‘Geesten zijn de rafels en
flarden van het leven van alledag, informatie die je verzamelt zonder te weten
wat je ermee moet doen, kennis die je niet kunt verwerken, het zijn de kaarten
die je uit de kaartenbak hebt gegooid, inktvlekken op het papier.’
Die woorden heb ik bij Hilary Mantel gesprokkeld. (°) Ik weet niet of het
waar is wat ze daar zegt en dat geldt ook voor haar bewering dat elke woonst
zo’n geesten herbergt. Wel heb ik een huis gekend waar krachten aanwezig waren die ik niet kon
duiden.
Ik was met de auto in panne gevallen. Ik kon hem nog laten uitbollen
tot op de oprijlaan van een groot landelijk huis, en daar stond ik dan. Lege
benzinetank.
Aan het geroezemoes te horen was daar veel volk. Ik klopte aan en een oude
vrouw deed open. Ze nam me mee naar de schuur. Daar wees ze me een plek aan
waar ik kon overnachten. Ik zei dat ik benzine nodig had, maar ze negeerde m’n
vraag en keerde terug naar haar gezelschap.
In de schuur vond ik een jerrycan. De stop rook naar benzine. Ik nam mijn
vondst mee naar buiten en werd daar geconfronteerd met een indrukwekkend
groot kampvuur waarrond wel tien, twintig mensen zaten. Een onweer dat juist losbarstte scheen
hen niet te deren en de plensbui kon evenmin beletten dat het vuur hoog oplaaide.
Ik herkende de oude vrouw. Ik maakte haar duidelijk dat ik de benzine
ging gebruiken en gaf haar al het geld dat ik op zak had. Op hetzelfde moment doorkliefde een enorme bliksemschicht het gewelf, het was alsof de natuur de transactie bezegelde.
Ik slaagde erin om de benzine in de tank te gieten en startte de motor.
Ik loste het koppelingspedaal. De motor blokkeerde. Ik probeerde het nog eens
en weer blokkeerde de motor.
In mijn achteruitkijkspiegel zag ik hoe heel het gezelschap langzaam op me afkwam. Er ging een dreiging van uit en ik voelde hoe angst zich van me
meester maakte. Tevergeefs probeerde ik nogmaals de auto te starten.
Ik opende het portier en liep vlug rond de auto. Ik geloofde nauwelijks
mijn ogen toen ik zag dat de wielassen op houtblokken stonden; de wielen waren weg.
Mijn angst sloeg om in paniek en ik ontvluchtte het huis.
Het was alweer aan ’t dagen toen ik de stad bereikte. Ik toog meteen
naar de garage, waar ik uitlegde waar mijn auto stond. De garagist zou de wagen takelen en intussen toog ik met een vervangwagen naar het werk.
‘s Avonds vertelde de man me dat hij de auto gemakkelijk gevonden
had. Neen, niet op de oprijlaan van een groot landelijk huis, gewoon langs de weg. Het takelen was een
ingewikkelde klus geworden, zei hij, omdat iemand er met de wielen vandoor
gegaan was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten