donderdag 31 oktober 2024

Een berg sentiment


ZIE me daar staan in Frankrijk, in de Languedoc, in Vabre, dorp in de Midi-Pyrénées. Ik sta naast de bourrion, bovenop de berg. Die hoeve heb ik nog bewoond geweten, nu is hij verlaten. Daar laat ik Velerlei maquis van start gaan, essay dat ik onlangs publiceerde. 
Tegen de bergwand ligt het huisje dat ik me daar in 1992 voor weinig geld heb toegeëigend en waar ik graag de dagen schrijvend doorbreng. Zo’n huisje vraagt — almaar ouder wordend — om aandacht, het vraagt om werk en met rasse schreden nadert de tijd dat ik — almaar ouder wordend — dat werk niet meer kan opnemen, en geld om het uit te besteden is er ook niet. De rede zegt me dat ik stilaan aan verkopen moet denken. Stilaan, ja, want er is iets wat de rede een beetje in de weg staat, er zit ook 32 jaar sentiment in die muren. 
Ik heb er, naast een brandend haardvuur, mijn twee favoriete schrijvers ontdekt, A.L. Snijders en Isaak Babel. Ze hebben mij leren schrijven, die twee, dat telt mee, vind ik, als je 't sentiment van zo’n huisje weegt. Lang nadat ik die twee daar mocht ontdekken, ontdekte ik nog iets, ik ontdekte dat ook A.L. Snijders eerst Isaak Babel moest ontdekken en dat ook hij het vak van hem leerde, net zoals ik dat later van die twee zou doen. (Da's wel veel ontdekken in zo'n korte paragraaf.)
In De sprong vertelt A.L. Snijders erover. Hij is afgestudeerd en zoekt werk als leraar Nederlands. Dat lukt niet, hij schrijft slechte sollicitatiebrieven. Een meisje ziet zo’n brief en zegt: ‘Dat is niks, dat is griesmeelpap. Je moet een sprong als Di Grasso maken.’ A.L. Snijders, die in die tijd nog Peter Cornelis Müller heet, kent het verhaal van Di Grasso niet en Isaak Babel, de schrijver ervan, kent hij evenmin. ‘Die nacht las ik al zijn verhalen. De Rode Ruiterij, Verhalen uit Odessa, Verhalen en Verspreide Verhalen. Tegen de ochtend duizelde het mij, ik had een ontdekking gedaan.’

De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

woensdag 30 oktober 2024

Wat bezielt die Oostendse flikken eigenlijk?!


TELKENS ik van een reis thuiskom, wacht mij daar een stapel kranten. Oekraïne, Gaza, Trump, Vlaams Belang, Poetin, sluitingen, ontslagen, rampen, veel miserie ja, maar mij treft deze keer vooral een Oostends bericht: Onderzoek naar zelfdoding ex-politieagente: ‘Zelfs na haar ontslag bleven ze haar pesten.’ en in een kadertje: ‘K. was al sinds januari 2020 niet meer aan de slag bij de Oostendse politie, maar de laatste keer dat ze zou zijn lastiggevallen door korpsleden dateert van 31 augustus dit jaar.’ (°)
2020 is ook het jaar waarin een Oostendse flik mij van de weg haalde omdat hij vond dat ik achter ’t stuur aan ’t telefoneren was. Ten onrechte en dat zei ik die mens ook: ‘Kijk in mijn telefoon. Daarin kan je zien wanneer ik voor ’t laatst gebeld heb, wanneer iemand mij voor ’t laatst gebeld heeft, wanneer ik voor ’t laatst een sms verstuurd/ontvangen heb. Je mag alles bekijken.’ Dat vond hij onnodig, zijn vaststelling volstond. Op die dag maakte ik persoonlijk kennis met de pestende pretentie van het Oostendse politiekorps. Wat een arrogantie! Ik kan me wel voorstellen wat het voor K. geweest is om in 't vizier van zo'n bende pesters terecht te komen.
In 2020 schreef ik ook Grinderman ontwapend waarin ik luid verkondig wat die flik me aan inzicht had bijgebracht en ik nam me voor om daar, zolang ik leef, jaarlijks op terug te komen. Dus! Hecht ik geloof aan wat K. beweerde over het pestgedrag in ’t Oostendse politiekorps? Ik geloof haar heel zeker, meer zelfs:
Voortaan hecht ik geloof aan elkeen die zegt dat hij door zo’n Grinderman
Racistisch werd behandeld en ik geloof elkeen die zegt dat hij zonder 
Reden door zo’n aapmens in elkaar geslagen werd en ik geloof hen 
Vanaf heden onvoorwaardelijk want ’t zijn waarlijk apen met een wapen
(°) In DS, zaterdag 5 oktober 2024.

Nick Cave en ik in 
Grinderman ontwapend
[286]

dinsdag 29 oktober 2024

Meer moet dat niet zijn

Grafstenen op de Westerbegraafplaats van Gent. Doordat de burgemeester in de XIXde eeuw besliste dat ook niet-katholieken, en dus ook protestanten, er begraven mochten worden, werd de begraafplaats in de volksmond al vlug ‘het geuzenkerkhof’ genoemd. Rechts: Frank Depreitere, animator van de Gentse Persblog (foto Wim Depoortere.)



ZELF BEN IK een jongen van de kust, geboren in Oostende, getogen in Bredene waar ik nu ook mijn oude dag doorbreng. Mijn kinderen en kleinkinderen daarentegen zijn Gentenaars, net als heel mijn familie langs moederskant. Ik heb er zelf ook gewoond. 
Daardoor komt het dat De Laatste Vuurtorenwachter zijn licht al eens op Gent richt, wat soms een stukje oplevert, inmiddels zijn dat er al zo'n zeventig. Soms word ik daarin geholpen door de persblog.be van Frank Depreitere, een mens met een eigenzinnige kijk op Gent.
Kijk, nu doet hij het weer. November nadert, november dodenmaand, daar wil ik iets over schrijven. Vaag herinner ik me een indrukwekkend grote Gentse begraafplaats waar we in november naar de graven van mama’s overleden familie gingen zoeken. In Franks Persblog stoot ik op een foto van de Westerbegraafplaats. Daar toont hij me een grafsteen die me aan de parler-vrai van de Gentenaars herinnert. De overledene neemt zijn onverbloemde mening mee in het graf: NADA, NOPPES. 'ER IS HELEMAAL NIETS'.
Flor Vandekerckhove

De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

maandag 28 oktober 2024

De Sex Pistols en ik

EEN VAN DE wapens die ik inzet om de surfende, swipende en scrollende internetlezer bij de literaire les te houden is de poëtische oneliner (altijd 17 lettergrepen, geen leestekens, geen kapitalen.) Allen Ginsberg is me daarin voorgegaan, zoals hij me ook voorgaat in samenwerkingen met rockers. Dat laatste doe ik ook, met dat verschil dat ik er niet voor uit mijn zetel kom, ik doe ’t op YouTube.
Of ’t voor Allen Ginsberg ook zo was, weet ik niet, maar voor mij is ’t experiment het belangrijkste, zowel voor de oneliners als voor ’t declameren op YouTube, ik ben een zoekende mens. Van de oneliner die ik u vandaag presenteer, bestaan daardoor een aantal declamatievarianten. In een ervan zing ik de oneliner op oud-Vlaamse wijze, daar keken eerder al 108 mensen naar; er bestaat ook een versie waarin ik aan zingzeggen doe (al 331 kijkers), maar de versie die ik vandaag presenteer is deze waar ik de oneliner samen met de Sex Pistols declameer. Ja, er mag gelachen worden, ook in de literatuur.
Flor Vandekerckhove


De oneliner en de Sex Pistols

www.youtube.com/watch?v=GwdC703bmdg

walter wint een wonderlijk blotevoetenwandelwinkelweekend

De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.


zondag 27 oktober 2024

Een cheque van 5000 frank

Het gebouw van de Oostendse kredietbank, op de hoek Karel Janssenslaan en Hendrik Serruyslaan (foto uit 1952). Nu staat daar een flatgebouw.


GELD IS nooit mijn sterkste kant geweest, al dacht ik daar toen anders over. In die tijd studeerde ik aan een economische hogeschool die me ook stage liet lopen. Dat laatste deed ik in een bedrijf dat gronden in Amerika verkocht en dat me heimelijk grote sommen geld voorspiegelde als ik mijn steentje kon bijdragen, iets wat ik wel zag zitten. Mijn verloofde daarentegen had er geen goed oog in, ze liet dat bedrijf doorlichten. Resultaat: de onderneming werd in sterke bewoordingen afgeraden. Ik heb die stage vervolgens flierefluitend uitgereden en achteraf een ijzersterk stagerapport afgeleverd, voornamelijk bestaand uit die vernietigende doorlichting. Het bedrijf overhandigde me als troostprijs een cheque ter waarde van 5000 frank en de hogeschool roemde me omwille van mijn sterk stagerapport.
Die ervaring heeft me veel geleerd. Ten eerste iets over winstverwachtingen: als het te mooi is om waar te zijn, is ’t wellicht niet waar. Ten tweede enige zelfkennis: flierefluiten ging me beter af dan geldbejag. En ten derde: de Oostendse Kredietbank was geen Oostends filiaal van de Kredietbank. Dat laatste kwam ik te weten toen ik daar met die cheque een rekening bij de Kredietbank wilde openen.
Flor Vandekerckhove

De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

zaterdag 26 oktober 2024

De mama en de sjah

De sjah van Iran bezoekt op 15 mei 1960 Oostende. Kan iemand me zeggen wie hem op de foto bloemen overhandigt?


JE HAD makkers in soorten. Bij sommigen kwam je aan huis, bij anderen hield het op aan de voordeur. Het interieur van die laatsten oogde — voor zover je er al iets van te zien kreeg — altijd voornaam, dat van de eersten was altijd rommelig.
Robert Devisch woonde met zijn familie in een tweewoonst in de Bredense Zeelaan (Norbert Olders herinnert zich dat de andere kant bewoond werd door het gezin van schoolmakker Vincent Wtterwulghe.) Bij Robert Devisch kwamen Norbert en ik aan huis. Dat menage oogde rommelig, niets wees op voornaamheid, behalve één foto die ik me meer dan zestig jaar later nog herinner. Daarop zien we de sjah van Perzië die in een open wagen rondgereden wordt en daarnaast lacht moeder Devisch die hem een bloementuil overhandigt. Het beeld is in mijn hoofd verankerd, samen met de vraag: wat had deze eenvoudige huisvrouw met die verre vorst van doen?
Aan Robert Devisch kan ik het niet meer vragen, hij is overleden. Ik raadpleeg het internet en passeer alzo 22 foto's die me de sjah tonen terwijl hij in 1966 Oostende bezoekt. Daarna kan ik een tekst downloaden waarin Philippe Menu in 1998 alles, maar werkelijk alles, over dat bezoek vertelt, afsluitend met: ‘De stad Oostende heeft dit bezoek met de nodige luister omhangen, vooral rekening houdend met de korte duur ervan. Velen hebben gratis bijgedragen tot het welslagen ervan.’
Was moeder Devisch een van die velen die gratis bijdroegen? Ik keer terug naar de fotoverzameling, meer bepaald naar die ene foto waarop iemand de sjah bloemen overhandigt. Ik herken er moeder Devisch niet in. Is zij het? Is ’t iemand anders? Ben ik eens te meer slachtoffer van een herinneringsvervalsing, iets wat me regelmatig parten speelt? Zo herinner ik me pokerspelletjes met Caroline Slabbinck die nooit plaatsvonden en een kapsalon ten huize van Freddy Buffel, dat nooit heeft bestaan. En zo herinner ik me misschien verkeerdelijk moeder Devisch die bloemen 
aan de sjah overhandigt.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

vrijdag 25 oktober 2024

Iets waarin Jan Deconynck voorkomt

Links: Jan Deconynck en Flor Vandekerckhove (2014). Midden: Het meisje met de dode vogel (XVIde eeuw), het schilderij uit de Zuid-Nederlandse school bevindt zich in in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel. Rechts: Dame met dode vogel (2016) van Jan Deconynck.



EIND SEPTEMBER voelde ik een behoefte dagen. Ik formuleerde die toen ietwat omslachtig als Ik voel dat ik iets moet schrijven waarin Linda Molleman voorkomt. Deze morgen voelde ik iets soortgelijks, nu betreft het Jan Deconynck (60), kunstenaar, net als Linda. 
Ik ken Jan al lang, ik ken hem intenser dan Linda die ik alleen van horen zeggen ken, er is een tijd geweest dat ik me fluitend naar diens tentoonstellingen begaf. Ik heb werk van hem in huis. Dat heet Dame met dode vogel en maakt deel uit van een aantal oefeningen waarin Deconynck de klassieke schilderkunst bevraagt. Zo is Dame met dode vogel verwant aan Het meisje met de dode vogel, schilderij uit de zestiende eeuw. Zeer interessant: als alles al geschilderd is, wat valt dan nog te schilderen? En ook: hoe valt dan nog te schilderen?
Soortgelijke vragen houden mij als schrijver ook bezig, mijn experimenten met 100-woordenverhalen, éénparagraafverhalen, oneliners, driezinnenverhalen, provoverzen, e-boekjes en YouTube-declamaties… zoeken naar een antwoord op zo'n vragen.
Ik weet dat Jan graag het terrein van de schilderkunst verlaat (thuis heeft hij een vleugel staan) en ik begrijp dat het voor een schilder verademend is om ‘eens iets anders’ te doen, een partijtje voetbal spelen bijvoorbeeld. Van Stefaan Pennynck verneem ik nu dat Deconynck een boek geschreven heeft: Zwemmen in 1970. (°) Zijn tweede al, zegt Marc Loy.
Zwemmen is, schrijft Stefaan, ‘een originele Bildungsroman, geschreven in een expressionistische stijl en met een symbolistische structuur.’ Mij leert Pennyncks lange introductie vooral dat Deconynck met dit boekje het spectaculair groeiende peloton vervoegt dat ik graag met de kermiskoers vergelijk.
Ik zie dat ik pedant aan ’t worden ben, wat het verhaal nooit ten goede komt. Kan ik de situatie op de valreep redden? Simon Carmiggelt snelt me te hulp. Ik neem een stukje uit twee verschillende Kroeglopen-cursiefjes en kleef ze aan elkaar, er ontstaat een kort prozagedicht, een antwoord van het genre Dame met dode vogel: als alles al geschreven is, wat/hoe valt dan nog te schrijven.
En toen gaf hij me opeens de hand. Dat had hij nog nooit gedaan in al die jaren. Toen vroeg hij naar de heer Woen. En hij gaf de heer Woen ook de hand. En de volgende dag ging hij dood. Het regende hevig. Dat was wel fijn.

(°) Jan Deconynck. Zwemmen in 1970. 90 pp. Eigen beheer. 2024. Stefaan Pennynck leidde het boek in op 21 juli, in de Oostendse Galerie De Grote Ruutten, waar het boekje ook te koop is. Wie Pennyncks inleiding — ‘Een originele inkijk in de kunstenaarsziel van Jan Deconynck’ — wil lezen, vraagt ernaar via stefaan.pennynck@telenet.be.


De digitale publicaties (pdf of ePub naar keuze) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘Velerlei maquis’)liefkemores@telenet.be.

donderdag 24 oktober 2024

Velerlei maquis

IN Vabre, bovenop de berg, kijk ik naar een vervallen hoeve, ooit hoofdkwartier van het plaatselijke maquis. Tegelijk denk ik na over mijn eigen positie in het literaire veld, wat uiteraard iets heel anders is. Toch ontstaat er kruisbestuiving. In mijn hoofd schuiven maquis en literatuur naar elkaar op, ze neigen naar elkaar, onverwachts reiken ze elkaar de hand, er volgt zowaar gemeenschap. ’t Kan haast niet anders of dat werpt vruchten af. 
Zo vlot als ’t boven op die berg in mijn hoofd gebeurt, zo aarzelend vindt het daarna een weg naar het witte blad, in mijn geval dit scherm (zei Raymond van het Groenewoud al niet: ‘In mijn hoofd is alles heel eenvoudig.’) Maar kijk, ik ben inmiddels weer thuis en trots meld ik u de publicatie van Velerlei maquis, essay dat cirkelt rond het maquismoment van bekende modernistische schrijvers. 
Meer erover in onderstaande advertentie, een product van het even spitsvondige als imaginaire reclamebureau Reclame Is Onze Enige Kwaliteit.
Flor Vandekerckhove
De digitale publicaties (pdf of ePub naar keuze) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘Velerlei maquis’)liefkemores@telenet.be.

dinsdag 22 oktober 2024

Wondermooi Hendaye aan de Golf van Biskaje

Links. ’s Avonds trakteert Hendaye je op een feeëriek beeld. Achter mij ligt de monding van de rivier Bidasoa in de Golf van Biskaje, tegen de grens met Spanje. De lichtjes aan de overkant van de baai zijn deze van Irún in Spaans Baskenland. Rechts: het huis dat Pierre Loti tot aan zijn dood in Hendaye bewoonde.

TANIA HEEFT enkele dagen de GR10 bewandeld, route die over de Pyreneeën gaat, vertrekkend aan de Atlantische Oceaan en eindigend aan de Middellandse Zee. Starten doet ze in Hendaye, laatste Frans havenstadje aan de Golf van Biskaje. 
Mij geeft het de gelegenheid om er een en ander te bekijken. Zie me daar zitten op een muurtje aan de rand van de baai die Frankrijk van Spanje scheidt. De lichtjes op de achtergrond zijn die van Irún in Spaans Baskenland. En dit kan ik al zeggen: Hendaye is waarlijk zo mooi als dat fotootje laat vermoeden.
Ik zie dat Pierre Loti in Hendaye gestorven is, Franse schrijver die ik een beetje ken. Dat laatste komt doordat hij auteur is van Pêcheur d’Islande, vissersroman en verplichte literatuur voor de redacteur van Het Visserijblad, die ik in 1988 geworden was.
Ik haal het ferm vergeelde boekje uit de kast en herinner me meteen Gaud. Verliefd als ze is, wacht ze, uitkijkend over de zee, op de terugkeer van IJslandvaarder Yann, maarrrr: ‘Hij is nooit meer teruggekomen. Op een nacht in augustus had hij daar, voor de kust van het donkere IJsland, te midden van een groot lawaai van woede zijn huwelijk met de zee gevierd, met de zee die ooit ook zijn voedster was geweest; zij was het die hem had gewiegd, die van hem een ​​grote en sterke tiener had gemaakt - en vervolgens had ze hem, in zijn verbazingwekkende mannelijkheid, alleen voor zichzelf teruggenomen. (…) Hij, die zich Gaud, zijn vleselijke vrouw, herinnerde, had zichzelf in een gigantisch gevecht tegen deze grafbruid verdedigd. Tot het moment dat hij zichzelf in de steek liet, zijn armen open om haar te ontvangen, met een diepe kreet als een brullende stier, zijn mond al gevuld met water; armen open, uitgestrekt en voor altijd verstijfd.’ (°)
Pierre Loti schreef niet alleen over ’t zeemansleven, hij was ook een zeeman. Wanneer hij in 1891 het bevel over een kanonneerboot op zich neemt, komt een einde van zijn vaarcarrière. De kanonneerboot is gestationeerd in Hendaye, vanuit een huis aan de rand van de riviermonding kan hij het schip in ’t oog houden. Op 10 juni 1923 sterft hij in dat huis.
Flor Vandekerckhove

(°) Pierre Loti. Pêcheur d’Islande. 1967. Editions Livre de poche - 253 pp. De vertaling uit mijn Frans boekje heb ik aan Google Translation overgelaten.

maandag 21 oktober 2024

Herinneringen aan Aïnhoa

Links: het plein waarop ook vandaag nog pelota gespeeld wordt. Op de achtergrond de kerk. Rechts: Chicuito, kampioen van Frankrijk, met in zijn hand de cesta.



NU ZIJN we weer thuis, maar enkele dagen geleden zaten we nog op een caféterras in Aïnhoa. We aten een ijsje en keken, zoals het toeristen betaamd, onderzoekend uit op plein en kerk. Over beide heb ik iets te vertellen maar het caféterras komt eerst. Wie daar plaatsneemt, doet dat op Franse bodem, maar die bodem ligt daar zo dicht tegen de grens dat Proximus je — biep biep — welkom in Spanje heet. Ga je pissen, dan denkt Proximus dat je de grens weer oversteekt, biep biep, welkom in Frankrijk. Is dat niet straf? Op ’t net vind ik een oude postkaart die het illustreert, de foto toont ons Aïnhoa ’Village basque à 2 km. d’Espagne’: langs deze kant van de grens gekocht, aan gene kant gepost, alzo bewijst de postzegel.
Nu iets over het plein dat er vandaag nog altijd op dezelfde manier bijligt. Dat dient uitsluitend voor ’t spelen van Pelota, typisch Baskisch balspel waarvan wij, onwetenden, zeggen dat het ietwat op squash lijkt. Je speelt het met de blote hand, met een palet of met een cesta, soort korf waarmee je de bal… Wie meer wil weten wend de steven naar Wikipediadie het uitlegt. Terwijl wij daar op het terras zitten, treedt het plaatselijke schooltje aan, allemaal pelotaspelers in de dop, die er een oefenpartijtje van maken, sommigen met de blote hand, anderen met de pelata en de kampioenen in spe met zo’n rare cesta. Wat ons leert dat pelota niet alleen maar folklore is, pelota leeft!
Waarna we ons naar de kerk begeven. Tania vindt dat maar een donker hol, zegt ze, maar ze verandert van gedacht wanneer een oude seut een euro in de gleuf van soortement juke box steekt, waarna zich in die kerk een waar klank- en lichtspel ontplooit, waarbij het retabel in volle glorie oplicht en een koor van wel tien sœurs sourires er een walsje bij zingt. Mijn dag kan niet meer stuk, ook omdat we bij ’t verlaten van Aïnhoa op een muur stoten waarop INDEPENDENTZIA SOZIALISMOA gekalkt staat.
Flor Vandekerckhove

zondag 6 oktober 2024

Songs uit de kelder van het collectieve geheugen ophalen

Bob Dylan in een montage voor de Big Pink, huis waarin hij zich met The Band terugtrok om er, ongezien door de wereld, vrij te kunnen creëren. Ik zie dat je het nu nog altijd als vakantiehuis kunt huren.


Rick Danko huurt de ‘Big Pink' in 1967, hij gaat er wonen met Garth Hudson en Richard Manuel⇲. Dylan herstelt in de buurt van een motoaccident èn van de tumultueuze wereldtournee van 1965-66. Hij vat het goed samen in zijn Chronicles: ‘Ik had een motorongeluk gehad en raakte gewond, maar ik herstelde. De waarheid was dat ik uit de ratrace wilde stappen.’ Tijd voor herbronning en dat is ook wat in die inmiddels legendarische kelder van de Big Pink gebeurt. 
Bob Dylan bereidt daar de jaren zeventig voor, jaren die 
Marshall Berman in zijn magistrale boek over de moderniteit titelt als Bringing It All Home, ook naam van een album uit de sixties van Dylan. Berman: ‘Dit briljante album, misschien wel Dylans beste, zit vol surrealistisch radicalisme van eind jaren 60. Tegelijkertijd drukken de titel en de titels van sommige nummers (…) een intense band uit met het verleden, ouders, thuis, die bijna volledig ontbrak in de cultuur van de jaren zestig, maar een decennium later centraal aanwezig is. Dit album kan vandaag de dag opnieuw worden ervaren als een dialoog tussen de jaren 60 en de jaren 70. (…)’ Wat Dylan en zijn muzikanten daar doen is het oude Amerika ophalen om het in het modernisme te integreren. Want ook dat zegt Berman: ’Hedendaagse modernisten dringen er niet langer op aan, zoals de modernisten van vroeger zo vaak deden, dat we moeten ophouden Joods, zwart, Italiaans of wat dan ook te zijn om modern te zijn.’ (°)
In 1967 worden in The Pink House meer dan honderd nummers opgenomen, waarvan vele door Dylan zelf geschreven. Dylan en C° maken bandopnames, audioschetsboekjes. Die bandjes worden op grote schaal uit de kelder gesmokkeld en er zijn al vlug bootlegs beschikbaar. Officieel worden de opnames voor het eerst in 1975 uitgebracht, The Basement Tapes, en vervolgens in 2014 in hun geheel, The Basement Tapes Complete, nadat het overgrote deel van het materiaal al in de jaren 1967-1975 op bootlegs publiek gemaakt werd … De platenmaatschappij moest iets doen om ten minste een deel van haar royalty's 'veilig te stellen' zoals dat heet.
In The Old Weird America (°°) vertelt Greil Marcus hoe Robbie Robertson het Pink House beleeft: ‘We gingen binnen met gevoel voor humor. Het was allemaal een gok. We speelden in absolute vrijheid, we deden niets waarvan we dachten dat ook maar iemand het zou horen zolang we leefden. Maar wat begon in die kelder, wat eruit kwam – en The Band kwam eruit, folksongs, mensen die elkaars hand vasthielden en over de hele wereld heen en weer wiegden terwijl ze ‘I Shall be Released’ zongen, de afstand die dit allemaal aflegde – vertrok van deze kleine samenzwering, waarbij we onszelf amuseerden. Tijd doodden.’ 
Wat er uit die kelder tevoorschijn kwam, wordt nog ’t best verwoord in een citaat uit 1944: ‘… een van ’s werelds fascinerendste verhalen [is] dat van het geheime, of niet-officiële, muzikale leven van dit land. Het lijkt erop dat het allemaal verband houdt met afwijkende religieuze meningen. Het omvat evenveel afwijkende meningen van het officiële Amerika als van het officiële Europa. Het is gebaseerd op het voorrecht van elke mens om God te loven, maar even goed om een ​​juffrouw het hof te maken, met zelfgekozen songs. Tweehonderd jaar lang heeft het institutionele bemiddeling in de cultuur geweigerd, net zoals het ook de noodzaak van institutionele bemiddeling voor zieleheil heeft ontkend. Als gevolg hiervan hebben we een verzameling Britse songs die de pogingen van kerken, staten en scholen heeft overleefd – want alle hebben ze geprobeerd – om het te doden.’ (°°°)
Flor Vandekerckhove

(°) Marshall Berman. All That Is Solid Melts Into Air. The Experience Of Modernity. 1983. Uitg. Verso, London - New York. 384 pp. Dat is de enige keer dat Bob Dylan in het boek te sprake komt, een voetnoot op p. 332.
(°°) Greil Marcus. The Old Weird America. The World of Bob Dylan’s Basement Tapes. Updated Edition. 2011. Uitg. Picador. Henry Holt & C°. New York. 296 pp.
(°°°) Virgil Thomson, in America’s Musical Autonomy, 1944. Geciteerd in Greil Marcus. ‘… one of the most fascinatiing stories in the world [is] that of the secret, or nonofficial, musical life of this country. It would seem that it is all bound up with religious dissent. It includes as much dissent from official America as from official Europe. It is based on the privilege of every man to praise God, as well as to court a damsel, with songs of his own choosing. For two hundred years it has refused institutional mediation in culture, as it has denied the necessity of institutional mediation of salvation. Als a result, we have a body of British song that has survived the efforts of churches, of states, and of schools—for all have tried—to kill it.’ 

zaterdag 5 oktober 2024

Honger en dorst

Foto facebookpagina Frituur Elga.

Het was de beste der tijden, het was de slechtste der tijden,
het was de eeuw van wijsheid, het was de eeuw van dwaasheid,
het was het tijdvak van het geloof, het was het tijdvak van ongeloof,
het was het jaargetijde van het licht, het was het jaargetijde van duisternis,
het was de lente van de hoop, het was de winter van de wanhoop.

Uit A Tale of Two Cities. Charles Dickens


IEDEREEN mag in ’t leven een periode meemaken, vind ik, waarin je je tijd verdoet, waarin je niets leert, niet presteert, niet rendeert, een tijd zonder verantwoordelijkheid en zonder plannen om daar iets aan te doen. Ik heb het niet over vakantie, da’s rusten met het oog op de toekomst, evenmin heb ik het over ‘t pensioen, da’s uitrusten van ’t verleden. De periode die ik in de openingszin iedereen gun, is iets heel anders, ’t is een tijd zonder verleden of toekomst, iets wat eindeloos voortduurt, althans… zolang als 't duurt.
Eileen Myles beschrijft die tijd in Chelsea Girls: ‘Alleen dronken worden en verliefd zijn vond ik leuk. Als ik geen van beide was, had ik alleen geld nodig voor mijn huur, sigaretten en koffie, makkelijk zat.’ (°) George Brassens bezingt die periode in Les copains d’abord. En er bestaat ook een prachtig Vlaams lied over: De fanfare van honger en dorst, meesterlijke song van Lieven Tavernier, even meesterlijk vertolkt door Jan de Wilde.
Aan die song moest ik weer denken toen ik al scrollend op de Gentse persblog van Frank Depreitere stootte. Deze keer had hij het daar over Elga, ‘oer-moeder van de Gentse frietenbak’: 
We hadden geen geld om eten te kopen 
maar wisten voor alles het beste adres. 
Mosselen bij Leentje en frieten bij Elga 
en Annie bewaarde voor ons wel een fles.
En iedere nacht, nog net voor het slapen, 
de laatste vijf frank in Eddies jukebox.
A hard rain's gonna fall zong’n we samen 
Met de fanfare van honger en dorst 
Minstens twee van die adressen waren ook de mijne: frituur Elga in de Zuidstationstraat en ’t Keetje, café van Eddy, naast de drukkerij van Vooruit. Over ’t Keetje schreef ik eerder al: 
Aan de wand schilderijen, realistische stijl. In de jukebox Je ne regrette rien. Duvel. Waard Eddy wordt geassisteerd door iemand die we Kleine Eddy noemen. Alle mannen hebben baarden, alle vrouwen dragen rolkraagtruien. Wie me hebben wil, komt me daar opzoeken. Dat doet ook JP. Eddy speelt rechtopstaand kaart aan de toog, hij ziet JP rondkijken en wil weten wie hij zoekt. Zegt JP: ‘Ik zoek iemand met een baard.’ Twintig vingers gaan de lucht in.
Frank Depreitere leert me in z'n persblog dat niet alleen Lieven Tavernier Elga bezingt. Dat doet ook dichter Akim A.J. Willems:
wij waren jong
nog onbezonnen
& gij waart toen al oud
verdiende al jaren ’t zout op uw patatten
met zatten
die nog rap een hongerke wilden stillen
voor ze thuis toch maar naar hun kloten kregen

wij bakten het bruin 
& gij bouletten, satés & frieten 
met stoverij & mayonaise 
om vier uur ’s nachts 
& doe daar maar een pintje bij!

wat ouweventenblues & een goestingske
nooit nog echt honger & nooit nog echt dorst
is wat er overblijft nu gij er niet meer zijt
& een stuk van mijn jeugd moogt inpakken
om mee te nemen


(°) Eileen Myles. Chelsea Girls. 253 pp. Lebowski Publishers, A’dam. 2017. Vertaald uit het Amerikaans door Evi Hoste en Anniek Kool.

vrijdag 4 oktober 2024

Mijn herinneringen aan het lunapark

De foto komt van het profiel van de FB-groep Bredene Retro, de herinneringen zijn van mij. Links op de foto: toegang tot dancing Wig Wam. Rechts: openstaand portaal van het lunapark.



WILLY Brys was de uitbater, een jongere jeugdvriend van mijn vader. Achteraan was er soortement mini-bowling, nog daarachter kwam later dancing Wig Wam en helemaal vooraan stond rechts een rij voetbaltafels. In het middenstuk presenteerde 't lunapark een verzameling vernuftige elektronica ter vertier, kijkkasten die tegen geringe betaling opflitsten: geweerschieten, autoracen, flipperen, een grijpkraantje dat je (net niet) kon hanteren,… Soms, heel soms, had je prijs, meestal was je eraan voor de moeite.
Jonge Vlaamse tieners, als ik, leerden er hoe je indruk op Waalse meisjes kon maken. Je keek dat af van oudere tienerjongens die in het openstaande portaal plaatsnamen, waar ze nonchalant tegen de deurpost leunden, rechtopstaande kraag à la James Dean, duimen achter de broeksriem, zoals cowboys, brillantine was een plus, kauwgom een must. Als ze succes boekten en met een meisje in de diepten van dat speelhol-voor-beginners verdwenen, nam je hun plaats tegen de deurpost in, rechtopstaande kraag, duimen achter de broeksriem. Als je geen brillantine voor handen had, dan toch kauwgom. Soms, heel soms, had je prijs, meestal was je eraan voor de moeite.
Flor Vandekerckhove

GAUW! is het eerste boekje dat ik schreef nadat ik eind 2013 besliste alleen nog digitaal te publiceren. Het verhaal, waarin ik over mijn kindertijd vertel, verscheen als e-boekje in 2014. Gaandeweg leerde ik meer over elektronisch schrijven. Het verhaal werd daardoor in opeenvolgende edities korter, de vierde editie voegde er links aan toe, waardoor lezers voortaan ook naar liedjes uit die tijd kunnen luisteren. In deze vijfde editie behoud ik de liedjes en herschrijf het verhaal helemaal in provoverzen, een door mijzelf bepaalde vorm met strenge regels die ervoor zorgen dat het verhaal tegemoet komt aan de verwachtingen van internetlezers: kort, vernuftig in zijn eenvoud, erg geschikt voor wie, zoals ik, een korte spanningsboog heeft… De e-boeken (pdf en ePub naar keuze) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

donderdag 3 oktober 2024

Droom, honderd woorden


DE AVOND valt, wind giert door de bomen, we moeten weg, er is haast bij, we zijn nu al te laat. In ’t Nieuws getuigen tal van chauffeurs over moeilijkheden op de weg. Ik wil starten, autosleutel valt uit mijn hand, recht in de rooster van een afvoerputje. Plat neerliggend haal ik modder uit het putje weg, modder modder, zonder resultaat. Ik schep op den duur heel dat putje leeg, modder alom, geen sleutel. Gevolg: ik geraak niet weg. Een reporter komt ter plaatse, modder voor de krant, mijn getuigenis wordt toegevoegd aan het radioprogramma over moeilijkheden op de weg. (Flor Vandekerckhove)
Sinds mijn beslissing om alleen nog digitaal te publiceren, experimenteer ik met verhaalvormen die erg geschikt zijn voor internetlezers waarvan men zegt dat ze een korte spanningsboog hebben. Zo’n lezers surfen van ’t een naar ’t ander over het net, ze scrollen en swipen, blijven nergens lang hangen. Drabbles zijn erg geschikt voor zo’n lezers: het verhaal is extreem kort, de eis van beperking tot 100 woorden verplicht de schrijver om to the point te blijven, je leest het verhaal in een oogopslag. Meer van dat? De e-boeken (pdf) van uitgeverij De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel)liefkemores@telenet.be.

woensdag 2 oktober 2024

Met Graham Greene naar Havana


VANDAAG, 2 oktober, is ’t exact 120 jaar geleden dat Graham Greene (1904-1991) geboren werd. In 2013 postte ik al een mini-essay over deze Britse auteur, onder de wervende titel Neuken achter ’t altaar met Graham Greene en zelf liet ik me ook al door hem inspireren: De kaartclub van het Marc Aurel Café (2017), Hinderlaag (2021) en De vierde man (2024), drie sterk met elkaar verwante handpalmverhalen waarin je gemakkelijk The Third Man van Greene herkent, en nog gemakkelijker de film (Carol Reed, 1949) die op dat boek gebaseerd is, een van mijn favorieten. Vandaag, ter gelegenheid van schrijvers 120ste verjaardag, voeg ik aan mijn vuurtorentuintje een schep Graham Greene toe. 
In mijn herinnering is Our man in Havana/ Onze man in Havana (1958) de laatste roman die ik puur voor mijn plezier, van voor naar achter, uitgelezen heb, puur amusement! ’t Is lang geleden, ik woonde nog in Gent en ik weet niet meer of ik dat boek in ’t Engels dan wel in ’t Nederlands tot mij nam, ik denk dat ik het uit de indrukwekkend grote bibliotheek van mijn toenmalige vriendin haalde. Ik kan ’t haar niet meer vragen, we zijn niet langer on speaking terms.
Ik heb ernaar gezocht, maar ‘k vind geen gratis Nederlandstalige e-versie die ik je had kunnen doorsluizen, spijtig, maar je kunt de tekst hier wel in ’t Engels downloaden. Voor wie dat te hoog gegrepen vindt, heb ik ook iets. Dezelfde Carol Reed die de door mij bezongen The Third Man gemaakt heeft, doet het in 1959 ook met Our Man in Havana. Die film staat in zijn geheel op YouTube, om hem te bekijken moet je alleen maar hier drukken. ’t Is iets om regenachtige herfstdagen op te fleuren, ’t is om te lachen en ’t is in CinemaScope!
Flor Vandekerckhove

Onze Man in Havana is als nieuw exemplaar niet langer in de handel beschikbaar. Je kunt het boek op ’t net nog tweedehands kopen, maar daar wordt wel teveel geld voor gevraagd. Voor deze uitgave waarvan de kaft duidelijk € 10,- vermeldt, vraagt men nu € 25.-. Misschien is dit wel een goede gelegenheid om weer eens de openbare bibliotheek op te zoeken, waar men het boek graag (of ongaarne, dat kan ook) voor je uit het magazijn ophaalt.

dinsdag 1 oktober 2024

Henri Rochefort of hoe je op papier driftig tekeergaat tegen ‘de elite’

Jan van Beers. Portret van Henri Rochefort. 1850.
Schilderij in het bezit van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen.

HIER in The Public Domain Review lees ik een essay (°) van Vlad Salomon. Die weet veel over Henri Rochefort (1831-1913), Franse journalist-populist, waarover ik nu voor ’t eerst iets verneem. Die Rochefort liet destijds in Parijs meer dan wat stof opwaaien, ’t was een kerel hoor, iemand die ’t stoken van onrust tot kunst verhief. Hij begon dan ook als schrijver van vaudevilles, hij wist hoe je met het woord een publiek aan ’t lachen brengt. Wat hij deed was niet zonder gevaar, in die tijd kon je ervoor in de bak vliegen, iets wat Rochefort meer dan eens overkwam en ook verbanning werd zijn deel. Wie ’t Engels machtig is, moet dat essay zeker lezen, ’t is lang, maar ge zult u niet vervelen. Wie daarentegen in de gauwte meer wil weten, klikt hier. Ge ziet, De Laatste Vuurtorenwachter heeft weer voor elk wat wils.
Joseph Conrad schreef een ironisch verhaal waarvoor Henri Rochefort model stond: The Informer. Ik vind niet meteen een Nederlandse vertaling en dus laat ik Google een paragraaf vertalen die je die figuur doet begrijpen: een onvervaarde demagoog met een scherpte pen. In Conrads verhaal staat X voor Henri Rochefort: 
“Wat ik heb verworven, heb ik verkregen via mijn geschriften; niet door de miljoenen pamfletten die gratis verspreid werden onder de hongerigen en de onderdrukten, maar door honderdduizenden exemplaren die verkocht werden aan de weldoorvoede burgerij. . . . Weet je dan nog niet,” zei X, “dat een luie en egoïstische klasse graag ziet dat onheil wordt aangericht, zelfs als dat op haar kosten gebeurt? Omdat haar eigen leven uit pose en gebaar bestaat, beseft ze de kracht en het gevaar niet van een echte beweging en van woorden die geen schijnbetekenis hebben. Het is allemaal plezier en sentiment. (…) De demagoog neemt de liefhebbers van emotie met zich mee. Amateurisme in dit, dat en nog wat anders is een heerlijk gemakkelijke manier om de tijd te doden en je eigen ijdelheid te voeden – de dwaze ijdelheid om op de hoogte te zijn van de ideeën van overmorgen.”
Hiernaast: kaft van de uitgave van juli 1868 van La Lanterne, krantje van Henri Rochefort, met een oplage die al eens de honderdduizend overschreed.
 
(°) Vlad Solomon. Talking Lightly About Serious Things. Henri Rochefort and the Origins of French Populism. Hier in The Public Domain Review.