen en al zigzaggend beletten dat andere renners hem konden passeren.
Zelf was ik de renners voorgereden — Rodaniaaaa — en vanaf een duintop sloeg ik het wedstrijdverloop gaande. Freddy Decabooter kweet zich voorbeeldig van zijn taak. Met een hoofd dat, rood van de inspanning, van verre op een pompoen leek, smeet hij zich in het Sparrenbos. Hij trapte en trapte alsof het een langgerekte sprint was. Achter hem deed Ivan Demulder valselijk alsof hij alle moeite had om zijn stuur recht te houden en er ontstond meteen een kloof.
Met doodsverachting smeet Freddy Decabooter zich uiteindelijk het grootste duin af, stekerecht in de diepte die we als de duivelsput kenden. Hij deed het zo vlug dat ik het ergste vreesde, maar als bij wonder bleef hij recht. Na dat duin was het wel op, en met lood in de schoenen alsmede met verzuurde kuiten liet Freddy Decabooter zich tot aan de eindstreep uitbollen. Ver achter hem hoorde ik gevloek en tandengeknars van degenen die tevergeefs probeerden voorbij een zowel zwalkende als zwalpende Ivan Demulder te geraken. Freddy Decabooter won zijn eerste en enige wedstrijd.
Ik herinner me dat ik aan de meet stond te juichen en riep: ‘Freddyke, Freddyke wa doede nu?’ Een ongecontroleerde uitroep van vreugde die later, zij het in een licht gewijzigde versie (*), bekend geraakt is door de sportreporter Michel Wuyts.  Maar ik was eerst.
Flor Vandekerckhove

(*) Tommeke, Tommeke, wa doede nu?

zaterdag 1 maart 2014

Lijsternest

— Links: Stijn Streuvels voor het raam van zijn Lijsternest.
Rechts: Flor Vandekerckhove voor het raam van zijn kattennest. (Foto Samuel Pennynck)


Eigenlijk zou ik een gevierd schrijver van extreem korte verhalen moeten zijn. In de brievenbus zou een uitnodiging vallen om een wijle in het Lijsternest te resideren, ten huize van Stijn Streuvels, net zoals de grote A.L. Snijders dat op de Angora Hoeve van Henriette Roland Holst gedaan heeft. Ik zou er over de beemden uitkijken, zoals ik dat hier ook doe, en korte stukjes schrijven, zoals dit. ’s Middags zou ik de fiets uit de berging halen en ermee naar de Aldi rijden, zoals Snijders naar de Albert Heijn. ’s Avonds zou ik, parmantig als Streuvels, mijn stukje voorlezen aan cultuurtoeristen en naar huis verlangen, naar mijn vertrouwde stek bij het raam. Plotsklaps zou ik me herinneren dat ik wel degelijk, en meer dan eens, in het huis van Streuvels geslapen heb. Niet in dat Lijsternest, maar in Avelgem, in de bakkerij, waar de schrijver gewoon Frank heette, net als de zoon van de bakker toen ik daar sliep. Die bakker is zeven jaar lang mijn schoonvader geweest. In de winkel hing een opschrift: Hier schreef, bakte en kakte Stijn Streuvels. Daar had de gevierde A.L. Snijders zeker een extreem kort verhaal over geschreven, net als ik.