zaterdag 5 augustus 2023

Charlie Parker, basketbal en dat ‘fucking existentialisme’

Links: Alex Katz. Midden: New York in 1946. Rechts: Albert Camus.


Op 24 komt de Amerikaanse kunstschilder Alex Katz⇲ uitgebreid aan bod in De Morgen, een interview. Ik bewaar een knipsel: 
‘Camus kwam naar New York, net na de Tweede Wereldoorlog. Hij werd ingehaald als een soort moreel geweten van de wereld, maar vond New York maar niets. Hij was depressief, hij verveelde zich en wist niet wat gedaan op zondagmiddag. “Wat een bullshit”, dacht ik. Zelfs in die tijd was er in New York van alles te doen op zondagmiddag. Je kon naar het basketbal gaan kijken, je kon gaan dansen, je kon naar de film gaan. Je wist niet wat eerst gedaan op een zondag! Basketbal en dansen interesseerden mij in elk geval veel meer dan dat fucking existentialisme. (lacht) Ik ging vaak naar jazzconcerten. Mijn esthetiek is voor een belangrijk deel gevormd door de jazz. Charlie Parker was honderd keer belangrijker voor mij dan Camus.’
Ik bewaar het knipsel omdat Reisdagboeken (°) in m’n kast staat, nooit gedacht dat het me nog eens van pas zou komen. Camus schrijft daarin over zijn verblijf in New York. Ik probeer Katz in z'n kritiek op Camus tegemoet te komen. Camus schrijft niet per se onwelwillend over de stad, maar stapt wel met griep van de boot: ‘Moe. De griep steekt de kop weer op. En trillend op mijn benen incasseer ik mijn eerste opdoffer in New York. Bij mijn eerste oogopslag een afzichtelijke, onmenselijke stad.’ Na enkele dagen gaat het beter (met de gezondheid en met zijn mening over de stad) en Camus werkt er een druk programma af: lezingen, afspraken, bezoeken, indrukken. Op 19 april schrijft hij: ‘Plots is mijn belangstelling voor dit land uitgeblust.’ Hij schrijft ook: 
‘Regen over New York. Onvermoeibaar stroomt die neer tussen de hoge betonblokken. Een vreemd gevoel van afstand in de taxi waarvan de snelle, eentonige ruitenwissers het telkens opnieuw aanwassende water wegvegen. De indruk in de val van deze stad te zijn gelopen en het gevoel dat ik me uit deze blokken zou kunnen bevrijden en urenlang zou kunnen rennen zonder iets anders aan te treffen dan telkens opnieuw betonnen gevangenissen, zonder enige hoop op een heuvel, een echte boom of een ontsteld aangezicht.’ (…) ‘Een afschuwelijk gevoel van verlatenheid. Zelfs als ik alle levende wezens tegen me aandrukte, zou ik nog even weerloos zijn.’
Miltzucht zou ik zeggen, spleen, Weltschmerz; daar is geen basketbal tegen opgewassen. Ik kleef het krantenknipsel in het boekje en zet het, alzo verrijkt met een citaat, terug op z’n plaats in de kast. Een absurde daad die Camus, denk ik, wel genegen zou zijn.


(°) Albert Camus. Reisdagboeken. 106 pp. Kritak. 1987.

In dit boekje valt er niets over te lezen, maar later ontdek ik dit in https://florsnieuweblog.blogspot.com/2023/11/hoe-ik-via-isaak-babel-patricia-blake.html : ‘Patricia Blake was een 19-jarige Amerikaanse studente toen ze Albert Camus ontmoette. Ze was in de leer bij het tijdschrift Vogue in 1946, toen hij arriveerde voor een lezingentournee voorafgaand aan de publicatie van zijn eerste Engelse vertaling. Hoewel Blake ook model stond voor een foto van Richard Avedon, staat ze beter bekend als een van de minnaressen van Camus met wie hij correspondeerde tot aan zijn dood in 1960.’ (fv)

Geen opmerkingen: