vrijdag 31 augustus 2012

Over sluipwegen en persjoenkeln in Bredene




De fotomontage toont links het winkelhuis van mijn grootouders, Zoë Van Lyssebettens & Edmond Vandekerckhove. Die foto dateert van 1946, de zaak dateert van 1929. Het geld heeft altijd ontbroken om de gevel bovenaan af te werken en beneden ziet u de etalages van hun fruit- en groentewinkel. Het huis in de Duinenstraat bestaat sinds 2014 niet meer, de foto rechts toont het gat dat daar toen in dat jaar geslagen werd. Via dat gat ziet u de achterliggende school die in dit verhaal een rol speelt. Inmiddels bestaat ook dat gat niet meer, nu staat er het flatgebouw De dijk.
Het huis van mijn grootouders deed dienst als sluipweg. Kinderen liepen erdoor om naar de school in de achterliggende wijk te trekken. Norbert Olders↗︎ herinnert zich dat daar iets tegenover stond: je moest iets kopen, één appel bijvoorbeeld. Ook Luc Blomme↗︎ herinnert zich de sluipweg: 'Toen we in de Gentstraat woonden, sneden we een hoek af, zeker bij regenweer. Dat parcours liep... dwars door de groentewinkel en de tuin van je mémé Zoë! Van gastvrijheid en tolerantie gesproken. De dag van vandaag zou dat niet meer lukken.' 
Mijn grootmoeder heerste krachtdadig over huishouden en winkel, maar de garage, links op de foto, was het terrein van mijn peter, door de buren gemeenzaam Mongsje genoemd. Hij maakte er groenten schoon en trieerde er het fruit, en gebruikte de garage ook wel als sluipweg om ongezien naar het daarnaast gelegen café van Alida↗︎ te glippen.
Ik zag pépé graag. Toen hij in 1960 stierf, huilde ik tranen met tuiten en kort daarna zorgde ik er persoonlijk voor dat hij in de hemel terechtkwam. Dat ging alzo. In die tijd kwam de ziel na de dood veelal in het vagevuur terecht. Gelukkig was er ook daar een sluipweg. Er was één dag in ’t jaar waarop je zielen uit dat vagevuur kon weghalen. Je verliet een kerkgebouw, ging er vervolgens weer naar binnen en volgde de regels, waarvan Willy Boey weet hoe ze luidden: 'De sluipweg uit het vagevuur heet "persjoenkelen" en je kon volle aflaten verdienen op Allerzielen: een aflaat verdienen voor een zondaar, een ziel redden door binnen in de kerk zes Onze Vaders, zes Wees gegroeten en zes Glorie zij de Vaders te bidden. Meer zelfs, je kon daarna even buiten de kerk gaan, rond het gebouw stappen, weer naar binnen gaan en weer bidden, nu voor een andere zondaar.’ Hij voegt er aan toe: 'Pertsjoenkeln' is een Oostends woord, opgenomen in het Oostends woordenboek van Roland Desnerck: 'Persjoenkelen, persjoenkelde, gepersjoenkeld.’

P.S.: Dit stuk werd oorspronkelijk in 2012 gepost. In 2020 heb ik het opgepoetst en er een nieuwe foto aan toegevoegd. Dat doe ik nogmaals in 2021, ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over Bredene buigen.

Ook dit geschiedde in de 
jaren zestig in Bredene

maandag 20 augustus 2012

Casino Bredene en de tijd van toen

De toenmalige jeugd van Bredene Duinen op de trappen van de Casino. Van voor naar achter: Camiel Vandekerckhove, zijn broer Marcel die later mijn vader zou worden,  José Boncquet die tijdens een bombardement om het leven komt, Elza Devriendt, Jef Decraecker, Simone Vyncke, Alice Vandekerckhove met op haar arm haar jongste zus Erna, Helene Devriendt en ten slotte Jef Brys.




In Bredene, langs de noordzijde van de Driftweg, tussen die weg en de Koninklijke Baan, staat tot het einde van de XXste eeuw een merkwaardige constructie die wij, Bredenaars, de Casino noemen. Het bouwwerk dateert van 1939 en is typisch voor de bootstijl van de Nieuwe zakelijkheid. Met enige verbeelding kun je er een schip in zien, afgeronde boeg en achtersteven. Een casino-hoktent is het nooit geweest, wel een verbruikszaal met podium, met in openlucht een rolschaatspiste en tennisvelden. Vanaf een terras bovenop het gebouw kun je over de rolschaatspiste uitkijken.
Zelf heb ik het nooit in zijn oorspronkelijke staat gezien. De grote, vierzijdige strooien koepel is dan al verwijderd. Evenmin herinner ik me tennisvelden. Wel heb ik periodes mogen meemaken waarin de uitbating voorspoedig verloopt. De rolschaatspiste wordt in mijn kindertijd druk gebruikt. Je kunt ter plekke rolschaatsen huren die in de kelders van het gebouw in ruime mate voorradig zijn. Ik herinner me ook periodes waarin het gebouw staat te verkommeren en de piste er, — uiteindelijk zelfs met prikkeldraad overspannen — verwaarloosd bijligt. Het afgesloten bouwwerk trekt dan puistige tieners aan die er dingen doen die vandaag door hangjongeren gedaan worden.
Wat ooit ‘modern’ en ‘chic’ was, krijgt daarna een ouderwets imago. Neringdoeners die het tot leven willen brengen, geven er keer op keer de brui aan. Naamsveranderingen mogen niet baten: Palm Beach, Bredene Palace, Duinhof… het blijft een muf riekend restant van het interbellum.
Tijdens de overgang van de jaren vijftig naar de sixties kent het nog een opflakkering. In 1958 opent charmezanger Henk De Bruin (°1918-†1996) er zijn Casino-Duinhof waar hij met een eigen showorkest op de planken staat.
Ik herinner me dat de televisie zo’n optreden uitzendt. Omdat wij, straatlopers, tijdens de repetities, met onze neus tegen de ruiten staan te joelen, besluit men wijselijk ons binnen te laten, waar we achter de camera’s een plekje op de grond krijgen. Voor het eerst zijn we getuige van een televisieopname. Vóór de camera’s zien we Henk De Bruin de zaal binnenschrijden, gasten groeten, handje hier, handje daar. Die gasten zitten daar al van ’s middags in avondkledij cocktails te nippen. Tegelijk zingt Henk een lied, waarbij hij van tafel naar tafel schrijdt om er in avondjurk gestoken dames te charmeren. ’s Avonds is hetzelfde nog eens op de TV te zien: De Bruin schrijdt binnen, doet alsof hij die mensen daar voor het eerst ziet en zingt een lied.
Vandaag is er op die plek niets meer wat aan dat gebouw herinnert. Daar is nu een park met lage begroeiing. Ernaast, waar in die tijd het verkeerspark Leburton ligt (oefencircuit om kinderen de verkeersregels aan te leren) is nu een speeltuintje. Daar schuin tegenover rest evenmin iets van de cinema Fiesta of van dancing l’Espérance waarvan ik me herinner dat de uitbater al eens de micro ter hand nam om zijn stem toe te voegen aan deze die uit de jukebox schalde. Tempus fugit. Al die constructies zijn verdwenen, net als Henk De Bruin die van Bredene naar De tijd van toen verdwenen is, een radioprogramma waarmee conferencier Jan Thijs de verveling van de zondagmiddag probeert te doorbreken, veelal met het omgekeerde effect.

Karel de stichter van 
Bredene Duinen op youtube

zondag 12 augustus 2012

Luc & Els

Flor Vandekerckhove en Luc Martinsen (foto Jo Clauwaert)
Van mijn vrienden Luc Martinsen & Els Milh kreeg ik een schilderijtje cadeau, een tableau van de meester zelve. Mooi werk. Ik heb het in mijn fietstas mee naar huis genomen en nu staat het hier te pronken.
Ik zie die twee mensen graag. Luc & Els behoren tot de weinigen die ik in mijn leven toelaat, alhoewel je dat niet te ruim mag interpreteren, een mens moet maat houden zo heb ik geleerd, anders komen er vodden van (het schilderij dat ik kreeg heet niet voor niets Nooit meer drinken).
Luc & Els vormen al lang een kunstenaarsgezin. Verleden jaar zijn ze zelfs getrouwd, een gebeurtenis waaraan ik als getuige mocht participeren. Wat aantoont dat ook zij mij in hun leven toelaten, alhoewel dat evenmin ruim geïnterpreteerd mag worden. We gelijken daarin goed op elkaar.
Het huishouden van Luc & Els oogt als een bakkersgezin. De bakker bakt en de bakkersvrouw doet alles.  Luc schildert en Els houdt zich met de rest bezig, waardoor ze gaandeweg een allroundvrouw geworden is. Zij het niet helemaal, want waterleidingen dichten kan ze niet.
Els & Luc verblijven enkele dagen in mijn huisje in de Languedoc. Dat hebben ze eerder ook al gedaan, maar nu kreeg ik er, vlak voor hun vertrek, dat schilderijtje voor. Dat hadden ze niet moeten doen, want ik vraag niets in ruil. Ik ben blij dat iemand naar dat huisje trekt, anders staat ’t daar toch maar stof te vergaren. Ik wil nu iets terugdoen en schrijf dit stukje terwijl ze nog in het huisje verblijven.
De eerste dag: telefoon. Els: ‘De waterleiding is gesprongen. Wat moet ik doen?’ Ik leg haar uit dat er in het huis een brandertje staat en soldure. Ik zeg dat ze ’t water uit de koperen leiding moet laten lopen, daarna het buisje rondom het lek verhitten en het dan solderen. Omdat ik die twee een beetje ken zeg ik erbij dat buurman Max wel zal helpen.
Dag twee. Ik stuur een berichtje: ‘Is ’t gelukt?
De derde dag krijg ik antwoord: ‘Max is er niet en wij durven niet. We trekken ons plan. Het is hier zalig.’ Dat plantrekken zie ik voor me: het water in huis blijft afgesloten en Els vult emmers aan ’t kraantje in de straat. Ik zie nog meer voor me: wanneer ik in oktober naar dat huis trek om het voor de winter af te sluiten, kan ik meteen beginnen repareren.
Ik moet actie ondernemen. Dag drie. Ik stuur een nieuw bericht: ‘Probeer je ’t nog te fiksen voor je terugkeert? Pascal van ’t huisje beneden zal ook wel willen helpen.’
Twee dagen later krijg ik antwoord: ‘Quel bordel ici. Drie uur lang hebben drie man hier acht gaten gedicht. Pascal en Antoine hebben gezweet. Wij zijn gestrest. Hopelijk is ’t OK. We gaan nu een stukje eten.’ Hola, er is geen tijd geweest om eten te bereiden. Dat zal niet weinig stress veroorzaakt hebben. Ook daarin gelijken we op elkaar.
Ik blijf met enkele vragen achter. Wie is Antoine? En wie is de derde man? Luc? Ik kan bellen om het Els te vragen, maar ik doe het niet. Je moet elkaar niet teveel bellen, vind ik.
Flor Vandekerckhove

PS.: over de schilderkunst van Luc Martinsen schreef ik eerder al in deze blog. Wie in onderstaande labels op zijn naam drukt komt erop terecht.

woensdag 8 augustus 2012

Ferdinand Domela Nieuwenhuis, een vrije socialist

De Vrije Socialist, het blad van Nieuwenhuis
Jan Willem Stutje is een biograaf die zich buigt over kleurrijke figuren uit de arbeidersbeweging. Hij heeft eerder over de communist Paul de Groot geschreven en over de trotskist Ernest Mandel. Nu is er zijn biografie van Ferdinand Domela Nieuwenhuis met als ondertitel Een romantische  revolutionair.
Nieuwenhuis (1846-1919) is de best bekende Nederlandse anarchist, een protestantse dominee die van zijn geloof afviel en via het socialisme uiteindelijk bij het anarchisme terechtkwam, een anarchisme dat hij vrij socialisme noemde.
In de inleiding legt Marcel Van der Linden uit waarom die Nieuwenhuis vandaag nog steeds belangrijk is.  De socialistische beweging heeft onderweg iets verloren, zegt de inleider. Er is ‘sprake van een structurele gedaanteverandering die de subculturele banden met de achterban vrijwel geheel heeft doorgesneden.’ En verder: ‘Vernieuwd elan lijkt alleen mogelijk als wezenlijke elementen van het oude vrije socialisme weer tot leven worden gebracht.’ Van der Linden verwijst daarbij naar wijlen Hans-Jurgen Krahl. Volgens deze Duitse studentenleider is een ‘proces van bewustzijnsverandering’ nodig ‘dat zeker aan acties gekoppeld dient te zijn’, en dat veel tijd zal vergen. ‘Het gaat (…) om het tot stand brengen van een zeer langdurig proces van verlichting.’ Van der Linden weer: ‘Net zoals volgens Max Weber “de geest” van het kapitalisme “het product van een lang durend opvoedingsproces” is geweest, zo kan ook een socialistische samenleving slechts de uitkomst van een veelomvattend proces zijn.’  Domela werd aangetrokken door ‘prekapitalistische waarden, door het verlangen de verbroken eenheid en gemeenschap te herstellen. Hij was niet alleen een rationalist, hij was ook een romantische revolutionair.’
Die idee vinden we ook in de slotbeschouwing van biograaf Stutje: ‘Domela was een romanticus. (…) De hang naar waarden die verloren gingen, behelsde de kritiek op de moderne maatschappij en nam met de voorstelling van het socialisme als reconstructie van de verbroken totaliteit de vorm van een romantisch gevoede utopie aan. De blik van het verleden bood zicht op de toekomst. Domela zocht naar een herstel van de subjectiviteit van het individu, de ontwikkeling van het Ik in al zijn rijkdom en diepgang. Naar de mens, niet in eenzaamheid en vervreemding, maar hersteld in verbondenheid met zijn medemens en de natuur.’
Is dat iets uit het verleden? Niet helemaal, want de Franse marxist Michel Löwy vindt in het revolutionaire romantisme waarden die ook vandaag belangrijk zijn. Hij spreekt ter zake over ‘le véritable défi que nous voulons lancer aux doutes, aux fatigues, et aux nihilismes contemporains.’ 
Maar wat belette Nieuwenhuis om daarvoor in de sociaaldemocratie te blijven ijveren? Volgens hem was er in de arbeidersbeweging een klassenstrijd gaande. ‘Een bevoorrecht deel van het proletariaat, de “vierde stand”, op sleeptouw genomen door de kleine bourgeoisie, vocht tegen het ongeorganiseerde proletariaat, de zogenaamde “vijfde stand” van verstotenen en paria’s. Kleinburgerlijke elementen joegen hun conservatieve eigenbelang na en waren volop bereid water in de wijn te doen.’ De ongeorganiseerden, de verstotenen, de paria's? Herinnert ons dat niet aan 'de zieken, de zwakken en de misselijken' van Steve Stevaert, nog niet zo erg lang geleden voorzitter van de Vlaamse socialisten?
Bij de anarchisten lag het probleem dan weer elders: ‘Terwijl de sociaaldemocratie bouwde aan een krachtige partij en vakbeweging, sloten de anarchisten zich meer en meer op in de eigen parochie. Ze zonderden zich af in hun landbouwkolonies en productieve associaties. (…) Maar weinigen waren bereid met hem te ijveren voor de algemene werkstaking, voor de directe vakbondsactie en voor het antimilitarisme.’ En verder: ‘Om de kleinste dingen maakten ze ruzie. Het was eenvoudiger een dozijn muilezels bij elkaar te houden dan drie of vier anarchisten, verzuchtte hij.’ Ja, dat is waar.
Flor Vandekerckhove

Jan Willem Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Een romantisch revolutionair. 559 ps. Uitgevers Houtekiet – Amsab – Atlas Contact. ISBN België 978 90 8924 204 4. ISBN Nederland 978 90 978 90 450 2124 9.

maandag 6 augustus 2012

Van Compostela naar huis, in één lange zin



Eerst wil hij naar Compostela fietsen, maar wanneer hij leest dat je dat beter te voet doet, komt hem dat goed uit, hij wandelt graag, en al wandelend vraagt hij zich af waarom zo’n tocht naar Compostela moet leiden en niet naar plekken in eigen land, waardoor het toch beter is, denkt hij eerst nog, bij een club aan te sluiten die alhier tochten organiseert die in wandelgidsen staan, maar ook in kranten, waardoor het eigenlijk niet nodig is bij zo’n club aan te sluiten, en terwijl hij zijn gewone wandeling maakt, vindt hij niet meteen een reden om die niet nog eens over te doen, waardoor hij twintig jaar na elkaar dezelfde tocht blijft maken en na al die jaren nog altijd geen reden heeft om die niet over te doen.

Flor Vandekerckhove

zondag 5 augustus 2012

De jongen en de vlag

Onder een schilderij ontdek ik, al schrapend, een ander schilderijtje; eentje dat ik in 1972 geschilderd heb, tableautje dat me als geen ander aan het hart ligt. Op de rechtse kopie wijzen de nummers op de duiding die ik er in onderstaand stukje aan geef.


Ik schraap er de bovenste laag af en daaronder vind ik wat ik hoop te vinden: een tafereeltje dat ik in 1972 schilder. Van alles wat ik ooit geschilderd heb↗︎ is dit tableautje — hoe gehavend en primitief ook — mij het dierbaarst. Ooit ga ik het restaureren.

Een knaap (1) staat op een voor de rest verlaten strand (2). Ver achter hem ligt de zee (3). De jongen draagt een wit matrozenpakje, wat op zijn afkomst wijst — een jongen van de zee — en een baret (4), het soort hoofddeksel dat ik tot vandaag draag. Rechts, ver achter hem, ligt een rode vlag ontvouwd (5), als een deken op het strand, uitnodiging om je neer te vleien.

Toen ik het tafereel schilderde, was ik een jongvolwassene. Pas getrouwd. We hadden een huis laten bouwen. Ik had een beroep. Het waren jaren waarin de jongen man wordt, het leven in eigen hand neemt. Het waren ook jaren waarin ik fundamentele politieke keuzes maakte en die waren fel rood, sterk beïnvloed door de gebeurtenissen van 1968, ja ik ben een soixante-huitard↗︎.

Dat tableautje toont het allemaal. De jongen staat met zijn rug naar de zee, emotieloos ten aanzien wat hij achterlaat, hij neemt het heft — het schopje — in eigen hand en kijkt onbeschaamd, zelfzeker naar de toeschouwer. De rode vlag toont zijn politieke engagement↗︎. Het matrozenpakje is dat van de jeugd en de baret is die van de volwassenheid. Dit ben ik in 1972!

Waarom ligt die vlag daar achter hem gestreken? In 1972 kan ik het antwoord op die vraag niet uitspreken. Ik heb eerst een leven op te bouwen, een stempel te drukken, een voetdruk achter te laten, een steen te verleggen. Ik kan het antwoord nog niet uitspreken, ik kan het alleen nog maar schilderen.

Inmiddels ligt het allemaal achter me. De vlag is gestreken. Die had ik in 1972 schilderkunstig neergelegd, maar pas vandaag kan ik woordelijk het antwoord formuleren dat het schilderijtje in zich draagt. Net zoals Ismaël ben ik teruggekeerd naar de plek die ik lang geleden verlaten had om een witte walvis te bejagen. Eindelijk kan ik zeggen wat oud-revolutionair Conrad Detrez me bij leven en welzijn voorgezegd heeft: ‘L’idée de dire la vie, ma vie, a remplacé le désir de refaire le monde’.


[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2012. Twintig jaar later redigeer ik het opnieuw ten behoevee van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen, van ART116, een groep die zich met kunst onledig houdt en ik presenteer het ook op het Engesltalige Practical Existentialism, ze gaan daar nogal van staan kijken, van zo'n stuk in 't Nederlands.]

vrijdag 3 augustus 2012

Van katten en mensen

Pol II luistert naar het tikken van de klok.
Ik ben een kattenmens. De eerste kat heette Pol, de kater van nonkel Miel, mijn vaders oom. Pol bleef bij ons, nadat die nonkel en tante verhuisd waren.
Pol kon een pootje geven, net zoals een hond dat doet. Dat had nonkel Miel hem geleerd. Katten zijn niet stom. Veel later heb ik een kat gehad die kon apporteren. Hij bracht me kleine steentjes terug die ik voor hem wegsmeet.
De kattin die Pol opvolgde was bijzonder productief. Meerdere keren per jaar gaf ze leven aan een flink nest jongen. Ik hield een logboek bij waarin ik de bevallingen noteerde: datum, plaats, aantal, kleuren; haast een schriftje vol. Ik ben ermee gestopt nadat mijn moeder dat logboek ingekeken had. Ik had het als een inbreuk op onze privacy ervaren en nu was de magie weg.
Soms mocht ik een jong houden. Fidel was zo’n jong. Schuw beest dat alleen maar in huis kwam als ’t buiten stenen uit de grond vroor, en dan alleen nog maar wanneer ik alleen thuis was. Katten zijn aanhankelijk, maar onder voorwaarden.
Later, toen ik volwassen was, had ik een kat die met me in ’t park ging wandelen. Het beest werd doodgereden. Nadien heb ik van een vriendin een kattin gekregen die in een appartement grootgebracht was en die veel schrik moest overwinnen voor ze zich in de tuin durfde te wagen; zo’n grote ruimte had dat beest nooit eerder meegemaakt. Die kattin heeft eens een stukje gebraad opgepeuzeld waaraan nog garen en een naald hing. Dezelfde nacht heeft de dierenarts de naald weer uit haar maag gehaald, ik mocht assisteren. Ja, een kattenmens maakt wat mee.
Ik heb vandaag nog altijd een kat. Weer een Pol. De eerste Pol hoorde bij het huis dat mijn ouders destijds verwierven. Pol II hoort bij het huis dat ik van mijn moeder geërfd heb. De cirkel is rond. Ik denk dat Pol mijn laatste is, zoals Pol mijn eerste was. 
Vroeger placht ik veel met mijn katten te spreken. Ik constateer dat ik dat hoe langer hoe minder doe. Pol en ik brengen de dagen zwijgend bij elkaar door. We luisteren naar het tikken van de klok.

[P.S.: Pol is op 16 augustus 2013 overleden.]