Gisteren postte ik hier⇲ een berichtje waarin ik iets zei over brieven van Amélie Nothomb aan jonge schrijvers. Daarin vermeldde ze Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke⇲ en zelf voegde ik er een verwijzing aan toe naar Aan een jonge romanschrijver van Mario Vargas Llosa⇲. ’t Wordt tijd, rondde ik af, dat ik dat ook eens doe, zo’n brief schrijven aan een jonge schrijver. Ik werkte er vannacht een beetje aan door en dit is wat ik aan zo'n jonge schrijver te zeggen heb. |
IN 1988 startte ik, samen met Yvon Kermmarec, in Oostende een nietig tijdschriftje⇲ met torenhoge literaire pretenties. Nog geen twee jaar later kwam mijn eerste verhaal in een gerenommeerd literair tijdschrift⇲ terecht. in 1991 verscheen een eerste bundel, een jaar later mijn eerste roman. Sindsdien ben ik, zij het altijd in de marge, blijven publiceren, nu al zesendertig jaar, bijna dertig boeken, de lijst staat hier⇲. De ervaringsdeskundige die ik ben, zegt u: niemand koopt dat!⇲ Bij twee van m’n boeken geraakte de uitgever tot duizend, m’n recentste roman, Amandine⇲, leverde me regionale televisie op, een interview op nationale radio Klara, een bladzijde in De Standaard… en stokte op 700. Andere boeken verkochten voor geen meter.
Ja, je eersteling vindt een weg naar familie, buren, vrienden en cafékennissen, maar die kopen dat boek uiteraard om van je gezeur af te zijn. Al zeggen ze het tegendeel, geen van hen leest dat. Waarom zouden ze ook? Verhalen vind je overal, elke dag staat de krant⇲ er vol van, het internet is een almaar aangroeiende vergaarbak van verhalen, poëzie ligt overal voor ’t rapen⇲. Het aanbod is tig keer groter dan de vraag. Welke zin heeft het om die berg nog hoger te maken?
Voor de roem? Weet dat je gedoemd bent om, zoals een kermiscoureur⇲, rondjes rond de kerk te rijden. Voor het geld? Schrijvers die zeggen van hun pen te leven zijn er veelal die van hun partner leven of van de staat, enkele zijn rijk van thuis uit. Wat geldt voor Vlaanderen geldt ook voor de Verenigde Staten, zoals de interessante site bookstat⇲ leert: 2.658.568 titels verkochten daar in 2020 minder dan 1.000 exemplaren, 96% van het Amerikaanse fictieboekenaanbod verkocht voor geen meter, er valt niet van te leven!
Wat kan je doen? Eén: je luistert naar de raad van Charles Bukowski⇲ in So You Want To Be A Writer⇲. Of twee: je wordt een hobbyist, literaire variant van de kermiscoureur, soortement zondagsschilder. Je wordt het soort mens dat anderen verveelt met z'n reisdia’s — geeuw geeuw. Als ik de schrijversvloed in mijn onmiddellijke omgeving overschouw, zie ik maar één uitzondering: Kathelijn Vervarcke⇲ die in ’t verleden van haar omgeving delft naar wat onterecht begraven werd, dat al schrijvend weer naar boven spit en er literatuur van draait, in ’t beste geval experimenterend met anderen, bijvoorbeeld met haar leerlingen. (Niet dat ik al een van haar werken tot mij genomen heb hoor.) Of drie: zelf ben ik voor Louis-Ferdinand Céline⇲ waar die zegt⇲: ‘Er zijn genoeg verhalen op straat: ik zie overal verhalen, veel politiebureaus, veel gevangenissen, veel van onze levens. Alleen schrijvers die een stijl hebben interesseren me; als ze geen stijl hebben, ben ik niet geïnteresseerd. En het is zeldzaam, een stijl, meneer, het is zeldzaam.’
Eind 2013 neem ik een beslissing: ik verlaat het kermiscircuit en beperk me tot op ’t internet gerichte stijloefeningen⇲. Schrijven doe ik sindsdien alleen op een regelmatig bijgewerkte website⇲, een digitale plek die tot een vloeiend schrijfproces uitnodigt, startend van een tekst die voorlopig is, evolueert, naar elders verwijst (de link⇲), die het verhaal niet versteent, zoals een papieren boek dat uiteraard wel doet; sindsdien voeg ik beeld en klank⇲ toe aan wat ik schrijf; ik experimenteer met korte teksten die de surfende blik van de internetlezer bij ’t verhaal houden… De Laatste Vuurtorenwachter is een digitale werkplaats waarin ik, als ware ik een alchemist der letteren, de dingen meng: publiek dagboek en verhaal; essay en kladwerk; eenmanskrant en poëzie… Alles in de smeltkroes, hopend dat er goud van komt, verhaal zoekend in handpalmverhalen⇲, drabbels⇲, eenparagraafverhalen⇲, provoverzen⇲, prozagedichten⇲, driezinnenverhalen⇲, oneliners⇲ en mini-essays⇲ zoals De blogger en de literaire markt⇲ dat cirkelt rond de vraag waarom dit alles in het literaire veld onopgemerkt blijft.
Flor Vandekerckhove⇲
Ja, je eersteling vindt een weg naar familie, buren, vrienden en cafékennissen, maar die kopen dat boek uiteraard om van je gezeur af te zijn. Al zeggen ze het tegendeel, geen van hen leest dat. Waarom zouden ze ook? Verhalen vind je overal, elke dag staat de krant⇲ er vol van, het internet is een almaar aangroeiende vergaarbak van verhalen, poëzie ligt overal voor ’t rapen⇲. Het aanbod is tig keer groter dan de vraag. Welke zin heeft het om die berg nog hoger te maken?
Voor de roem? Weet dat je gedoemd bent om, zoals een kermiscoureur⇲, rondjes rond de kerk te rijden. Voor het geld? Schrijvers die zeggen van hun pen te leven zijn er veelal die van hun partner leven of van de staat, enkele zijn rijk van thuis uit. Wat geldt voor Vlaanderen geldt ook voor de Verenigde Staten, zoals de interessante site bookstat⇲ leert: 2.658.568 titels verkochten daar in 2020 minder dan 1.000 exemplaren, 96% van het Amerikaanse fictieboekenaanbod verkocht voor geen meter, er valt niet van te leven!
Wat kan je doen? Eén: je luistert naar de raad van Charles Bukowski⇲ in So You Want To Be A Writer⇲. Of twee: je wordt een hobbyist, literaire variant van de kermiscoureur, soortement zondagsschilder. Je wordt het soort mens dat anderen verveelt met z'n reisdia’s — geeuw geeuw. Als ik de schrijversvloed in mijn onmiddellijke omgeving overschouw, zie ik maar één uitzondering: Kathelijn Vervarcke⇲ die in ’t verleden van haar omgeving delft naar wat onterecht begraven werd, dat al schrijvend weer naar boven spit en er literatuur van draait, in ’t beste geval experimenterend met anderen, bijvoorbeeld met haar leerlingen. (Niet dat ik al een van haar werken tot mij genomen heb hoor.) Of drie: zelf ben ik voor Louis-Ferdinand Céline⇲ waar die zegt⇲: ‘Er zijn genoeg verhalen op straat: ik zie overal verhalen, veel politiebureaus, veel gevangenissen, veel van onze levens. Alleen schrijvers die een stijl hebben interesseren me; als ze geen stijl hebben, ben ik niet geïnteresseerd. En het is zeldzaam, een stijl, meneer, het is zeldzaam.’
Eind 2013 neem ik een beslissing: ik verlaat het kermiscircuit en beperk me tot op ’t internet gerichte stijloefeningen⇲. Schrijven doe ik sindsdien alleen op een regelmatig bijgewerkte website⇲, een digitale plek die tot een vloeiend schrijfproces uitnodigt, startend van een tekst die voorlopig is, evolueert, naar elders verwijst (de link⇲), die het verhaal niet versteent, zoals een papieren boek dat uiteraard wel doet; sindsdien voeg ik beeld en klank⇲ toe aan wat ik schrijf; ik experimenteer met korte teksten die de surfende blik van de internetlezer bij ’t verhaal houden… De Laatste Vuurtorenwachter is een digitale werkplaats waarin ik, als ware ik een alchemist der letteren, de dingen meng: publiek dagboek en verhaal; essay en kladwerk; eenmanskrant en poëzie… Alles in de smeltkroes, hopend dat er goud van komt, verhaal zoekend in handpalmverhalen⇲, drabbels⇲, eenparagraafverhalen⇲, provoverzen⇲, prozagedichten⇲, driezinnenverhalen⇲, oneliners⇲ en mini-essays⇲ zoals De blogger en de literaire markt⇲ dat cirkelt rond de vraag waarom dit alles in het literaire veld onopgemerkt blijft.
Flor Vandekerckhove⇲
Geen opmerkingen:
Een reactie posten