zaterdag 30 juni 2018

Waar is Sokètje?

— Nijlen, Paasvakantie 1965. Van links naar rechts: Marc Loy, Koenraad Levecke (†), Hugo Pauwels en de jongen waarnaar we op zoek zijn: Sokètje, Johan Decramer (met pijl.) —

WIE IN FRANKRIJK een overweg gezien heeft weet het wel: un train peut en cacher un autre. Iets soortgelijks geldt voor dit stukje: een vraag kan een andere verbergen en in dit geval zelfs meer dan een. Waar is Sokètje? Tweedens: hoe heet Sokètje? En om te beginnen: wat betekent Sokètje?
Waarom werd die jongen door ons zo genoemd? Is het een bijnaam en slaat die op het Franse soquet, het Nederlandse fitting, het gedeelte van de armatuur waar je de lamp inschroeft? Of is sokètje de verbastering van jockey? Misschien is Socquet zijn echte naam, dat kan ook, die naam bestaat. En hoe luidt zijn voornaam? Ge ziet: het zijn teveel vragen voor één mens.
Hij was al een tiener toen hij hier, in Bredene, kwam wonen. Verblijven, zijn thuisstad was, denk ik, Roeselare. Dat verblijven deed hij, denk ik, bij zijn grootouders, in een klein, alleenstaand huisje dat, in mijn herinnering, aan de zeekant van de Kapel(le)straat stond. Ik denk niet dat het nog bestaat.
Tijdens dat verblijf liep hij school in ’t college van Oostende. Weet iemand welke studierichting hij daar volgde? Valt zijn naam te traceren op een of ander palmares van die school? (In dat van het jaar 1968 wellicht.) Was hij elders weggestuurd? Had hij het in Roeselare te bont gemaakt? Verklaart dat zijn plotse aanwezigheid in Bredene? Zijn integratie verliep in elk geval probleemloos en hij werd meteen in de bende opgenomen, zoals ook uit de foto’s in mijn schoendoos blijkt. Ik herinner me hem als een moppentapper en als een overtuigde pijproker. Ik herinner me ook een feestje dat hij in dat huisje gaf.
Later heb ik hem eens in Gent ontmoet, vlak bij het rectoraat van de unief. Daar was hij ingeschreven in de faculteit psychologie & pedagogische wetenschappen. Ik herinner me dat hij toen een ietwat afstandelijke indruk maakte. Hij was in elk geval gehaast en kwiek stapte hij verder. Nu en dan produceerde hij daarbij een rookpluim, hij lurkte ook toen nog aan de pijp. Ik keek hem na tot hij uit het zicht verdwenen was en tegelijk ook uit mijn leven, daarna heb ik Sokètje nooit meer weergezien.

donderdag 28 juni 2018

Niet alleen de vis wordt duur betaald


De band vat een song aan over een straat die ik goed ken, straat die hier in de stationsbuurt ligt: Jubilee Street. Godver, mijn telefoon! Ik incasseer boze blikken van wel honderd ouwe rockers die net als wij naar de zaal afgezakt zijn om van de concertfilm te genieten. Een sms-bericht. Terwijl Cave zijn duivels ontbindt, lees ik: ‘Et maintenant c’est toi qui ne répond plus! Je t’appelle quand je sort d’ici ou je suis comme d’habitude seul.’
‘Van wie is dat?’, vraagt Tania. Ik antwoord naar waarheid dat het van iemand is die het niet erg nauw met de Franse spelling neemt. Waarna ik m'n mobieltje uitschakel. Wanneer ik mijn gsm na het concert weer tot leven wek staan er twaalf berichten klaar om gelezen te worden. Zij die ze me stuurt heeft een klein zwart boekje onder haar hoofdkussen liggen, waarin mijn telefoonnummer staat. 
Ik ben er weer naartoe beginnen gaan, naar die straat, naar haar, om de zaak in der minne te schikken. Nu delen de Russen daar de lakens uit. En zie me nu staan! Kijk me eens aan! Al ’t geld is op. De kinderen mijden hun vader, de buren lopen in een boog om me heen, de collega’s keren me de rug toe. Ik sta er alleen voor. Mijn gordijnen zijn dicht, nergens durf ik me nog te vertonen. Kijk dat eens aan, zie me hier staan… 
Flor Vandekerckhove↗︎


— Still uit de Official Uncensored music video Jubilee Street van Nick Cave & the Bad Seeds. Hier↗︎ te bekijken.

dinsdag 26 juni 2018

De doodsengel van Stalin

— Boris Pilnjak en Dubravka Ugresic in een blogpost verenigd.  —  

Over de Russische schrijver Boris Pilnjak heb ik het eerder al gehad in We zijn allemaal trotskisten. Daarin doe ik het verhaal van zijn arrestatie in 1937 en zijn executie. Ook over de Kroatische auteur Dubravka Ugresic heb ik al een stukje gepost, meer bepaald over de manier waarop ze de stad Gent beschrijft, terwijl ze daar op een taxi staat te wachten: Een schrijfster in GentVandaag kan ik die twee schrijvers aan elkaar koppelen: de styliste Ugresic en de geëxecuteerde Pilnjak in één stukje.
Ugresic studeert literatuur in de tijd dat Kroatië nog een deel van Joegoslavië is. Ze krijgt een beurs om zich in Rusland over het werk van Pilnjak te buigen. Ze leert er overlevenden van Stalins terreur kennen en vertaalt een aantal van Pilnjaks boeken in het Kroatisch.
In haar jongste boek (°) laat ze de zoon van Boris Pilnjak vertellen over de arrestatie van zijn vader. Boris Andrejevitsj heeft daar zelf geen herinneringen aan, want op het dag van de feiten wordt hij pas drie jaar. Wat hij weet is wat hij later van Kira Andronikasjvili, zijn moeder, vernomen heeft.
‘Om tien uur ’s avonds verscheen er een nieuwe bezoeker. Hij was helemaal in het wit, hoewel het al herfst was en al laat. Boris Andrejevitsj had die man “in het wit” al eens ontmoet in Japan, waar hij in de Russische ambassade werkte. Hij was een en al beleefdheid: “Nikolaj Ivanovitsj (°°) vraagt of u zo snel mogelijk wilt komen. Hij wil u iets vragen. U bent over een uur weer terug.” Toen de man bij de naam Nikolaj Ivanovitsj de twijfel en de schrik in de ogen van Kira Andronikasjvili bespeurde, zei hij nog: “Hij wil alleen een paar dingen controleren.” Boris Andrejevitsj knikte: “Kom, we gaan.” Kira Georgijevna probeerde haar tranen te bedwingen, maar wilde hem wel een pakje meegeven. Boris Andrejevitsj weigerde het en vroeg: “Waarom?” En de man in het wit zei iets met verwijt in zijn stem: “Kira Georgijevna, uw man Boris Andrejevitsj komt over een uur weer terug.” Mama hield mijn vader hardnekkig het pakje voor, waarmee ze het spel dreigde te bederven dat de beleefde man wilde spelen, maar Boris Andrejevitsj nam het niet aan. “Hij wilde het huis verlaten als een vrij man, en niet als een gevangene,” vertelde zijn moeder.’
Boris Andrejevitsj beschrijft in die passage ongetwijfeld een concrete boodschapper, maar tegelijk ook een soort doodsengel. ‘De man in het wit’ is als ’t ware het bureaucratische equivalent van de aartsengel Samael. Net zoals die aartsengel de sterveling in ’t uur van zijn dood onbewogen benadert om Gods destructieve macht te concretiseren, net zo vervult ‘de man in het wit’ onbewogen zijn verraderlijke werk in Stalins opdracht. 

(°) Dubravka Ugresic. De vos. 2017. Uitg. Nijgh & Van Ditmar.352 p. 
(°°) Nikolaj Ivanovitsj is de beruchte Jezjov, van 1936 tot 1938 hoofd van Stalins geheime politie NKVD.

zondag 24 juni 2018

Mevrouw de hond, meneer het paard (°)



Ik was toen echt wel gelukkiger’, zegt het paard tegen de hond, ‘ik was veel gelukkiger toen ik nog een koetspaard was en gewoon een rijtuig trok, gewoon van sjokkesjok. Jawel mevrouw de hond, gewoon van sjokkesjok.’
De hond en het paard staan samen in de wei en bespreken de geplande optredens. Het zijn er veel, misschien teveel om goed te zijn, zelfs voor een paard. Maar een hond met ambitie beseft dat het hoefijzer gesmeed moet worden terwijl het heet is. ‘Akkoord, meneer het paard’, antwoordt de hond, ‘maar we moeten allemaal offers brengen. Denkt u dat het voor mij altijd een pretje is om uw manager te zijn? Ik blijf liever in mijn mand liggen hoor.’
‘U hebt gemakkelijk praten, mevrouw de hond', zegt het paard, 'u blijft achter de coulissen op uw kont zitten. Terwijl ik daar, op mijn achterste benen, voor het voetlicht sta en een uur lang moet staan briesen, zó luid, zó veel, zó lang… dat ’t geen naam meer heeft.’
‘Een uur, dat is toch niets’, zegt de hond dan weer, ‘Daarna gaat u lekker slapen in de stal hé, meneer het paard, terwijl ik de zaken verder afhandel en ook daarna is ’t voor mij nog niet gedaan, want dan lig ik slapeloos in mijn mand te woelen, gekweld door zorgen en kommer om de dag van morgen.’
‘Morgen? Morgen is ’t van ’t zelfde laken een broek, dan sta ik wéér op mijn achterbenen voor de micro, morgen sta ik wéér te briesen van Ne me quitte pas en dan treur ik op dat podium wéér om mijn galop, mijn stal, mijn merrie, mijn groene wei.’ Het paard schudt de manen.
‘Maar er zijn toch ook wel zegeningen, niet? U bent als paard wereldbekend geworden, voor u lopen overal de zalen vol, voor u slaat het hoofd van menig dame op hol.’
‘Maar aan al die vrouwenliefde heb ik niets. En als ik weer thuiskom, in de stal, slaapt de merrie al en dan is ’t daar ook weer niets.’
‘Niets aan te doen, meneer het paard’, zegt de hond en hij gebruikt een doorslaggevend argument, ‘u hebt nu eenmaal een talent. ’t Komt door uw tanden dat u gelijk die zanger bent.’
Flor Vandekerckhove



zaterdag 23 juni 2018

Niet alleen Elvis blijft bestaan

In Zeno, de weekendbijlage van De Morgen, verscheen op 3 maart een krantenartikel over The Last Testament, een boek van de Noorse fotograaf Jonas Bendiksen. In dat werk gaat de fotograaf overal ter wereld op zoek naar mensen die van zichzelf zeggen dat ze Jezus Christus zijn.  
Een aantal van deze woud be Christussen verenigde ik in een compacte figuur en vervolgens schreef ik er een kort gedicht over.

— Foto Jonas Bendiksen. Tekst Flor Vandekerckhove ­—

woensdag 20 juni 2018

Jongens en pijpen

— Boven — In Bredene roken jongens de pijp. Van links naar rechts: Marcel Derdeyn, Koenraad Levecke (†), Daniël Crabeels en Daniël Pauwels. Onder — Pijproken is mannenwerk! Onderaan rechts: de indringende peperkoeken geur van Clan hangt in Bredene nu nog boven de beemden.



In de koekendoos van mijn verleden vind ik moeiteloos foto’s van zestien-, zeventienjarige pijprokers waarmee ik in Bredene mijn jeugd gedeeld heb. Wat dreef ons? Volgden we stichtende voorbeelden? Grepen we naar de pijp in afwachting dat we de pen ter hand zouden nemen? Misschien wel ja, er waren nogal wat schrijvers die pijprokend door ’t leven gingen: Harry Mulisch, George Simenon, Godfried Bomans, Ernest Hemingway, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Gerard Walschap… Of werden we naar de pijp gelokt door imaginaire pijprokers zoals kapitein Haddock, Ollie B. Bommel, Popeye, Sherlock Holmes, Maigret, madam Pheip… Ik zoek naar oude advertenties die ons beïnvloed hebben. Die leren me dat onze prille mannelijkheid in ’t geding was: ‘Het stáát een man! Een pijp staat sportief en mannelijk.’ En kijk naar deze: ‘Overal waar werk door flinke kerels wordt gedaan is de pijp favoriet. Pijproken is mannenwerk.’ Zelf herinner ik me vooral de indringende, zeemzoete, peperkoeken geur van een Schotse tabak waaraan we de voorkeur gaven, maar die, eerlijk gezegd, niet te harden was. De geur van Clan was zo overweldigend dat de luchten boven de polders ervan doordrongen bleven, zelfs lang nadat wij de pijp alweer aan maarten gegeven hadden. En nu, meer dan een halve eeuw later, gebeurt het nog dat een vaag restant van die geur ons van over de beemden komt toegewaaid.
Flor Vandekerckhove

[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2018. In 2021 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Voor & Van Iedereen.]


