— Martin Heylen en Ines Defurne in de coulissen van De Grote Post Oostende, waar ze optraden in Tussen haven en storm. (Eigen foto) — |
‘Het moest er ooit van komen
dat ik aan de kust zou neerstrijken.’ 't Zijn woorden van Martin Heylen, ik lees ze in ‘Onze
Vissers. Het DNA van het zilte leven’. Daar zegt hij ook: ‘Mijn vrouw en ik hebben ons huis in het
binnenland verkocht en zijn nu officieel genaturaliseerde Oostendenaren.’ Volgens Heylen is de integratie niet zonder slag of stoot verlopen: ‘Het is toch anders dan ik me had
voorgesteld. Ik trok de eerste maanden met een jongensachtige verwachting naar de
Vistrap. Daar voelde ik een afstandelijkheid die ik niet kon plaatsen. Mijn
interesse voor de vis wekte zelfs argwaan. Misschien dachten ze dat ik een
controleur was.’ Inderdaad, er is niets in de
visserij dat zo gewantrouwd wordt als potentiële controleurs. Het is ook daarom dat er een stilte valt wanneer Martin Heylen, nabij die Vistrap, zijn eerste stappen in een Oostends café
zet. Maar kijk, intussen is dat etablissement zijn stamcafé. Nu mag hij er luisteren naar de meeslepende, niet
noodzakelijk echt gebeurde verhalen over zwartwerk, niet geregistreerde vangsten en controleurs.
Intussen heb ook ik Martin Heylen leren kennen. En het vissersmilieu
ken ik al langer. Daardoor kan ik met enig gezag zeggen dat er geen reden was om te denken dat hij hier een vreemde eend in de visserijbijt zou
blijven. Ik kan u ook zeggen waarom.
Martin Heylen groeit op in een volkscafé. Daarover zegt hij: ‘Ik kom zelf uit een arbeidersmilieu, en ook
in ons café vlogen de bierglazen soms in het rond.’ Op zijn zestiende is hij het schoolleven beu en trekt hij de
fabriek in. Schoolmoe: ook dat vergemakkelijkt de
integratie. Hoe kijkt hij daar nu op terug? ‘Na
acht lange jaren slaagde ik erin om me letterlijk de fabriek uit te schrijven.’
Ja, dat begrijpen we. Na acht jaar willen de
meesten ook wel weer weg uit de visserij.
P.S.: In het weekblad De Zeewacht publiceerde ik eerder al een korte versie van dit stuk. Daar kreeg ik toen reactie op van een lezer. Andries van Rijsbergen schreef me:
'Iedere week lees ik met aandacht je column ‘Lapkoes’ in De Zeewacht. Sedert 12.02.2012 sla ik je ook de blogposts van De Laatste Vuurtorenwachter op. Vandaag staan er al 506 op mijn pc.
Nu, to the point. Ik heb al bij
verschillende gelegenheden mijn aversie geuit over de termen ‘aanspoelen’ en ‘aangespoelden’.
Ik associeer dat taalgebruik met rotzooi, rottigheid en dood.
In Lapkoes las ik met grote
voldoening dat Martin Heylen het heeft over neerstrijken. Wat een pracht
van een uitdrukking! Het heeft iets elegants, iets aangenaams en iets met
genotvol leven. De Grote Vandaele geeft een paar mooie voorbeelden als
toepassing: ‘Zij strijken ‘s namiddags onder een kruik bier hier aan de Groene
Valk neer’ en ‘Een koppel patrijzen is daar neergestreken.’ Toch
mooi, niet?
Ik zou het leuk vinden mijn
enthousiasme voor het 'neerstrijken' te propageren. Alles is beter dan
dat ‘aanspoelen’.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten