zaterdag 10 september 2022

Als de muziekmodus verandert, wankelen de stadsmuren

Van links naar rechts: Allen Ginsberg met John Lennon, Bob Dylan en Paul McCartney.

Mocht ik in 1939 geboren zijn, ik zou van de stille generatie (1931-’40) zijn, een generatie van gezagsgetrouwen. Maar ik ben een telg van de daaropvolgende generatie, die van 1941-’55, de protestgeneratie. Die streeft, zegt de socioloog, geen gezagsgetrouwheid na, maar het tegendeel ervan: ongehoorzaamheid. Resultaat: de sixties!
Dan is dit is toch wel merkwaardig: als er één dichter bij die sixties hoort, is ’t Allen Ginsberg↗︎, geboren in… 1926, iemand van de generatie van mijn ouders, de vooroorlogse generatie (1910-1930). Ginsberg is bijgevolg iemand die, over de stille generatie heen springend, vanuit de vooroorlogse generatie in de protestgeneratie terechtkomt. 
Wie in zo’n sprong maakt is larger than life. Vandaar dat de muzikale helden van de sixties wat graag met de oude Ginsberg op de foto gaan. Nog straffer: een halve eeuw na Ginsbergs bundel The Fall of America↗︎ (1971), wordt de dichtbundel even enthousiast gevierd door de crème de la crème van de huidige muziekscene: A 50th Anniversary Musical Tribute↗︎ (2021).


Halverwege de jaren vijftig boomt de Amerikaanse economie, tegelijk hangt daar een benauwend sfeertje. Ginsberg en zijn literaire vrienden van de Beat↗︎ beschouwen zichzelf als outcasts. Die schrijvers inspireren elkaar wederzijds om naar een "nieuwe visie" te zoeken, naar humanere sociale verhoudingen en naar nieuwe literaire stijlen. Op aanraden van Kenneth Rexroth↗︎ stapt Ginsberg af van rijmschema’s. Zijn eerste meesterwerk, Howl — dat je hier↗︎ volledig leest — toont een vormelijk vernieuwende lijnstructuur, maar door die vormvernieuwing, zegt Eliot Katz, tast het gedicht ook al het andere aan: 
Omdat de regels voortdurend weigeren te stoppen bij de rechtermarge van de pagina, tonen ze een volgehouden wil om de poëtische lijn, en bij uitbreiding de cultuur in het algemeen, te bevrijden van beperkende grenzen. Ginsberg titelde een essay uit 1961 met een citaat van Plato: “Wanneer de muziekwijze verandert, wankelen de stadsmuren.” (…) Toen dat originele essay uit 1961 decennia later gepubliceerd werd (…) voegde Ginsberg er een auteursnotitie aan toe waarin hij het verband tussen politieke vrijheid en meer open poëtische vormen bevestigt (…) “De gesloten vormen van de oudere poëzie, zo leek het mij, waren struisvogelkop-in-zand. Het leek me dat doorbraken in nieuwe poëzie sociale doorbraken waren, dat wil zeggen dat ze op de lange termijn politiek waren.” (°) 
Uiteraard werkt ook de inhoud van zijn poëzie daaraan mee en bovenal zijn fysieke présence tijdens de gebeurtenissen. Toch valt het op dat Ginsberg bijzonder veel belang hecht aan de tegencultuur↗︎ in ’t algemeen en de ‘macht’ van poëtische vormen in ’t bijzonder. (°°)  Zorgt Ginsbergs streven naar vormverandering er inderdaad voor dat hij de sprong naar de opstandige sixties kan maken? Wellicht wel, maar niet iedereen is daar even enthousiast over. Politiek analist Thomas Frank↗︎ weet waarom Ginsbergs tegencultuur niet bevrijdend werkt: het kapitalisme is veranderd, zegt hij, de markt is tegenwoordig erg gediend met ‘Ginsbergs zoektocht naar almaar nieuwe kicks’. De recuperatie komt, zegt Frank, doordat Ginsbergs poëzie niet sterk genoeg is om weerstand te bieden. Eliot Katz spreekt Frank hierin tegen. Hij brengt de Britse literatuurwetenschapper (en trotskist) Terry Eagleton in stelling waar die zegt dat het naïef is te denken dat kunst op zichzelf in staat is om recuperatie tegen te gaan. Zegt Eagleton: 
‘Hoe idealistisch om te denken dat kunst op zichzelf de annexatie zou kunnen weerstaan! De kwestie van toe-eigening heeft te maken met politiek, niet met cultuur; het is een kwestie van wie er op een bepaald moment wint. Als zij winnen, blijven regeren, is het ongetwijfeld waar dat er niets is wat ze in principe niet onschadelijk kunnen maken en onder controle houden. Als jij wint, kunnen ze zich niets toe-eigenen omdat jij het je hebt toegeëigend. Het enige dat de bourgeoisie zich niet kan toe-eigenen, is haar eigen politieke nederlaag. Laat ze dat maar eens aan de muren van hun banken hangen. De negatieve avant-garde probeert dergelijke absorptie te vermijden door geen objecten te produceren. Geen artefacten: alleen gebaren, happenings, manifestaties, verstoringen. Je kunt datgene wat zichzelf consumeert niet integreren op het moment van productie. De positieve avant-garde begrijpt dat de kwestie van toe-eigening staat of valt met het lot van een politieke massabeweging.’ (°°°)

Flor Vandekerckhove↗︎


(°) Het citaat vertaal ik uit Eliot Katz. The Poetry and Politics of Allen Ginsberg. 2016. Beatdom Books. 329 pp.
(°°) Dat geldt bijvoorbeeld ook voor wat hij zegt over de 17 lettergrepen van de haiku: De magie van zeventien↗︎.
(°°°) Ik vertaalde de passage uit Terry Eagleton. Ideology of the Aestetic. (Blackwell 1990) (p. 381).

Geen opmerkingen: