— Herman Pieter de Boer (1928-2014) — |
OOK OMDAT ik er hier⇲ en daar⇲ al over geklaagd heb, weet u dat wij, hier in
‘t zuiden, niet goed wegraken met uw Nederlands, taal die we nochtans met
elkaar gemeen hebben. Dat valt me weer op terwijl ik de beschikbare werken
van uw landgenoot Herman Pieter de Boer aan ’t lezen ben.
Goeie schrijver is die Herman Pieter, maar In elk verhaal staat minstens
een woord dat ik niet ken. ‘Ze
besprenkelde het hele huis en ook de deel met odeur en rozenwater tot er geen
asempje boerenlucht meer te ruiken was.’ Asempje en odeur zijn me
vreemd, maar ik kan ze wel plaatsen. De
deel heb ik moeten opzoeken, dat is de dorsvloer.
‘De dialoog ben ik vergeten, ik weet alleen
nog dat hij Herman zei inplaats van meneer De Boer.’ Inplaats! Weet u wat De Boer schrijft wanneer hij stapelgek van iets is, van het gezang van Eddy
Christiani bijvoorbeeld? Hij zegt: ‘ik
was er stapelgek mee.’ Zijn jullie stapel met iets, waar wij dat van
iets zijn?
Elk verhaal heeft zoiets. Herman Pieter gaat de plekken van zijn jeugd
opzoeken en ziet dat de dingen veranderd zijn. Zijn conclusie: ‘Niet je ware.’ Dat staat daar zomaar. Niet je ware!
In het landschap staat een ‘Mariabeeld
in een stenen huiske.’ Dat zouden wij nooit durven schrijven en er staan er
hier nochtans zoveel. Elders ontwaart hij zowaar een ‘koek-en-zopie’. Geen idee!
Wanneer Herman Pieter in België is, neemt men daar van hem afscheid met ‘Houdoe!’ Iets wat mij nog nooit overkomen is. In een kamp gaat alles ‘op zijn janboerenfluitjes’. In een kerk is een ‘kruisgang’ geschilderd.
Wanneer Herman Pieter in België is, neemt men daar van hem afscheid met ‘Houdoe!’ Iets wat mij nog nooit overkomen is. In een kamp gaat alles ‘op zijn janboerenfluitjes’. In een kerk is een ‘kruisgang’ geschilderd.
Iemand heeft uiteindelijk ‘toch
nog tuk’. En ooit heeft auteur De Boer geslapen in een
opklapbed met watergruwelkleurige
gordijnen. Wist je overigens dat de jongens in zijn school ‘een drollenvanger’ droegen?
Tijd om samen te vatten: ‘Nadat
ik de deel van mijn huiske schoongeveegd had, schilderde ik een kruisgang in de
gang. Op de tafel plaatste ik een koek-en-zompie. Daarna besprenkelde ik me met
odeur zodat er geen asempje van mijn adem meer te ruiken was. Ik had nog maar
mijn drollenvanger aangetrokken — of opgezet, daar wil ik vanaf zijn — of het
volk begon al binnen & buiten te stromen. Alom klonk ‘Houdoe! Houdoe!’ De
dag verliep op zijn janboerenfluitjes tot wanneer mijn buurvrouw zag dat ik
geen gordijnen had. Uiteindelijk had ze nog tuk, want ze zei dat ze er nog
enkele liggen had, maar ze zei uiteraard niet dat ze watergruwelkleurig waren.
Geeft niet, antwoordde ik, toen ik die kleur zag, daar ben ik stapelgek mee. Tegelijk
merkte ik op dat ze niet leken op deze die ik in mijn jeugd gekend had. Niet je
ware.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten