De tekening is van Joanna Neborsky⇲. Ik vond hem boven een Engelse vertaling⇲ van Babels verhaal Het ontwaken (1930). |
Ze haalt een haar inziens belangrijke ‘Babelzin’ uit Di Grasso: ‘Wat heb ik nou aan hem, jammerde madame Schwarz ontroostbaar, terwijl haar grove, huilerige stem wegstierf, vandaag rotstreken, morgen rotstreken…’ Deze zin uit een eenzijdige dialoog kan, zegt Chudakova, wedijveren met de hele traditie van lange filosofische uitweidingen die eertijds verondersteld werden de lezer te instrueren. Hier wordt minimalisme een belangrijke kwaliteit die de eerbiedwaardige romantraditie ondermijnt. ‘De densiteit van de zin, zijn enorme compactheid, werd een van de belangrijkste kwaliteiten van Babels proza. Dit is een zin die verdient herlezen te worden, nauwlettend bekeken, bestudeerd. Dit is waarom Babels proza gemakkelijk kon wedijveren met romans.’
Je weet dat veel van deze ‘Babel-stukjes’ in De Laatste Vuurtorenwachter soortement kladblaadjes zijn, leesnotities die ik wil bewaren in de verwachting dat ze me ooit van pas komen. Voor lezers zijn die kladblaadjes niet erg interessant. Om zo’n kladblaadje een beetje op te fleuren geef ik er al eens een extra toets aan, zoals nu met de tekening in hoofding, illustratie bij Babels Het ontwaken. Vind ik in dat verhaal ook zo’n compacte zin als deze die Chudakova me voorhoudt?
In Het ontwaken (1930) verhaalt Babel hoe hij als kind vioollessen brost, lessen die hij hoort te volgen, om, tot eer en glorie van z’n vader, een bekende musicus te worden: ‘Bij armoede had mijn vader zich kunnen neerleggen, maar roem had hij nodig.’ Da’s een sterke zin, vind ik, ‘alzeggend’ en geen woord teveel. Die zin maakt ook duidelijk waarom ik — internetschrijver uit het begin van de 21ste eeuw, publicerend in een medium waar lezers vluchtig langslopen — veel van Babel kan leren, auteur die honderd jaar geleden schreef.
Flor Vandekerckhove⇲