* In DLVuurtorenwachter plaatst Flor Vandekerckhove sinds 1988 columns, herinneringen, leesnotities, (mini-)essays, polemieken, verhalen, gedichten… ****************** ************* 'Deze vuurtoren belicht de verdwijnende wereld van een babyboomer/soixantehuitard.' ******************* ****
zaterdag 28 november 2015
Noël, met de grond verbonden
Dat wij, hier aan de kust, niet in de Zandstreek wonen, is iets wat voor een kind haast niet te begrijpen valt. Staat je ouderlijk huis niet op een boogscheut van het strand? Ligt dat strand niet vol zand? Moet je het dan niet de Zandstreek noemen? Polders zegt u? Daar hebben we ons indertijd alleen maar bij neergelegd omdat tegenspreken geen optie was, de roede werd voor minder bovengehaald.
De ouderlijke grond onder onze kinderlijke voeten heet Oudland omdat hij uit oude polders bestaat. Dat van dat Oudland weet ik nog niet erg lang, net zoals ik nog maar sinds kort weet dat de Duinenstraat oorspronkelijk een dijk is. Het is achter die dijk dat het land droog is komen te liggen en Poldervlakte werd.
Wie je daarvan destijds niet moest overtuigen was Noël. Hij woonde, net
als ik, in de Duinenstraat. Aan de oostkant van die straat, achter onze huizen,
ontplooide zich ’t gebied waarover ik zo mijn twijfels had. Noël was misschien niet
zo’n goeie leerling, maar dat we in de Polders woonden wist hij beter dan wie
ook. Zijn vader bewerkte er een lapje grond. Noël werd daar al vroeg bij
betrokken. Zaaien, planten, harken, oogsten, spitten. Vooral dat laatste. Hem
moest niemand uitleggen dat hij in dikke, vette, zware klei aan ‘t wroeten was.
We groeiden op en ik verloor Noël uit het oog. Dat veranderde toen ik,
na tal van omzwervingen, weer in Bredene kwam wonen. Fietsend langs de plekken
van mijn jeugd ontwaarde ik her en der oude bekenden. Daar was een fel bebaarde
medemens bij die, op lapjes grond die wachtten om bebouwd te worden, ferm aan
’t spitten was: Noël. Later zag ik waar Noël zijn huis gebouwd had. In de
auto voor zijn deur: rakel, spa, hark… We zijn weer aan de praat geraakt. Hij was al enige
tijd met pensioen, maar het land bewerken was hij blijven doen. ‘Maar gelukkig niet meer in de zware
kleigrond die achter ons huis lag’, zei hij.
Waarmee de kwestie in mijn hoofd heropend wordt. Lichtere
grond. Komt dat doordat Noël nu ten westen van de Duinenstraat gaan
spitten is? Ligt die grond niet dichter bij de plek waar de geuzen rond 1600 de
duinen geslecht hebben? Zet Noël zijn spa nu in grond die de geuzen destijds laten overstromen om de Spanjool buiten Oostende te houden? Heeft het aldus
aangevoerde zeezand de grond lichter gemaakt? Dan toch een soort zandstreek? ‘’t Is misschien geen zandstreek’ zegt Noël,
‘maar ‘t is toch wel grond met veel meer zand
in.’
[Deze post dateert oorspronkelijk van 2015. In 2022 redigeer ik hem opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Van & Voor Iedereen.]
donderdag 26 november 2015
Kijk kijk, het Dunegat
GOOGLE ZEGT ‘unnamed road’ en officieel heet het daar Strandpost 2, maar voor ons, Bredenaars, telt alleen ‘dunegat’. Hierboven plaats ik het oudste beeld dat ik van die weg vind, er staat 1920. Het wordt wellicht geschoten vanuit een kamer in het inmiddels verdwenen hotel Helvetia dat in 1923 gebouwd wordt, als de foto van dat jaar dateert moet je al meer dan honderd jaar zijn om dat beeld in ’t echt gezien te hebben.
Er valt op die bovenste foto veel te zien. Dit zijn de pioniersdagen van het toerisme, in het Dunegat ontbreken zelfs de banken waarop we allemaal wel eens zitten om 't zand uit onze schoenen te gieten. De kusttram arriveert, er stapt volk in en uit. Aan de overkant van de weg staan twee auto’s te wachten. Is er in die tijd een taxidienst die de gasten naar een van de hotels brengt, die nochtans op wandelafstand liggen? Jacques Deroo wijst me erop dat de eerste vergunning voor een taxi pas afgeleverd wordt in 1929: 'Velen die met de tram uit Oostende kwamen , stopten bij hotel l’Espérance⇲ om er een ontbijt of middagmaal te nuttigen, waarna ze per taxi naar de renbaan reden (ze konden ook de tram nemen naar post 6 en daar overstappen op een andere tram om hen aan de Renbaan⇲ renbaan afzette.'
Links van het paneel BREEDENE staat iets wat ik percipieer als een wachthokje. Mag ik veronderstellen dat daar al een politieagent staat, klaar om het schaarse verkeer te regelen? Opvallend is dat het paneel BREEDENE aan deze zijde van de Koninklijke baan staat en niet aan de overkant, zoals wij dat daar nog weten staan hebben. Wat ook opvalt is dat er aan beide kanten van het duingat grote platte duinen⇲ liggen die nu verdwenen zijn, ik schreef er in deze blog al een stukje over.
De hotels die in de Kapelstraat en de Driftweg gebouwd zijn, hebben aan de overkant van de straat een privaat stuk grond waarop hun gasten kunnen verpozen. Of er is een tennisveld, zoals dat het geval is voor het hotel d’Anvers⇲. Vooraan rechts zie je wellicht wel het hofje van de Helvetia, hotel-pension dat de hoek van Kapel- en Duinenstraat⇲ markeert. De onderste foto toont ons het hofje van grand hotel de l’Espérance⇲.
[De Laatste Vuurtorenwachter postte dit stukje in 2015. In 2024 redigeer ik het opnieuw ten behoeve van de FB-groep Bredene Retro.]
woensdag 25 november 2015
Open brief aan Nieuwsbredene.be
In mijn blog De Laatste
Vuurtorenwachter plaats ik korte verhalen. Soms schuren die rakelings langs
de werkelijkheid, soms behoren ze tot het rijk van de fantasie en het best
geslaagd vind ik deze waarin werkelijkheid en verbeelding nauwelijks van elkaar
te onderscheiden zijn. Dat geldt ook voor de 123 verhalen die Bredene als achtergrond hebben. Zo heb ik gisteren een nieuw stukje gepost, een vignet, dat zich in
Bredene afspeelt en dat zowel echt als gefantaseerd is. U moet er hier maar
eens naar kijken.
Maar in deze brief wil ik het over een ander stukje hebben. Dat heet Veiligheidsniveau 4. De webmaster van Nieuwsbredene vindt dat stuk problematisch. Normaliter plaatst die site een link naar de stukjes
die in mijn blog over Bredene gaan. Voor mij heeft dat het voordeel dat ik mensen bereik die
anders niet naar mijn blog kijken. Voor de gemeente heeft dat het voordeel dat
de lezers beseffen dat literatuur niet het alleenrecht van pakweg Amsterdam of Antwerpen
is. Maar het stukje dat Veiligheidsniveau
4 heet, en dat zich in mijn verbeelding nochtans in Bredene afspeelt, zal niet op die site vermeld worden. Dat komt, zo schrijft de webmaster me, omdat de zaak te gevoelig
ligt.
Ik wil de kwestie niet dikker maken dan ze is en ik zal zeker niet met
het woord censuur zwaaien, want dat is het geenszins. Elkeen die dat wil kan
het verhaal hier immers lezen. Maar heb ik begrip voor die beslissing? Ja en neen. Ja, ik
begrijp dat men de inhoud van die site wil beperken tot datgene wat 7000 keer ‘vind ik leuk’ oplevert. Neen, want ik
vind dat het verhaal Veiligheidsniveau 4
een goed antwoord formuleert op de gevaren die ons, gewone mensen van welke origine
ook, bedreigen.
In het
verhaal stel ik me de situatie voor van een jonge moslim die er ten onrechte
van verdacht wordt gevaarlijk te zijn. Hoe zou een doordeweekse Bredenaar dat
ervaren? Is het moeilijk om ons dat voor te stellen? Neen, zegt het verhaal,
want we delen allemaal dezelfde dromen. In het betreffende verhaal is dat wel een
natte droom, maar dat komt natuurlijk doordat het een satire is, zij het van een vederlichte soort, juist om geen enkele bange blanke man voor het hoofd te stoten.
Veel lezers
hebben me laten weten dat ze het verhaal appreciëren. De mooiste reactie kwam
van de u misschien wel bekende Rachida Aziz. Zij is moslima en modeontwerpster.
Zij schreef me: ‘Heerlijk. Humor is
precious indeed. Thx: :-).’
Flor
Vandekerckhove
dinsdag 24 november 2015
Vignet: op een terras in Bredene
Sommige dingen kun je echt niet doen, maar soms doe ik ze toch. Zo ga ik een koffie drinken op een caféterras in Bredene. Dat is iets wat ik anders niet zou doen. Zo’n terras in Bredene, dat is niet zoals een terras in Parijs, Brussel of zelfs Oostende. In Bredene is dat anders, ik woon daar. Ik woon daar om de hoek en 't is gênant dat ik een koffie zit te drinken terwijl buren me in 't passeren toeknikken en onder elkaar zeggen: kijk, hij zit daar koffie te drinken. Het heeft met menselijk opzicht te maken, dat weet ik, en ook wel met de hoed die ik gekocht heb, een bolhoed. Je ziet je buren langslopen en je ziet hen denken: kijk, hij heeft nu een bolhoed.
Flor VandekerckhoveOok dit e-boek van Flor Vandekerckhove is gratis voor wie erom vraagt.
Vragen doe je via liefkemores@telenet.be.
maandag 23 november 2015
Veiligheidsniveau 4
ER STOPTE een tank voor de deur. En nog een. En dan nog een. Drie tanks op een rij. Lawaai. Kabaal. Laarzengetrappel. Gesnauw. Geblaf van honden. En dan opeens complete
stilte. Spontaan stond ik op, trok mijn pantoffels aan, liep door de gang en opende de
voordeur. Nog voor ik as-salamu alaykum
kon zeggen stormden vier gewapende soldaten op me af, vier mannen en een hond.
Vlam! Ik op de grond. Bovenop mij: de hond. Die begon aan mijn kleren te
trekken en de soldaten trokken aan de hond. Scheur! Mijn hemd aan flarden. De
hond begon zich op mijn blote borst te concentreren. ‘Zit!’, riep een van de soldaten. De hond ging bovenop mij zitten. Intussen stroomde mijn huis vol soldaten en politiemensen. Gevechtskledij, lange geweren, korte geweren,
kordate gezichten, verwilderde blikken. Sommigen namen strategische posities
in, anderen begonnen mijn laden open te trekken. De hond bleef op me zitten, de blik op mijn onderbuik gericht.
Een officier: ‘Ben jij degene die hier woont?’ Ik weigerde zo'n dwaze vraag te beantwoorden. De
hond nam dat niet en beet zich ferm vast in mijn broek. Een soldaat trok aan de hond te. En scheur! Mijn broek aan flarden. Daar lag ik
nu met mijn kruis bloot voor een bende gewapende mannen. De hond zag er een uitnodiging in en beet in mijn pik. Ik schreeuwde het uit, wat de officier als weerspannigheid duidde. Vier soldaten
grepen me vast. Een hield mijn hoofd in een wurggreep, twee hielden mijn armen in
bedwang, de vierde kneep hard in mijn ballen. Ze lichtten me zo op
en staken me in een van de tanks. Daarna verloor ik het bewustzijn.
Toen ik weer wakker werd had ik het erg koud. In de hoek van de kamer zag ik de
hond die rustig op een kussentje sliep. Iemand boog zich over me, ik zag
een uniform. Dat uniform was heel dichtbij. Ik voelde de adem van degene die het
droeg en ik rook een zwoel parfum dat mijn ogen prikkelde. Op mijn netvlies
vormde zich traag het beeld van een politievrouw. Ik zag de golvingen van haar
borsten. Ze lachte me toe. Voor ik iets kon zeggen legde ze een vinger op mijn
lippen. ‘Zwijg’, zei ze, ‘zeg maar niets.’
Ze ging weg en ik keek haar na. Haar heupen wiegden onder haar
uniformrok. Nooit eerder had ik een uniform met zo’n korte rok gezien. En hij
zat strak, die rok, wellicht veel strakker dan het reglement dat voorschreef.
Ze droeg lange laarzen. Nooit eerder had ik een uniform met zo’n lange laarzen
gezien, 't moet zijn dat ze een hoge pief was. Ze kwam terug met een potje waaruit ze zalf nam die ze
over haar handen uitsmeerde. Ik probeerde recht te staan, maar voelde dat ik
aan handen en voeten gebonden was. En toen begon ze mijn pik te strelen. Ze
streelde me zacht maar kordaat, zoals politievrouwen dat wellicht ook doen in
de natte dromen van teruggekeerde Syriëstrijders.
zondag 22 november 2015
De begrafenis
Het was al donker toen ik het dorp binnenreed. Ik zag dat mijn jeugdvriendin er nog altijd haar
bar uitbaatte. In heel de streek was ze wellicht de enige hoer die had standgehouden, veel middenstand bleef er niet over. Ik parkeerde de
auto vlak voor haar deur en proefde de wind die nog altijd de smaak
van mijn jeugd in zich droeg. Ik belde aan, wist dat ze door het spionnetje keek. Ik hoorde de zoemer en ging naar binnen. Ze was dikker geworden, de bar was onveranderd.
Ze was blij me te zien. De zoen die ze gaf was veelbelovend en nadat we
menig glas gedronken hadden, gingen we naar bed. Het vrijen deed me aan
zonde denken, aan radio Veronica, warme chocolademelk, The Beatles en deinende korenvelden. Daarna
vielen we samen in slaap. Toen we wakker werden, was de avond alweer aan ’t vallen. De begrafenis, waarvoor ik speciaal naar het dorp was gekomen, was gepasseerd, de kerk was
dicht, de koffietafel geruimd, de dooie lag onder de zoden. Mijn ouwe
vriendin bakte een eitje. Ik rekende af, gaf haar een kus en reed weer naar
huis. Onderweg dacht ik aan eros & thanatos, lange wandelingen over 't platteland en dingen die voorbijgaan.
Flor Vandekerckhove
zaterdag 21 november 2015
Geliefd zijn degenen die gaan zitten
— Geliefd is degene die een vinger tussen de deur steekt — |
OVER de film Songs From The
Second Floor (2000) heb ik het hier⇲ al gehad. Inmiddels
heb ik ook de vervolgfilms bekeken, Songs is het eerste deel van een trilogie. Zowel in You The Living (2007) als in A
Pigeon Sat On A Branch (2014) vervolgt regisseur Roy Andersson⇲ (°1943) zijn onderzoek naar het menselijk tekort. We zien dezelfde
cameratechniek, dezelfde trage acties in keurig opgebouwde studiodecors, dezelfde pastelkleuren die iemand ‘aquariumkleuren’ noemt en iemand anders ‘post-sovjetkleuren’. Andersson toont ons in zijn vignetten
alledaagse gebeurtenissen, op ‘t eerste gezicht lijken ze triviaal en op ’t tweede gezicht… eveneens. Andersson zweert bij het triviale.
Wanneer er in de jaren zeventig een bundel van de Peruaanse dichter César Vallejo⇲ (1892-1938) in ’t Zweeds vertaald wordt, komt Andersson daar zeer
van onder de indruk. In het gedicht Struikelen
tussen twee sterren verwoordt Vallejo een humanistische visie, in een eigen
versie van de Bergrede. Andersson maakt die visie tot de zijne:
Geliefd is de vreemde en zijn vrouw,en onze buurman met mouwen, boord en ogen!geliefd is degene die op zijn rug slaapt,degene die een kapotte schoen draagt in de regengeliefd is de kale man zonder hoeddegene die een vinger tussen de deur steektgeliefd is hij die zweet van schuld of schaamtehij die betaalt met wat hij ontbeertgeliefd zijn degenen die gaan zitten.
Mooi gedicht! Andersson draagt Songs From The
Second Floor op aan César Vallejo. En hij gaat met diens woorden aan de
haal. Hij haalt ze uit de verheven poëtische sfeer en zet ze om in filmbeelden,
waar ze hun triviale karakter ten volle blootgeven. De verzen zijn in de film niet
langer deze van César Vallejo, maar van het personage Tomas, dichter die geïnterneerd
werd omdat hij niet langer wil spreken: hij heeft de strijd gestaakt, hij behoort tot degenen die gaan zitten.
Hij heeft, zegt het gedicht, recht op onze liefde. Maar vader Kalle maakt er zich boos om. ‘Waarom zou je houden van iemand die gaat zitten?’ roept hij radeloos. Hij faalt als vader, hij komt tekort als humanist, hij wordt door twee verzorgers weggebracht.
Hij heeft, zegt het gedicht, recht op onze liefde. Maar vader Kalle maakt er zich boos om. ‘Waarom zou je houden van iemand die gaat zitten?’ roept hij radeloos. Hij faalt als vader, hij komt tekort als humanist, hij wordt door twee verzorgers weggebracht.
— César Vallejo — |
In de film falen álle autoriteiten. Terwijl Stefan het gedicht van zijn
broer Tomas opzegt, staat een man toe te kijken, witte stofjas, stethoscoop en terwijl hij aandachtig toekijkt of het gedicht
effect heeft op de zwijgende Tomas, bladert hij in een patiëntendossier. Het
beeld is duidelijk, de man is dokter. Er komt een man op die 'dokter' af die
hem toebijt: Wat is dat hier voor
stupiditeit?!’ Hij neemt hem stethoscoop, dossier en stofjas af en we
beseffen opeens dat de vermeende dokter een patiënt is: vertrouw geen autoriteit!
Nog zo’n voorbeeld: de goochelaar die in de alom bekende truc een vrijwilliger middendoor zaagt, mislukt pijnlijk — zeker voor de vrijwilliger — in zijn opzet.
Nog zo’n voorbeeld: de goochelaar die in de alom bekende truc een vrijwilliger middendoor zaagt, mislukt pijnlijk — zeker voor de vrijwilliger — in zijn opzet.
Ook het vers geliefd is de kale man
zonder hoed / degene die een vinger tussen de deur steekt wordt in de
film in een erg triviaal beeld gegoten. In een station troepen mensen samen rond een man die zijn
vinger tussen de deur van een treincoupé gestoken heeft. Uit de gesprekken
blijkt dat iedereen al eens ergens een vinger tussen steekt. Ofwel: de
meest triviale gebeurtenis illustreert ten volle de menselijke situatie.
Wat wil Roy Andersson bereiken? ‘Ik gebruik artistieke middelen om de mensen een spiegel voor te houden. Ik hoop dat ze daarmee door een lens naar hun eigen leven kijken. Een lens die de blik op hun eigen leven verbreedt. In de hoop dat ze zich minder zorgen maken. En zich wat genereuzer opstellen. Vooral dat, wees genereus naar de ander.’
Wat wil Roy Andersson bereiken? ‘Ik gebruik artistieke middelen om de mensen een spiegel voor te houden. Ik hoop dat ze daarmee door een lens naar hun eigen leven kijken. Een lens die de blik op hun eigen leven verbreedt. In de hoop dat ze zich minder zorgen maken. En zich wat genereuzer opstellen. Vooral dat, wees genereus naar de ander.’
donderdag 19 november 2015
Over de efficiëntie van de Staatsveiligheid
Dat ze daar ooit een dossier over mij aangelegd hebben is haast zeker. Mijn ex-echtgenote weet bijvoorbeeld zeker dat onze
telefoon destijds afgeluisterd werd. De Staatsveiligheid heeft me ooit bij nacht & ontij
opgepakt terwijl ik leuzen aan ’t kalken was van het genre Martens buiten. (Martens was toen alhier de premier.)
Misschien is dat voldoende om een dossier over iemand aan te leggen. Ik ben ook
eens op een merkwaardige manier ontslagen, bij Honda, in de Gentse kanaalzone. Midden in de dag werd ik van het werk weggeplukt en tot
aan de poort begeleid. En dat ik niet meer moest weerkeren. Zou de
Staatsveiligheid dat bedrijf geïnformeerd hebben?
Als ze hun tijd daarmee verdoen dan is ’t inderdaad erg gesteld met de
efficiëntie.
Doet de Staatsveiligheid van andere landen het beter? De befaamde
Britse MI5 bijvoorbeeld? Dit jaar nog, in augustus, werd in het Verenigd Koninkrijk
een geheim mapje vrijgegeven betreffende de schrijfster Doris Lessing. Wist de Britse Staatsveiligheid
iets wat literatuurwetenschappers niet wisten? Was Doris staatsgevaarlijk? Maar neen. In haar autobiografie, die ik hier besproken heb,
vertelde Lessing lang geleden al dat ze nooit goed begrepen had waarom ze in
Londen tot de communistische partij toegetreden was; ze omschreef die beslissing als ‘wellicht de meest neurotische daad van mijn
leven.’
Lessing was vroeger wel een actieve communiste geweest, eerst in Zuid-Rhodesië
(nu Zimbabwe) en vanaf 1952 in Europa. Iedereen wist dat, ze stak dat niet onder stoelen of banken. Ze ging de USSR bezoeken en schreef
daar lovende artikels over. Breken met die partij deed ze in 1956, na de
inval van de Russen in het opstandige Hongarije. In 1957 werd ze in dat MI5-dossier
omschreven als ‘een marxist op zoek naar
een partij die ze kan steunen.’ De bron beschreef haar als ‘een aantrekkelijke, krachtige, gevaarlijke
vrouw, meedogenloos waar nodig, die zelfs krachtig is wanneer ze twijfelt.’
Flor Vandekerckhove
dinsdag 17 november 2015
Je leven documenteren, je eigenheid veroveren
Lemen voeten is een graphic
novel van Livinus Pelgrims, Antwerpenaar van zestig die in dat genre een autobiografie aan ’t schrijven is. En dit zijn de maatschappelijke
beschouwingen die me daarbij overvallen: als je de vergelijking met de wielrennerij maakt is
Livinus Pelgrims een eliterenner zonder contract. In de platenbusiness is hij
de man die zijn CD in de bruine kroeg slijt. In de bouw is hij een
doe-het-zelver. In de sector van de distributie is hij de weggeefwinkel. In de film Dirty Little Things is hij degene die zegt: Je ziet ons niet, maar we zijn er wel. Livinus
Pelgrims behoort tot degenen die niets te verliezen hebben, behalve hun… eigenheid.
Wie in bovenstaande paragraaf neerbuigendheid meent te ontwaren,
dwaalt, ik voel me met die mens verwant. Al die beschouwingen zijn ook op mij van toepassing. En ze zijn dat ook op de u onbekende Alain Van Meerbeeck. Over die Brusselaar lees ik in de krant dat hij
zijn hele leven gedocumenteerd heeft, 800 uren film! Die moet hij nog monteren,
maar hij heeft al een titel voor de film die er al dan niet uit voortspruit: Gens ordinaires,
gewone mensen.
‘Wie zijn eigen leven
documenteert, leeft nadien bewuster’, zegt Alain Van
Meerbeeck. Ja, dat is waar, wie dat doet verovert tegelijk zijn/haar eigenheid. Dat is wat ik ook
mijn kinderen aanraad, dat ze hun leven, one
way or another, documenteren. Dat is ook wat Livinus Pelgrims in Lemen voeten doet.
De journalist die in de krant over die Alain Van Meerbeeck schrijft,
stelt belangrijke vragen: ‘Is zo’n
(auto)biografie het voorrecht van de groten? En hoe neem je de maat van een
leven? Wanneer is iets groot genoeg, sterk genoeg, relevant, dwingend?’ Wel,
de vragen stellen, zegt Pelgrims, is ze beantwoorden.
Lemen voeten telt 209 (!) pagina’s en behandelt de jongensjaren van ene Frank die
sterke overeenkomsten met de auteur vertoont. Het boek is het eerste deel van
een trilogie, waarvan de twee volgende nog embryonaal zijn. Als die twee even
dik worden als zijn eerste worp, dan klokt Pelgrims af op 627 bladzijden!
Van Meerbeeck: 800 uren film ! Pelgrims: 627 bladzijden strip ! De
Laatste Vuurtorenwachter: 529 berichten ! Ook dat hebben we gemeen: we zijn mateloos. ’t Is de vloek van de autodidact
meneer.
Maar waarom zou u Lemen voeten lezen? Wel, ikzelf heb in dat boek een tijdperk herkend, de tijd na de Tweede Wereldoorlog, maar vóór
1968, de jaren waarin zwendelaars allerhande ons de hemel beloofden, op voorwaarde dat we onze eigenheid afstonden. Ze geraakten daar nog weg mee ook. Livinus
Pelgrims is die zwendel van zich af aan ’t schrijven, hij is zijn eigenheid aan het heroveren. Dat hij dat zoveel jaren na dato nog moet doen begrijp ik
wel, gemakkelijk krijgt een mens die zwendel er niet uit. Het is bij Pelgrims
zoals bij Gezelle, ‘diep
mij in de kop gebleven’. Die zwendelaars zijn er uiteraard nog steeds, maar het verschil is toch
wel dit: we laten hen niet langer onze eigenheid bederven, nu zeggen we: no pasarán!
Leeftijdsgenoten al te gare, een goede raad: geniet in onderstaande trailer nog eens van The Ronettes, die waren we vergeten. En lees, heu kijk, heu… verorber die graphic novel!
Leeftijdsgenoten al te gare, een goede raad: geniet in onderstaande trailer nog eens van The Ronettes, die waren we vergeten. En lees, heu kijk, heu… verorber die graphic novel!
Lemen voeten van Livinus Pelgrims werd uitgegeven door Schrijverspunt.
209 ps. 2015. ISBN/EAN: 9789081976213. € 14.95.
maandag 16 november 2015
Worstelen met taal
IN DIE TIJD zeiden we gecoiffeerd. Dat mochten we op den duur
niet meer zeggen, het moest gekapt zijn. Tegen de tijd dat we er weg mee waren, was ook gekapt niet meer goed, opeens moesten we gehakt zeggen. t Is een grapje, maar het wil iets zeggen: hoezeer de onderwijzers het ook probeerden, ze kregen dat Nederlands er bij ons niet in. Een
lesuur lang had zo'n onderwijzer zich gesmeten om ons het Nederlandse verschil tussen de lucht en het licht bij te brengen. Hij had tientallen voorbeelden gegeven. En toen de les voorbij was, verliet
hij het lokaal met de dwingende opdracht: ‘De
laatste doet de lucht uit.’
[In DLV dateert de post van 2015. In 2024 redigeer ik het stukje opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Bredene Retro.]
zondag 15 november 2015
Een bergrede voor de middenklasse
Songs From The Second
Floor bestaat uit 46 mooie tableaus
vivants. Daarin portretteert Roy Andersson⇲ een
middenklasse die bij de eeuwwisseling het noorden kwijt is: vervreemding,
fragmentatie, onmacht. Die uitzichtloze stuurloosheid wordt in de film
beklemtoond door het verkeer dat zich in een eindeloze file vastrijdt.
Er
is over die film veel te zeggen, veel meer dan wat ik hier ga doen. ’t Zou me niet verbazen als ik er later nog op terugkom, nu ik Songs From The
Second Floor gezien heb, wil ik ook de andere films
van Andersson bekijken. Ik ga me een beetje in die mens verdiepen.
Zo trekt de film zich op gang: in de zonnebank (!) maakt een bedrijfsleider zich klaar om te vluchten. In deze vernederende ontmoeting raadt hij zijn rechterhand aan om dat ook te doen, bedienden kijken stiekem toe. Wat
kunnen ze doen? Ze sluiten de deur van hun bureau, ze zijn machteloos.
Hoofdpersonage in Songs From The Second Floor is Kalle. De kleine middenstander steekt zijn meubelwinkel in
de fik om het verzekeringsgeld op te strijken. Hij is mislukt als
middenstander, maar ook als vader, want zijn zonen krijgen evenmin
greep op hun leven. Tomas, de oudste, is een dichter die weigert te
spreken, hij verblijft in een instelling. Nu voelt Kalle zich schuldig omwille van… alles. Hij
gaat bij een pastoor te rade, want ja, je zou denken dat die met zo’n
schuldgevoel wel raad weet. Dat blijkt niet het geval te zijn. De pastoor
begint op zijn beurt te klagen, zijn huis is door de economische crisis waardeloos
geworden. Ook de wetenschap geeft verstek. De elite grijpt terug op oude rituele praktijken, geleerden monsteren een glazen bol, zou daar een oplossing te zien
zijn? We zien ook een ritueel waarin een maagd geofferd wordt. Door de straten
trekt een stoet flagellanten, deftig geklede mannen en vrouwen, velen nog met
hun attachékoffertje ter hand, terwijl ze zich geselen. Uiteraard bieden al die
praktijken evenmin een uitkomst.
Al
die filmbeelden zijn veel dingen tegelijk. Je kunt ze surrealistisch noemen en
esthetiserend, ze zijn ook komisch en er valt maatschappijkritiek in te lezen. Kalle voelt
zich niet alleen schuldig omwille van de tekortkomingen als individu, er is ook de collectieve schuld van een middenklasse die de
kop in ’t maatschappelijke zand steekt. Dat ook de elite schuldig is blijkt uit de scene waarin de honderdjarige legerbevelhebber gehuldigd wordt.
In
de slotscène zien we de slachtoffers van dat niets-doen uit de doden opstaan en als zombies rekenschap vragen. Rekenschap kan Kalle hen niet geven, hij is ook maar een onbegrijpend slachtoffer.
Met deze film heeft Andersson zijn eigen bergrede geschreven. De film is trouwens gebaseerd op een gedicht van de Peruaanse dichter César Vallejo⇲, dat door de Bergrede geïnspireerd is,
een gedicht met de merkwaardige slotzin: Zalig
zijn degenen die gaan zitten. (Meer over de film staat hier⇲.)
Songs from the Second Floor Trailer
vrijdag 13 november 2015
Leven & streven van Edward Abbey
Over Edward Abbey (1927-1989) heb ik het eerder al gehad. Dat was (hier) in een stuk over Lonely Are The Brave (1962), de beste western die ik ooit gezien
heb. Die film is gebaseerd op Edward Abbeys boek The Brave Cowboy. Die Abbey is dus een schrijver, maar hij is ook
nog iets anders.
Voor hij naar het leger moet, onderneemt hij een grote tocht door het
Amerikaanse zuidwesten. Hij komt er erg onder de indruk van de
woestijngebieden: ‘Ik voelde dat ik dicht
bij mijn verbeelding kwam, een plek waar het tastbare en het mythische met
elkaar samenvielen.’ De ervaring zou zijn leven tekenen. Na zijn
legerdienst gaat hij weer studeren, hij schrijft romans en essays en is daar
erg succesrijk in. Anarchist is Edward al van huis uit en hij zal het heel zijn
leven blijven. Maar anarchisten zijn er in vele maten en gewichten. Edward
Abbey is er een die zich hevig verzet tegen de immigratie in de VSA omdat die
schadelijk zou zijn voor de natuurgebieden. Er woont, zo meent hij, al volk
genoeg in de VSA. Dat standpunt is destijds fel aangevallen door Murray
Bookchin, een andere anarchist. Volgens Murray is Edward Abbey een racist en
een eco-terrorist. Verwijten die Abbey dan weer pareert door Murray een
‘antropocentrist’ te noemen. Als je een mondje Amerikaans verstaat kun je daar
zelf over oordelen want ik heb het standpunt van Abbey opgesnord: ‘(I)t
occurs to some of us that perhaps ever-continuing industrial and population
growth is not the true road to
human happiness, that simple gross quantitative increase of this kind creates
only more pain, dislocation, confusion and misery. In which case it might be
wise for us as American citizens to consider calling a halt to the mass influx
of even more millions of hungry, ignorant, unskilled, and
culturally-morally-genetically impoverished people. At least until we have
brought our own affairs into order. Especially when these uninvited millions
bring with them an alien mode of life which—let us be honest about this—is not
appealing to the majority of Americans. Why not? Because we prefer democratic
government, for one thing; because we still hope for an open, spacious,
uncrowded, and beautiful—yes, beautiful!—society, for another. The alternative,
in the squalor, cruelty, and corruption of Latin America, is plain for all to
see.’
Feit is dat de opvattingen van Abbey sporen met deze van Earth First! Die beweging is fel
beïnvloed door The Monkey Wrench Gang,
een roman van Edward Abbey. In dat boek gaan de protagonisten over tot
sabotagedaden (een monkey wrench is
het gereedschap dat wij ‘engelse sleutel’
noemen) om te ageren tegen de milieuschade die staat en bedrijfsleven
aanrichten.
Edward Abbey is 62 wanneer hij sterft. Voor het zover komt geeft hij enkele
instructies voor de begrafenis, waarvan ik je deze niet wil onthouden: ‘a flood of beer and booze!
Lots of singing, dancing, talking, hollering, laughing, and lovemaking.’
Er zijn enkele interessante reportagefilms gemaakt over Edward
Abbey. Een heet Abbey’s Road. Die
gaat vooral over zijn schrijversbestaan en zijn maatschappelijke inzichten. Ik
plaats die film hieronder. Een andere reportage heet Wrenched en die gaat over sabotage als daad van verzet. De intro
van die film vind je hier.
Flor Vandekerckhove
Abbey's Road
donderdag 12 november 2015
Hoorndrager
IK HAD te veel gedronken, ik had te hard gereden, ik had de bocht te breed genomen. Van de
weg, vangrail, over kop, in ’t water.
Ik maakte de gordel los, draaide het raampje open, wurmde me erdoor en probeerde de situatie in te schatten. Die was als volgt: ik stond kletsnat boven op de zijkant van mijn wagen die half verzonken in ’t kanaal lag. Een meter water scheidde me van de oever. Een meter is niet veel, maar ’t duurde toch een hele tijd voor ik de oever bereiken kon, er was niet alleen dat water, er waren ook plasticflessen, stokken, een olievat en andere moeilijk te definiëren voorwerpen die danig in de weg lagen. Toen ik op de oever stond, was ik niet alleen smerig en kletsnat, ik was ook mijn jas kwijt en een schoen. Nergens een huis, niemand in de buurt. In het pikkedonker liep ik de weg af, mankend, rillend, stinkend en dankbaar omdat het al bij al goed afgelopen was. Ik beloofde mezelf dat ik nooit meer zou drinken. Vier uur later kwam ik thuis.
Ik maakte de gordel los, draaide het raampje open, wurmde me erdoor en probeerde de situatie in te schatten. Die was als volgt: ik stond kletsnat boven op de zijkant van mijn wagen die half verzonken in ’t kanaal lag. Een meter water scheidde me van de oever. Een meter is niet veel, maar ’t duurde toch een hele tijd voor ik de oever bereiken kon, er was niet alleen dat water, er waren ook plasticflessen, stokken, een olievat en andere moeilijk te definiëren voorwerpen die danig in de weg lagen. Toen ik op de oever stond, was ik niet alleen smerig en kletsnat, ik was ook mijn jas kwijt en een schoen. Nergens een huis, niemand in de buurt. In het pikkedonker liep ik de weg af, mankend, rillend, stinkend en dankbaar omdat het al bij al goed afgelopen was. Ik beloofde mezelf dat ik nooit meer zou drinken. Vier uur later kwam ik thuis.
Via de achterdeur sloop ik binnen. Ik luisterde naar de stilte die
alleen verbroken werd door het sompige geluid van mijn natte schoenen. Mijn
spieren deden pijn, mijn knoken, alsmede mijn gewrichten. Ik haalde een flesje uit de koelkast — een laatste, om het af te leren. Door een kier zag ik
dat er nog licht in de slaapkamer brandde. Ik duwde de deur open en zei tegen
de vrouw: ‘Moet je horen wat er nu gebeurd is…’ De vrouw keek me
vernietigend aan, geen woord, maar haar ogen zeiden des te meer. Die ogen
zeiden: ‘Kijk hem daar
staan, de zuiplap! Kijk hem daar kletsnat staan! Hij staat daar heel het
deurgat nat te maken! Hij is weer bezopen, stinkt als een beerput en hij heeft
ook nog eens een schoen verloren! Ziet hij dan niet dat hij beter rechtsomkeer
maakt en gaat vanwaar hij gekomen is!?’ Dat zeiden haar ogen en ze
spraken in uitroeptekens. Voor de rest valt daar niet veel meer over te vertellen. Ik zag nog dat ze
fijne lingerie aan had en hoe een man naast haar de lakens vlug tot ver boven
zijn hoofd trok, waardoor zijn voeten bloot kwamen te liggen.
woensdag 11 november 2015
Nooit meer oorlog
11 november, de ideale dag om samen een anti-oorlogslied aan te
heffen. Dit jaar kies ik voor een song van de Schotse folksinger Ian Campbell. Daarin laat hij een oude man aan het woord die het allemaal
meegemaakt heeft. Zijn vader trekt ten strijde tegen de Boeren in Zuid-Afrika,
zelf gaat hij de Groote Oorlog in. Zijn kinderen dienen de Britse kroon in WO II
en uiteindelijk moet hij het nog meemaken dat zijn kleinzoon naar Vietnam trekt.
Tussendoor is er het dagelijkse gevecht om brood op de plank te krijgen, ook een
soort oorlog.
The Dubliners zetten de song op plaat in 1979. Daar bestaat een filmpje van
dat ik onderaan dit stuk plaats. Zelf heb ik een poging gedaan om de tekst van
Campbell in ’t Nederlands te vertalen. Om het ritme van de song enigszins te
behouden heb ik me laten gaan in een extreem vrije vertaling.
Nog één keer Het Visserijblad
In Oostende heb ik een kwarteeuw lang Het Visserijblad uitgegeven, een
tijdschrift dat al sinds 1933 in de vissersgemeenschap gepubliceerd wordt. Met
mijn pensionering is daar in 2013 een einde aan gekomen. Sindsdien blijft de
titel beschikbaar voor onverlaten die de draad willen opnemen waar ik hem laten
liggen heb.
Er is maar weinig kans dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, want de
Vlaamse vissersgemeenschap is inmiddels zo klein geworden dat ze zo’n maandblad
niet meer kan dragen. Daar tegenover staat dat tal van medewerkers het
tijdschrift hard missen. Dat komt doordat het met veel passie
gemaakt werd door een ‘affiniteitgroep’; mensen die hun energie vrijelijk in
een gezamenlijk project staken, waarin ze hun creatieve en/of maatschappelijke inzichten
volop konden ventileren. Voor hen was het blad een lichtgevend baken in een desolaat
landschap, kaalgevreten door het marktdenken.
Die affiniteitgroep bestond uit drie categorieën. Ten eerste had je
deze van het eerste uur: mensen die zich in en rond de visserij ophouden en die
het blad al van in hun prille jeugd kennen. Zij kregen later de steun van een
groep creatievelingen die zich door de visserij geïnspireerd voelden. Nog later
werd de ploeg versterkt door de activisten van Climaxi. Het resultaat was uniek. Ik denk niet dat er ergens in de wereld een
gelijkaardig tijdschrift bestaan heeft.
Het is Climaxi die het initiatief nam om het blad nu nog een keer uit
te geven. Dat komt doordat deze klimaatactivisten zich voorbereiden op de grote
betogingen die op 29 november en 12 december in Parijs doorgaan. Ze willen de
daar verzamelde wereldleiders aanmanen om de oprukkende klimaatveranderingen
ernstig te nemen. In de voorbereiding van die acties had Climaxi sowieso een
brochure gepland. Dus ja, waarom ook niet… De klimaatactivisten vonden het een goeie gelegenheid om de
affiniteitgroep van Het Visserijblad te reanimeren. Ze zijn daar ook wonderlijk
in geslaagd.
Werkten aan dit unieke nummer van Het Visserijblad mee: Felix Alen, Jo Clauwaert,
Filip De Bodt, Philippe Godfroid, Peter Holvoet-Hanssen, Sarah Hutse, Antoine
Légat, Marc Loy, Chris Meyers, Eddy Serie, Flor Vandekerckhove, Famke Vekeman,
Marnix Verleene en Jennifer Vrielinck. Dit bijzondere nummer wordt gratis verspreid.
Wie eertijds een abonnement op Het Visserijblad had krijgt het zeker in de bus.
Anderen die het willen lezen kunnen het ook gratis toegestuurd krijgen, maar dan
moeten ze wel naam & adres laten kennen aan filip@climaxi.org. Ha ja, hoe zouden die
mensen dat anders naar jou kunnen opsturen?
Flor Vandekerckhove
Fish and Run2
maandag 9 november 2015
We leven!
De filosoof die mij het meest beïnvloed heeft, is ongetwijfeld Daniël Bensaïd (1946-2010).
Dat valt licht te begrijpen, hij maakte deel uit van de beweging waartoe ik behoorde en in die beweging maakte hij deel
uit van mijn generatie, deze van Mei 68.
Zijn invloed blijft niet beperkt tot dat clubje. Dat zijn werk ook daarbuiten geapprecieerd wordt, bewijst
de film On est vivants die in 2015 in omloop komt,
een film van de Chileense Carmen Castillo. Die filmmaakster heeft een lange staat van dienst. Castillo was al in
1974 actief in de Revolutionaire Linkse Beweging (MIR) in Chili en werkte
daar samen met de legendarische president Savador Allende. Na de staatsgreep
van Pinochet trad ze toe tot het clandestiene verzet. Ze werd
aangehouden en na een internationale solidariteitscampagne, die haar wellicht
het leven redde, werd ze het land uitgezet. Castillo raakte destijds erg onder de indruk van Daniël Bensaïd die
ze tijdens die roerige tijden goed leerde kennen. Met hem heeft ze de overtuiging gemeen dat ‘het communisme, de communistische utopie, magnifiek is en dat we alles
moeten doen om het stalinistische communisme te verslaan. De prijs die we
betalen door de schuld van het stalinisme en de communistische partijen,
wereldwijd, is enorm. Dat is erg. We moeten het woord “communisme” redden. Dat
hebben we gemeen, dat is wat we delen. Het woord is vervuild, besmet, met bloed
en met autoritarisme bevlekt. Ik hou erg van de notie van libertair communisme
waarover Michaël Löwy zo goed spreekt.’
In haar nieuwe film, On est
vivants, gaat ze her en der op zoek naar hedendaagse verzetshaarden tegen
het kapitalisme. Op die zoektocht laat ze zich leiden door de ideeën, het activisme
en de erfenis van Daniël Bensaïd. Een biografie is het niet, wel een film
over onbekende mensen die de strijd niet opgeven. En de boodschap is, jawel:
wij leven!
In haar vorige films, La Flaca
Alexandra (1994) en Rue Santa Fé (2007)
stelt ze zich de vraag of het verzet van haar generatie de moeite geweest is.
Haar antwoord is overtuigend: ‘Ja…
Dat is evident. Onze jeugd was ervan overtuigd dat de revolutie er nog tijdens ons
leven zou komen. Het politiek engagement was duidelijk, afgelijnd, levendig.’
Vandaag is dat wel even anders. Is zo’n politiek engagement vandaag
nog altijd zinvol? In haar nieuwe film beantwoordt ze die vraag samen met
Daniël Bensaïd:
‘Hoe kunnen we de herinnering aan de verslagenen doorgeven, zonder die herinneringen te verstikken in bitterheid? Hoe kunnen we vandaag trouw blijven aan de idealen van degenen — vrienden, bekenden, kameraden — die niet meer in de wereld zijn, een wereld die ze zozeer wilden veranderen? Hoe moeten we blijven hopen, zelfs wanneer we niets meer weten en wanneer, in tegenstelling tot wat sommigen destijds wel dachten te weten, niets op voorhand vastligt?’
Hoe we dat moeten doen toont ze in die
film met beelden van mensen die, ‘in de
dode hoek van de grote media’, ook vandaag nog van de strijd een ‘vrolijke passie’ weten te maken. Carmen Castillo
bevestigt:
‘Het komt uiterst zelden voor dat we de vreugde van een duurzame overwinning kunnen smaken, de weg die voor ons ligt is altijd lang, en dat kan bitterheid oproepen. Maar degenen die we op die lange weg ontmoeten, degenen waarmee we samen lichtende ervaringen beleven, zij zijn het die van ons engagement een vrolijke passie maken, ondanks alles.’
Flor Vandekerckhove
Abonneren op:
Posts (Atom)