maandag 7 april 2014

Nazischrijver met stijl


Louis-Ferdinand Céline (1894-1961)
NIET LANG nadat Louis-Ferdinand Céline in Frankrijk roem vergaart met meesterwerken als Reis naar het einde van de nacht (1932) en Dood op krediet (1936) verrast hij iedereen met Bagatelles pour un massacre (1937), een onomwonden antisemitisch schrift. Blijkt dat een der grootste Franse stylisten een rechtse extremist is.
In Duitsland spitsen de nazi’s de oren, want Céline is geen prulschrijvertje. Ze nodigen hem uit om Hitlers verwezenlijkingen ter plekke te komen zien en Céline geraakt zo mogelijk nog meer overtuigd dan hij al is. 
Uiteraard collaboreert hij tijdens de daaropvolgende oorlog en die samenwerking met de Duitsers legt hem in eerste instantie geen windeieren. Bagatelles pour un massacre wordt een bestseller. En het geld stroomt binnen. Wat Céline evenwel niet verwacht, gebeurt toch: Duitsland verliest de oorlog en de Franse nazivriend moet het land ontvluchten.
Ik heb Guignols band gelezen, Kanonnevoer, Gesprekken met professor Y en Van het ene slot naar het andere. Niet alles was lezenswaard, maar ik heb erg genoten heb van Van het ene slot naar het andere.
Dat verhaalt de vlucht van Céline uit Frankrijk, Céline zegt: een kroniek. Hij probeert Denemarken te bereiken waar hij zijn bestaansmiddelen (goud!) geparkeerd heeft. Al dolend komt hij eind 1944, samen met vrouw en kat, in Sigmaringen terecht, een Duits dorp waar de Franse collaborateurs zich, in afwachting van wat komen gaat, verzameld hebben. Hij wordt de arts van die collaboratiegemeenschap.
Céline doet er in dit boek alles aan om zichzelf als ooggetuige, observator, chroniqueur te presenteren. Is een schrijver immers niet altijd het jongetje dat aan het raam staat toe te kijken, terwijl anderen aan ’t spelen zijn? Het is duidelijk dat hij ook probeert om begrip op te roepen voor zijn gedrag tijdens de oorlog. ‘Gelukkig kan ik mezelf verdedigen! Goddank! Dierlijk instinct! Zoals ik door iedereen word gehaat, zoals ik word beklad!’ Maar dat is uiteraard een hopeloze onderneming, dat weet Céline zelf ook, hij is geen dwaas. Zijn situatie is even hopeloos als het leven in de kleine Franse enclave van Sigmaringen, dat hij met overdadig veel zelfbeklag beschrijft, maar daarom niet minder overweldigend.
Een kroniek? Op de kaft van dit boek staat niet literaire non-fictie, kroniek of reportage. Er staat roman. Céline verzint een eigen werkelijkheid en dat is deze van een nachtmerrie waaruit geen ontsnappen mogelijk is. Zelfs als alle nazi’s aan de repressie zouden kunnen ontsnappen, zelfs als er een algemeen pardon zou komen voor de 1142 collaborateurs die zich in het dorp bevinden, dan nog zou er voor Céline geen uitweg zijn: ‘ik zou worden gekeeld, gevierendeeld! maar zij niet!… zij absoluut niet! zij, zo zachtaardig! nee, nooit!… er was trouwens geen enkele anti-jood te vinden onder de 1142!… geen een meer!… Morand, Montherlant, Maurois, Latzareff, Laval en Brinon!… niemand!… de enige die overbleef was mijn persoontje!…(…) niet alleen Frankrijk… maar de hele wereld, vijanden, geallieerden willen me zien bloeden!… ze hebben een nieuwe mythe!… snijden we ’t dier open?… ja of nee… de priesters staan klaar!’ Zo gaat dat bladzijden en bladzijden door. Je zult ver moeten zoeken om in de wereldliteratuur nog iemand te vinden die zo goed kan klagen. De unieke stijl en het 'ceciliaanse' ritme nemen het helemaal over van de inhoud. Al dat geklaag mag verwerpelijk klinken in antifascistische oren, maar de manier waarop Céline het doet is groots.

Geen opmerkingen: