Emmanuel Carrère is een veelzijdig man. Hij is scenarist, regisseur en auteur;
verschillende van zijn boeken werden verfilmd. We mogen hem misschien ook wel een bobo noemen, een bourgeois bohémien,
een burgerlijk non-conformist van de strekking gauche caviar (*), een
mensensoort dat vooral in Frankrijk goed gedijt.
Er wordt over dat milieu een beetje lacherig gedaan, ook door mij, want
het betreft mensen waarvan je zegt dat ze het hart links dragen, maar de
portefeuille rechts. Dat lachen is
een beetje ten onrechte, zo leer ik uit Andere
levens dan het mijne, want veel van die mensen blijken interessante
bondgenoten te zijn van wat we vandaag blijkbaar de working poor moeten noemen.
Zo’n interessante bobo’s vind je bijvoorbeeld in de Vakbond van de magistratuur. Dat is ‘de club van kleine rode ettertjes die
weigeren deel uit te maken van de kring der notabelen. De club bestaat uit
rechters die zich vooral vastbijten in witteboordencriminaliteit en ervan
beticht worden aan omgekeerde klassenstrijd te doen.’ (p.111) De club werd
niet toevallig in 1968 opgericht.
We leren die rechters kennen doordat Carrère zich in dat boek over de
levens buigt van kennissen die met het verlies van een dierbare te maken
krijgen. En ja, die kennissen bevinden zich in het milieu van Carrère veelal
aan de aangename kant van ’t leven.
Een van die kennissen is Etienne, een kreupele rechter, die er een
levenswerk van maakt om kredietinstellingen in ’t ongelijk te stellen wanneer ze
bij hem recht komen halen. Die
machtige schuldeisers staan dan voor de rechter tegenover armlastige klanten die
de leninglast niet langer kunnen dragen, er de brui aan geven en uiteindelijk in
de schuldbemiddeling terechtkomen. ‘De
advocaten van banken en kredietinstellingen verlieten de rechtbank zowel
beteuterd als briesend en moesten hun cliënten uitleggen dat ze alleen maar hadden verloren,
terwijl ze voordien in hetzelfde geval zonder meer hadden gewonnen, omdat er op
het kantongerecht van Vienne een zeurpiet zat, die eenbenige rechter (…)’ (p.141)
Hola, hoort een rechter niet onpartijdig te
zijn? Carrère citeert daarover ene Oswald Baudot die in de jaren zeventig een
toespraak tot jonge rechters had gehouden: ‘Wees
partijdig. Om het evenwicht te bewaren tussen de sterke en de zwakke, tussen de
rijke en de arme, die niet even zwaar wegen, moet u de balans naar één kant
laten doorslaan. Kies partij voor de vrouw tegen de man, voor de schuldenaar
tegen de schuldeiser, voor de arbeider tegen zijn baas, voor de verdrukte tegen
de verzekeringsmaatschappij van de verdrukker, voor de dief tegen de politie,
voor de pleiter tegen de officier van justitie. De wet is vatbaar voor
interpretatie, die zegt wat u wilt dat die zegt. Wees bij de keuze tussen de
dief en de bestolene niet bang om de bestolene te bestraffen.’ (p.141) De geest van 1968! Ik denk trouwens dat dit ook wel de manier is waarop ik aan journalistiek gedaan heb.
Het reilen en zeilen van deze manke rechter vult een groot deel van het
boek dat daarmee een aanrader wordt voor elkeen die zich in een rechtbank ophoudt,
of die dat na zijn/haar studies denkt te gaan doen. Maar, zoals gezegd, dit
boek gaat niet over linkse rechters, het gaat over de manier waarop mensen met
het verlies van een dierbare omgaan.
Een triest onderwerp is dat, maar nare onderwerpen blijken wel meer het
terrein van Carrère te zijn. Hij is een schrijver ‘van boeken die bekendstonden als duister en wreed’ (p.157) En: ‘Ze had mijn boek De tegenstander gelezen (…) ze had het een naar boek
gevonden. Ik gaf toe dat het naar
was, ja, en dat het voor mij ook naar was geweest om het te schrijven, en ik
schaamde me een beetje dat ik zulke nare dingen schreef (…) Argeloze lezers (…)
worden erdoor in de war gebracht. Niet dat ze vinden dat het slecht is om
zoiets te schrijven, maar ze vragen zich wel af waarom het nodig is. Ze denken bij zichzelf (…) dat die jongen
toch we behoorlijk verknipt moet zijn, of ongelukkig, of dat er in ieder geval
iets mis met hem moet zijn, en het ergste is dat ik hun nog gelijk geef ook.’ (p.61)
Dat herken ik wel. In zoverre zelfs dat ik in deze Carrère een
soortgenoot (lotgenoot?) meen te herkennen:
‘[I]k heb gedaan wat ik kon, met mijn talenten en mijn gebreken, ik heb heel
erg mijn best gedaan, en dat is niet niks. Maar het belangrijkste, de liefde
heb ik niet gekend. Ik ben bemind geweest, ja, maar ik heb niet weten te beminnen,
of niet kunnen beminnen, dat komt op hetzelfde neer. Niemand heeft in het volste vertrouwen in mijn liefde kunnen
rusten, en ik zal uiteindelijk ook in niemands liefde rusten. Dat is wat ik
toen zou hebben gezegd (…) Maar daarna (…) heb ik jou gekozen, we hebben elkaar
gekozen, en het is niet meer hetzelfde.’ (p.68) Ja, ook daarover gaat dit
boek, waarop je de kritiek kunt uiten dat het een beetje alle kanten
uitwaaiert. Zelf vond ik dat dan weer een meerwaarde hebben.
Flor Vandekerckhove
Emmanuel Carrère, Andere levens dan het mijne. 2010, A’pen/A’dam
Arbeiderspers. 240 ps.
(*) Over de gauche caviar publiceerde ik eerder al een stuk in deze
blog.
http://florsnieuweblog.blogspot.be/2011/12/loftsocialisten.html.
(Wie het via deze link niet open krijgt, zoekt het stuk op in de bijdragen
die in december 2011 op deze blog geplaatst werden.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten