maandag 25 augustus 2014

Un urinoir peut en cacher un autre

De Duitse dichter Hugo Ball was in België toen de Eerste Wereldoorlog ontbrandde. Wat hij te zien kreeg, vervulde hem begrijpelijkerwijze met afschuw. Met zijn gezellin, de dichteres Emma Hennings, maakte hij zich vlug uit de voeten en het koppel vestigde zich in het neutrale Zwitserland. In Zürich openden ze een cabaret dat ze Voltaire noemden. In dat cabaret werd in 1916 Dada geboren, een rebelse kunstbeweging ontstaan uit afkeer van de oorlog.
Toen die oorlog ten einde liep keerden de kunstenaars naar hun thuislanden terug, en ze deden Dada mee. Zo opende een van hen in Berlijn een Club Dada waar een manifest tot stand kwam met de oproep om antikunst te maken. 
De politie nam het manifest in beslag, een maatregel die vandaag overtrokken lijkt, maar die wel te begrijpen valt omdat revolutionaire bewegingen overal, beginnend in Rusland, voet aan de grond schenen te krijgen. Daar komt bij dat de beweging al vlug een internationalistisch perspectief ontwikkelde: de Dada Club werd al gauw de Dadaïstische Centrale Raad van de Wereldrevolutie, naam die ook vandaag enige aandacht van de Staatsveiligheid zou opwekken. Het hoogtepunt van al dat artistieke geweld was de Eerste Internationale Dada Tentoonstelling in 1920. Waarna de beweging uiteenviel. Maar het zaad was intussen verspreid en er zouden opvolgers komen: surrealisten, situationisten, punk, neodada, een reeks die in de toekomst ongetwijfeld voortgezet zal worden.
Ook in Amerika was Dada actief. Het was zelfs in New York dat de wellicht meest radicale gebeurtenis van Dada plaatsgreep. In 1917 presenteerde Marcel Duchamp daar een Fountain, een omgekeerde pisbak die hij signeerde met  R. Mutt. Over dat urinoir zijn inmiddels boeken volgeschreven, maar het ding leert ons toch vooral dat kunst niet objectief te definiëren valt. En als we ons aan enig populisme mogen bezondigen, dan gaat het als volgt: iets wordt kunst omdat een groep rijke mensen, daarin geholpen door individuen die te lang naar school geweest zijn, overeenkomen dat het kunst is. Je kunt het ook anders zeggen: in het kapitalisme wordt iets kunst doordat het op de kunstmarkt als dusdanig (h)erkend wordt. Ten bewijze: de pisbak wordt een kunstobject, antikunst wordt kunst. Je kunt dat spijtig vinden en je kunt dat gebruiken om ermee de beperkingen van opstandige kunstenaarsbewegingen te onderstrepen. Maar kijk, weer snelt een populistische blik ons ter hulp. Duchamp heeft zijn slag toch wel thuisgehaald, want wat moet je denken van een maatschappij waarin de elite veel geld overheeft voor het verwerven van een pisbak waarin je niet eens kunt pissen? 
Flor Vandekerckhove

1 opmerking:

Lily May Parker zei

Dat is weer een typisch voorbeeld dat je aankaart, kunst kan tegenwoordig met alles. Ik mis de tijd dat de maatschappij nog moeite deed om iets kunst te noemen. Soms voel ik me verloren gaan in die massa, terwijl ik totaal geen kuddementaliteit heb...
Opnieuw een schot in de roos Flor