Honderd titelloze eenparagraafverhalen verschijnt op 1 januari. Het e-boek is gratis voor elkeen die erom vraagt. Doe het nu en het boek valt op nieuwjaarsdag in je mailbox. ’t Is een cadeau van De Laatste Vuurtorenwachter. Doe het meteen via liefkemores@telenet.be↗︎.



maandag 18 juni 2018

Dood gaan we allemaal

Tijdens het festival Theater aan Zee wordt een merkwaardig stuk opgevoerd dat Rechtszaak tegen de dood heet (°). De zitting gaat door op 25 juli in het Oostendse Vredegerecht. Openbare aanklager Jean-Luc Cottyn zet persoonlijke getuigenissen over de dood om in een juridische aanklacht.
Een van die getuigen à charge is de Oostendse reder Willy Versluys die tijdens zijn carrière zeven van zijn vissers heeft zien omkomen: ‘Zoiets gaat,’ zegt hij in Knack, ‘niet in je kouwe kleren zitten.’
Els Leenknecht treedt op als advocate van de burgerlijke partijen. De dood krijgt advocaat Walter van Steenbrugge toegewezen. Verschillende deskundigen verwoorden hun aanklacht of verdediging, o.a. Wim Distelmans en Jean Paul Van Bendegem. Deze laatste zegt daarover in De Morgen: ‘De mensen die het initiatief genomen hebben zeggen dat het moeilijk was om voorstanders van de dood te vinden. Iedereen wil van de dood af. Ik niet.’
Op 4 augustus volgt de uitspraak, maar niemand weet hoe die zal luiden.
De aankondiging laat me er weer aan denken: dood moeten we allemaal. En aan mijn leeftijd is het goed om je daar enigszins op voor te bereiden. Daarom heb ik hier al mijn eigen overlijden beschreven. Meer zelfs, ik heb er ook al een passend treurlied bij bedacht. Op mijn teraardebestelling dient het door een kloon van drs. P. gezongen te worden of, mocht die niet voorhanden zijn, door een reïncarnatie van The Dubliners die dan wel deze Engelse versie aanheffen. [Oproep: ik zoek nog een toondichter die, liefst nog voor mijn verscheiden, muziek bij de liedteksten levert. Voelt u zich geroepen, draai dan zeven negen zeven twee nul vier. Dat is intussen ook gebeurd. Kijk hier↗︎ maar!]
Wie daar niet mee had kunnen lachen is Hugues Viane, hoofdfiguur uit Bruges la Morte, een boek dat ik nu aan ’t lezen ben en dat helemaal bij deze rechtszaak past.(°°) Heel dat werk door treurt Viane om het verlies van zijn geliefde: ‘De godsdienst verbood hem de hand aan zichzelf te slaan. Wanneer hij zelfmoord pleegde zou hij niet in Gods Rijk worden toegelaten en iedere mogelijkheid verliezen haar weer te zien.' 
Of Georges Rodenbach, auteur van dat boek, zelf in Gods Rijk geloofde weet ik niet. Maar dat hij van plan was te verrijzen is een feit. Daarvan getuigt zijn graf dat een groot I’ll be back-gehalte heeft. Op het monument is duidelijk te zien dat zijn snorretje dan nog altijd mooi in de plooi zal liggen. Zijn boodschap aan degenen die in de opstanding geloven is duidelijk: als ge dan toch per se terug wilt komen, zorg er dan tenminste voor dat uw haar gekamd is!
Flor Vandekerckhove

(°) Mij zou het verwonderen mochten daar nog tickets voor resten, maar klik voor alle zekerheid toch maar eens op Rechtszaak tegen de dood
(°°) Georges Rodenbach. Brugge-de-dode. Uit het Frans vertaald door Marjolijn Jacobs en Jolijn Tevel. 122 p. 1978. Uitg. Van Kampen & Zoon,  A’dam — Standaard Uitgeverij, A’pen.



zaterdag 16 juni 2018

Geveld door een citaat

In de stallen werd het vee onrustig. Doorheen de mistslierten ontwaarde ik een schim. Ik dacht meteen: meneer Delanghe! Hij had me immers van zijn wederkomst verwittigd: I’ll be back!  Zelf had ik me daar goed op voorbereid. Achter de deur stond de mestvork klaar. Ik ging wijdbeens in het deurgat staan en riep de schim toe: ‘Van mijn erf gij! Of ik rijg u aan mijn riek.’
‘Er is meer dan een citaat van een of andere heimatschrijver nodig om mij te stoppen’, antwoordde de gedaante. Die woorden sloegen nergens op, maar ze namen ook alle twijfel weg. Meneer Delanghe had ik immers goed gekend als iemand die voortdurend naast de kwestie sprak; een trekje dat hij blijkbaar naar het rijk der ondoden meegenomen had. Om te demonstreren dat het geen citaat betrof, maar scherp metaal, plantte ik de mestvork vlak voor me in ‘t plantsoen. Het belette hem helaas niet om nóg nader te komen. Toen hij vlak voor me stond zei hij: ‘Alleen haiku’s van Basho en citaten van Amoz Oz kunnen mij aan ’t wankelen brengen.’ Ook als ondode bleef hij graag zijn eruditie etaleren.
‘We zullen zien’, zei ik. Met een goedgeplaatste stoot reeg ik hem aan de riek. Nog bleef hij raaskallen: ‘Vergeet niet dat ik in een andere niche leef. Denk maar niet dat ik klein te krijgen ben, want ik ben een wereldburger en nog verdraagzamer dan ik voorheen al was. Kijk, ik verdraag zelfs deze riek in mijn lijf.’ Ik besefte dat ik hem niet in het hart had geraakt, iets wat absoluut nodig is om een ondode het zwijgen op te leggen. Ik trok zijn colbert open en zag dat de riek was blijven steken in zijn haast ondoordringbare portefeuille. ‘Ha,’ riep hij, ‘probeer daar maar eens door te geraken met je ouderwetse citaten.’
Toen fluisterde ik in zijn oor: ‘Geen ijzer kan het menselijk hart zo ijzig doorboren als een goed geplaatste punt.’ En daarna zette ik dat punt.
Flor Vandekerckhove



donderdag 14 juni 2018

Katoen is straffer dan marihuana


— Van links naar rechts: hasjiesjplant, dichter, katoenplant. —

Wie een foto van John Greenleaf Whittier bekijkt, herkent niet meteen iemand die zo nu en dan een joint opsteekt. Toch schrijft hij een lang gedicht waarin hij de geneugten van marihuana bezingt. Voor hem zijn die geneugten wel ondeugden, na lezing is 't toch moeilijk om niet meteen de frietzak ter hand te nemen.
De Amerikaan John Greenleaf Whittler (1807-1892) schrijft veel gedichten tegen de slavernij. Daarin gaat hij tekeer tegen de manier waarop katoenplantages uitgebaat worden. In het zuiden van de Verenigde Staten houden die ondernemingen de slavernij in stand. Hij keert zich tegen een elite die omwille van de smeer deze vorm van uitbuiting verdedigt. Zo heb je, constateert de dichter, voorstanders van de democratie die tegelijk pro slavernij zijn, geestelijken die geen tegenstelling ontwaren tussen een deugdzaam leven en het erop nahouden van slaven, rechters die de slavernij vrijpleiten… Volgens de dichter is de geest van zo’n mensen zwaarder beneveld dan hij is na het opsteken van een hasjpijpje.


dinsdag 12 juni 2018

1966: de jongens van 1ste Economische b


BOVENSTAANDE KLASFOTO krijg ik van Rob(ert) Tas (10). Het jaar is 1966. De jongens die we zien zijn in/omtrent 1947 geboren. Het zijn laatstejaars in het college. Sommigen vervullen daarna meteen hun legerdienst, anderen togen aan ’t werk, sommigen studeren verder.

Rob Tas (10) onderhoudt na al die jaren nog altijd contact met z'n klasgenoot Marc Depuydt (19), en met vereende krachten slagen ze erin de meeste namen weer te vinden, voortschrijdend inzicht leert ons evenwel dat we de lijst met een kritische blik moeten beoordelen: 1  Idesbald Lambrichts;  2 Dirk Maeckelberghe ?;  3  Lucas Roose; 4  Jos Watteeuw;  5  Eddy Rotsaert; 6 Jean-Pierre Houben (†); 7  Raf Vantyghem ; 8  Jean Ralet ; 9  Emiel Vandenberghe;  10 Rob Tas; 11 Jozef Lingier;  12 ?; 13 ? 14 Jean-Marie Viaene;  15 directeur Arsène Carron; 16 klastitularis Achille Venmans;  17 Redgy Schoolmeesters; 18 Alain De Gruyter ; 19 Marc Depuydt. We zoeken alleen nog de namen van 12 en 13. 


In 2021 stuur ik deze post naar Oostendse verhalen, in de hoop alsnog de laatste namen te traceren. Er komt veel reactie: Pat Andries denkt (13) Marc Van Ouplinus; Anne-Marie Vanhoef denkt dat hij gelijk heeft. 

Albert Driessen schrijft: 'In mijn archieven vond ik alle leerlingen van het OLVO-college die hun laatste jaar in 1966 volbracht hadden met hun bestemming (verdere studies). In deze lijst staan er 2 leerlingen op die hier niet vermeld zijn: nl. Derynck Marc (gaat naar Leuven, handelswet.) en Vanslembrouck Rol. (gaat naar Brugge, handelsgraduaat). Eén van beiden is vermoedelijk nr. 12 en de andere zal afwezig geweest zijn bij de foto-opname. Wie zoekt het uit ?' 

Die vraag werd inmiddels beantwoord door Achille Venmans (16). Hij schrijft: '(1): is niet Idesbald Lambrichts, wel Maurice Derynck uit Eernegem. (2): is niet Dirk Maeckelberge, wel Roland Vanslembrouck uit Gistel. Dirk zat in de andere 6 Economische (a) bij de hr. Van Hecke. Er was wel een Daniël Maeckelberge uit Mariakerke, waaraan ik les heb gegeven, maar die zat waarschijnlijk één of twee jaren lager. Hij staat alleszins niet op de foto. (7) niet Raf Vantyghem, wel Daniël Opstaele uit Oostende. (12) Ides Lambrichts. (13): Marc Vanouplines. (14) Is inderdaad Jean-Marie Viaene, die heel jong gestorven is. (17) is inderdaad Redgy Schoolmeester (zonder eind-s) die enkele jaren terug overleden is. Zat wel in die klas en staat niet op de foto: Raf Vantyghem uit Westende. Raf is lang geleden geëmigreerd naar Canada. Mocht er nog iemand meer details of correcties willen aanbrengen... die interesseren me wel achille.venmans@gmail.com. Aan alle oud-leerlingen een warme groet! Achille.' 

Nog bleek dit het einde niet te zijn. Achille Venmans corrigeert zichzelf: 'Na een vriendelijke reactie van Robert Tas moet ik een 'correctie op mijn correctie' aanbrengen. (2) De Daniël Maeckelberge waarover ik het had, zat niet in die klas en studeerde twee jaar later af. Nr. 7 is wel degelijk Raf Vantyghem. Daniël Opstaele studeerde twee jaar later af (zelfde klas als Daniël Maeckelberge). Blijkbaar meng ik wel eens de klassen door mekaar. Het vorderen der jaren, nietwaar?'















zondag 10 juni 2018

Dagboek

* 4 juni 2018 — In de bieb heb ik Gestolen voorwerpen uit de rekken gehaald, een dagboek van David Sedaris. (°) Volgens die schrijver heeft zo’n boek als bedoeling ‘dat je erachter komt wie je bent’ en de uitdaging ligt er vervolgens in dat je in dat dagboek ‘trouw bent aan die persoon. Want dat is vaak niet mogelijk. Zullen de mensen zich niet van me afkeren als ze zien hoe ik werkelijk ben? Vraag je je af.’
Ik denk dat ik dat ook eens ga doen, een dagboek bijhouden. Ik neem me voor om dat tot ’t einde van de week vol te houden. Nauwelijks vijf dagen? vraagt u, schuddebuikend van 't lachen. Maar dan weet u niet dat ik het eerder al eens geprobeerd heb en toen heb ik het maar één dag volgehouden. Dat was op 9 oktober 1967. Wat in dat ééndagboek staat kun je hier nalezen. Wel dien ik u te verwittigen: er staat een naaktfoto bij!
* 5 juni — ‘s Mans naam kan ik je hier niet meedelen, want hij is een notabele en hij redeneert een beetje à la Trump, maar dan op z'n Oostends. Voorzichtigheid is geboden, want Trumpisten hebben de wind in de zeilen.
Via ’t internet krijg ik een tekst van deze miniTrump toegestuurd. Ik lees er een opeenstapeling van clichés in en laat hem dat ook weten. Hij antwoordt met een brief waarin zo mogelijk nog meer clichés staan.
Zo gaat dat nu al vele jaren. Hij schrijft een hoop onzin, en als ik hem daarop wijs antwoordt hij met nog meer onzin. Daar tegenover staat dan weer dat zijn strapatsen me regelmatig inspireren. De verhalen die eruit voortvloeien bouw ik op rond een personage dat meneer Delanghe heet; ik heb er al negen en er is nog een aan 't sudderen.
* 6 juni — Vandaag zijn we naar de cinema geweest. [Over die zaal heb ik hier eerder al een stukje geschreven]. De film heet The Guernsey Literary and Potato Peel Pie Society. Mooi schrijverssprookje. Achteraf voer ik in de gangen een gesprek met Carlo die daar werkt. We hebben het over de verschillende namen van de zalen, de Rode, Blauwe, Groene en… zaal Vier, en waarom die laatste niet de Zwarte of de Roze zaal heet, want dat zijn daar de dominante kleuren. Ik begrijp zijn uitleg niet helemaal, maar ’t is toch een aangenaam gesprek. En veel aangenamer dan de briefwisseling die ‘k gisteren met die would-beTrump gevoerd heb.
* 7 juni. — Vandaag laat ik me fotograferen in de traction avant van buurman Michel. Eerst denk ik het beeld te gebruiken voor een verhaal waarin zo’n auto een rol speelt. Maar je weet hoe ’t gaat: de dingen gebeuren omdat ze rijmen (zegt Nyk de Vries). Met fotoshop haal ik Michel uit de auto weg en ik plaats Jan van Eyck achter het stuur. Ik gebruik de foto bij een stukje over het gestolen paneel De rechtvaardige rechters, want nu Marc de Bel daar een nieuw boek over publiceert is er weer veel om te doen. Geestig is dat de Bel op mijn blogpost geantwoord heeft. Kijk hier maar.
* 8 juni — Vandaag heb ik Willy Pozzolo weergezien, een toffe pee. Hij is de kroegbaas van de Folk geweest, een kroeg waar ik menig uur gesleten heb. We gaan een koffie nuttigen en halen herinneringen op aan de tijd dat we massaal veel sigaretten rookten en in Oostende op de verkiezingslijst van de RAL stonden. Hij deelt me ook de grootte van zijn pensioen mee en da’s (uiteraard) meer dan wat ik vang.
Mireille, die er ook bij is komen zitten, wijst me erop dat ik misschien wel een klein pensioentje heb, maar wel een eigen huis. En ook nog een in Frankrijk, voegt Willy eraan toe. We nemen afscheid. Willy betaalt het gelag. Dat mag ook wel met zo’n pensioen.
* 9 juni — In de krant lees ik dat duizend academici in een petitie pleiten voor meer menselijkheid in het debat over asielzoekers. Het is een weerwoord op een discours dat door politici als Bart De Wever wordt gebruikt. ‘Een discours dat, zo leert de wetenschap, gevaarlijk is.’ Gelukkig staat tante Mia Doornaert niet op de lijst van ondertekenaars en haar ideologische neefje Maarten Boudry evenmin. Ook hoor ik professor Rik Torfs (kerkelijk recht) zeggen dat hij de petitie niet ondertekent. Hij vindt die ‘iets te polemisch’. Ik denk dat het gewoon een tjeventruc van hem is.
Zelf heb ik de petitie wel ondertekend; niet als academicus, maar als solidaire mens. U kunt dat hier trouwens ook doen. Bovendien heb ik ter zake een eigen schotschrift gepubliceerd. Kijk (nog) maar eens naar Zijt ge niet beschaamd. Het gedicht werd massaal gedeeld en staat inmiddels in de top 10 van de meest bekeken stukken uit deze blog.
Mag ik u er ten slotte op wijzen dat dit mijn laatste dagboeknotitie is. Aan het begin van de week had ik me voorgenomen het tot het einde van de week vol te houden. Opdracht volbracht. Een dagboek bijhouden? Ik blijf het een karwei vinden.
Flor Vandekerckhove


(°) David Sedaris. Gestolen voorwerpen. Dagboeken 1977-2002. Lebowski Publishers, Amsterdam 2017. 510 p.

zaterdag 9 juni 2018

De dichter is een rolling stone

— Delphine Lecompte en Bob Dylan. —
Sommige dingen mag je niet vertalen, zoals FUCK YE. Hetzelfde geldt voor Nom de Dieu de putain de bordel de merde de saloperies de connard d'enculé de ta mère! Heb jij ooit iemand De Rollende Stenen horen zeggen als daarmee The Rolling Stones bedoeld wordt? Of De zwerfkeien? Die bedenkingen wellen in mij op als ik naar de kaft van een boekje kijk, waarin Nederlandstalige hulde gebracht wordt aan Like a Rolling Stone van Bob Dylan. (°) Daarin gaan bijna tachtig dichters aan de slag met Like a Rolling Stone dat vijftig jaar eerder in vinyl geperst werd. 
Mijn oog blijft hangen aan het gedicht van Delphine Lecompte↗︎. Dat komt doordat we nog over en weer geschreven hebben, Delphine en ik. Aanleiding waren twee gedichten die ze me, via bemiddeling van Peter Holvoet-Hanssen↗︎, geleverd had, met de bedoeling die in Het Visserijblad↗︎ te publiceren, poëzie waarin de dienst uitgemaakt wordt door een touwslager, een onderwaterlasser, een roodharige naaldenmaakster en een spookmatroos. Ons over en weergeschrijf ben ik kwijt, maar ik weet dat ik haar toen de beste levende Vlaamse dichter genoemd heb.
Dat vind ik nog steeds.
Ik hou van de wereld waarin ze ons via haar gedichten — die ook verhalen zijn — betrekt, de wereld van de imker, de ezeldrijver en haar oude kruisboogschieter, de Cobraschilder, de windhondenfokker, de messenwerper, de sponzenverkoper…
Hoe herdenkt Lecompte Like a Rolling Stone? Wel, ze neemt ons mee naar ‘t werk: Er staat een bus voor mij in de straat / Maar het is evengoed de bus van Cindy / Ze haat haar naam, ze kuist consultatieruimtes / Ik ook, ik ook consultatieruimtes, de oogartsen zijn het vuilst (…). En verder: ‘De eerste consultatieruimte is de hardste noot, ik leg een hand op mijn beste oog. / Ik heb een goed oog en een lui oog.’
Zo hoort het, vind ik: als een dichter om den brode uit werken moet, dan doet hij dat bij voorkeur met een lui oog bij een oogarts. Of zoals Ester Naomi Perquin het doet, die zojuist de Herman de Coninckprijs gewonnen heeft: ‘Misschien word ik wel parachutespringerinstructeur of ga ik worsten verkopen. Lijkt me fijn.’ Kuisen, zoals Lecompte, is nog beter.
Na de dagtaak komt de oude kruisboogschutter de dichteres ophalen. Hij zegt: ‘Het is jammer dat je geen gedichten meer schrijft.’ En vervolgens schrijft Delphine daar een gedicht over.
In heel het gedicht komen de woorden Dylan en Bob niet voor en het woord zwerfkei gelukkig evenmin, maar dat Delphine Lecompte een rolling stone is, da’s een feit.


(°) Kees ’t Hart & John Schoorl. Als een zwerfkei. Dichters over Dylan. 128 p. Uitg. Nijgh & Van Ditmar 2015.