— Ismaël zoals schilder Bo Bartlett hem ziet. — |
Lange tijd ben ik redacteur geweest van een tijdschrift dat Het Visserijblad↗︎ heet.
In die tijd heb ik, noblesse oblige, romans gelezen die zich in het vissersmilieu afspelen. Met twee figuren uit het
genre voel ik me erg verwant. De eerste is R.G. Quoyle uit Scheepsberichten van Annie Proulx en de
andere is Ismaël uit Moby
Dick↗︎ van Herman Melville.
Eerst Quoyle. Op latere leeftijd keert hij vanuit het binnenland
gedesillusioneerd terug naar de kust waar hij geboren & getogen is en waar hij een huis heeft staan. Hij gaat er werken
voor een plaatselijk krantje waarvan hij hoofdredacteur wordt. Hij vindt er
de liefde. Dat alles is ook mij overkomen, niet in Newfoundland, maar ten
oosten van Oostende. Ik heb er hetzelfde volk ontmoet, dat
met dezelfde problemen worstelt. Daar kan een mens uiteraard niet naast kijken.
Ismaël uit Moby Dick, die andere romanfiguur waarmee ik me verwant voel, overleeft een avontuur op een walvisvaarder en vertelt nu,
oud & wijs geworden, zijn verhaal aan lezers die veilig thuisgebleven zijn.
Ogenschijnlijk is er geen verschil tussen hen en de verteller, ze zitten als ‘t ware samen op een bank aan de wal, op de plek waar
Ismaëls verhaal ooit begonnen is. Toch is er wel degelijk een verschil:
de verteller heeft zijn leven op ’t spel gezet. Waarom heeft die Ismaël zoiets gedaan? Als 't toch maar is om uiteindelijk naast degenen te zitten die veilig aan
de wal gebleven zijn? Het is een van de weinige levensvragen waarop ik meteen het
antwoord weet: 't is omwille van het verhaal.
Het boek werpt nog vragen op waarmee tekstgeleerden worstelen,
maar ik niet. Het start al met de beroemde openingszin Noem me Ismaël. De verteller heet niet zo,
maar hij vraagt de lezer om hem zo te noemen. Velen breken zich daar 't hoofd over, ik niet. Ik vraag de lezer ook om me De Laatste Vuurtorenwachter te noemen. Die
naam is niet toevallig, net zomin als Ismaël een toevallig gekozen naam
is. Ismaël is een naam uit
de Bijbel↗︎ waar hij een randgeval genoemd mag worden, net zoals de
vuurtorenwachter een 'randgeval' is.
Nog eentje: de monomane Achab sleurt iedereen met zich mee de dood
in, behalve Ismaël die zich aan de raadselachtige kist van zijn maat
Queequeg vastklampt en daardoor overleeft. Velen vragen zich af wat daarvan de betekenis
is. Ik niet. Wanneer alles mislukt is,
wanneer de zaak definitief verloren is, blijft er nog altijd het verhaal dat verteld moet worden. Aan de inhoud van de kist, die hem redt, voegt Ismaël een nieuw verhaal toe. De opeengestapelde cultuur, verbeeld door de kist, redt
de verteller en die voegt daar, het verhaal vertellend, een nieuwe laag aan toe. Het is niet toevallig dat een
soortgelijke koffer zo’n grote rol speelt in mijn roman Amandine↗︎.
Die Ismaël lijkt me bijgevolg een
geschikte kerel, een zielsverwant waarmee ik me graag vereenzelvig,
iemand die wel aan de rand staat, maar een sympathieke
overlever is.
Toen moest ik nog het Amerikaanse Mariners, Renegades & Casteways
(matrozen, muiters en schipbreukelingen) van CLR James↗︎ bestellen.
Daarin zet deze James zijn eigen interpretatie van het boek neer. Hij leert me een andere, veel minder sympathieke kant van Ismaël kennen, en ja, moet ik toegeven, daarin herken ik ook een minder sympathieke kant van mezelf: klik hier↗︎.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten