Redmond O'Hanlon |
Godver ja,
zo dacht ik meteen, zo waren ook mijn eerste indrukken toen ik in 1988 Het
Visserijblad overnam. Vanuit mijn
kantoortje keek ik uit over het Oostendse Visserijdok. Voor mijn deur lag een
roestbak. Mijn gedachte was identiek
aan die van O’Hanlon. Dit is absoluut geen schip dat nog stormen kan trotseren.
Kort daarna zag ik hoe die roestbak desalniettemin op gang getrokken werd, ik
zag hoe de motor een pikzwarte stoot rook en roet uit de schoorsteen stootte en
ik zag hoe de trossen losgegooid werden.
De wijzer van de barometer was aan ’t vallen.
Het citaat dat
zoveel jaren later die herkenning bij me opriep komt uit Storm, een boek van Redmond O’Hanlon. Hij is in Vlaanderen vooral
bekend geworden als figurant in een televisiereeks over de historische trip die
Charles Darwin ondernam aan boord van het zeilschip Beagle. Minder bekend
is dat hij ook een reis meemaakte aan boord van een vissersschip. Over die belevenis
schreef hij ‘Trawler’, in het
Nederlands gepubliceerd als ‘Storm’. Het
schip dat hij beschrijft is de Norlantean,
een diepzeetrawler. O’Hanlon heeft
dat schip uitgekozen omdat dat het enige is dat vanaf de Orkneys ook zee kiest wanneer
de weerman orkaan voorspelt in het gebied dat de Norlantean wil bevissen.
Met zijn
compagnon, een bioloog bij het Mariene Laboratorium te Aberdeen, gaat hij op de
Norlantean windkracht 11 tegemoet.
De schipper
van die diepzeetrawler is Jason Schofield ‘een
briljante leerling van de zeevaartschool in Stromness (…) hij is getrouwd met
een vrouw uit een grote, keiharde trawlerdynastie van de Orkneys en zijn
schoonvader heeft hem na zijn huwelijk op de proef gesteld: hij heeft hem
inderdaad een tweedehands trawler gegeven, maar Jason beschikte niet over een
rondvisquotum, en zodoende moest hij zijn trawler ombouwen voor de nieuwe
diepzeevisserij. En die verbouwing heeft hem ruim twee miljoen pond gekost.
Jason staat op zijn dertigste voor twéé miljóén pond bij de bank in het krijt.
(…) hij moet elke tien dagen zo’n slordige 50 000 pond binnenbrengen. (…) Hij móét uitvaren
tijdens de januaristormen. (…)’
Waarmee O’Hanlon
ingeleid is in de keiharde wereld van de visserij, een wereld die geregeerd
wordt door de mores van een jagersgemeenschap, waar bovenop zich de keiharde
wetten van de rendabiliteit geënt hebben, opgelegd door de bank.
Is het
verantwoord om in zo’n weer uit te varen? De vraag stelt zich aan boord van de
Norlantean niet. Er is geen keuze: ‘De
helft van de bruto-inkomsten gaat naar de boot, zoals ze dat noemen. Om de bank
af te betalen. Elfduizend pond van de resterende helft wordt aan onkosten
uitgegeven. Diesel, smeerolie, proviand, dat soort dingen — tot en met de
kosten voor de viskisten. Je betaalt voor elke kist vijfentwintig penny per
week! En dan legt de vismarkt je nog eens een heffing op: van één tot vier pond
per volle kist die je aanvoert. De rest van de bruto-inkomsten wordt verdeeld.
De schipper krijgt twee delen. Een bemanningslid krijgt één deel – of driekwart
als hij nog wordt opgeleid. Een bemanningslid dat met verlof aan de wal zit —
ongeveer een op de drie weken — krijgt een half deel (…)’
Om dat te
kunnen bolwerken moet je een visser in hart en nieren zijn, een van het type waarbij
het jagen in het bloed zit: Zegt die schipper: ‘Hier ben ik reder-eigenaar (…) De verantwoording, die draag ík alleen.
(…) De jongens, hun vrouwen, hun huizen, hun gezondheid, hun moreel, zo je
wilt, dat hangt àllemaal van mij af. En ik kan je wel zeggen dat er geen
grotere kick is. Om zeker te weten, zonder enige twijfel, dat het allemaal op
mij als schipper aankomt. Ik beslis waar en wanneer we gaan vissen, dat bepaal
ik en niemand anders, waar dan ook; ik ben de enige die besluit waar we het net
uitgooien en aan de trek beginnen. En als er dan niets in de kuil zit – wie
wordt dat dan verweten, denk je?’
De bioloog
legt O’Hanlon uit hoe het eraan toe gaat op de diepzeetrawlers: ‘Ze zijn jóng. Zodra iemand het werk niet
meer aankan, wordt hij door de anderen weggestuurd. Het is een
samenwerkingsverband. Alleen de motordrijver krijgt een vast salaris. Zo gaat
dat hier. Het zijn allemaal kleine zelfstandigen. Je zou ervan ópkijken hoe
hard mensen kunnen werken als ze weten dat ze het samen moeten zien te klaren —
en tegelijkertijd weten dat elk moment van gezamenlijke inspanning ook
rechtstreeks ten goede komt aan hun eigen loon.’
Veel tijd om
uit te rusten is er aan boord niet. O’Hanlon krijgt het benauwd als hem het
slaapritme uitgelegd wordt. Hoe de kooien eruit zien maakt niet zoveel uit ‘Want we zullen hier beslist niet veel tijd
doorbrengen.’ Hoezo? ‘Omdat jij en ik
en de jongens per zesendertig uur gemiddeld zo’n drie uur slaap zullen krijgen.’
Bovendien ‘krijg je die drie uur slaap
niet eens als drie uur achter elkaar. Er is zelfs geen tijd om een normale
slaapcyclus van negentig minuten te voltooien. De slaaptijd wordt verdeeld over
losse periodes van een uurtje, hooguit. Tussen de trekken door, wanneer het net
is uitgezet, moet je je kans schoon zien.
Maar pas nadat je klaar bent met het strippen, en sorteren en pakken en
stouwen van de vangst van de vorige trek.’
De gevolgen
zijn ernaar ‘Je zult het zien. Ze draaien
door. Wanneer ze aan de wal komen. Dan worden ze gewelddadig.’ ‘En jij,
Redmond, jij ook, je zult doordraaien… En ik ook. Ik zal doordraaien. Dat
gebeurt altijd. Je zult het zien. Je weet niet meer wie je bent. Je drinkt. Je
maakt amok.’
Zo had ik
het zelf nog niet eerder bekeken, moet ik toegeven: ‘Na zo’n vijf à zes dagen en nachten van hooguit een halve slaapcyclus
per keer, maximaal drie kwartier per twaalf uur, beland je in de manische fase
van tekort aan slaap. En de jongens gaan daar telkens wanneer ze op zee zitten
weer doorheen! Het is een of andere chemische reactie in onze hersenen, Redmond.
Geen slaap. Dan proberen de hersenen orde op zaken te stellen om het te
overleven, herinneringen te sorteren, alles voor te bereiden om in actie te
komen door te práten in plaats van te dromen. Je vertelt mensen dingen die je
niet zou moeten vertellen, je onderbewustzijn is voor andere mensen zichtbaar
(…)’.
‘(…)
zij bazelen niet over het onderbewustzijn! Nee, zij laten de mentale
pijn van dit alles alleen merken door stomdronken te worden zodra ze de wal op
gaan. En uiteraard is er niemand, niemand aan de wal die hen begrijpt of
vergeeft. En dan hebben ze minstens zesendertig uur slaap van het hoogste
niveau nodig – maar hun vrouwen hebben zich al helemaal in de stress gewerkt,
omdat ze zich verwaarloosd voelen, omdat ze twee of drie weken zonder man hebben
gezeten, en helemaal aan hun lot zijn overgelaten en in hun eentje op de
kinderen hebben moeten letten, zonder dat ze een dag vrij hebben gehad, en hun
man heeft zich op zee vermaakt, en daarom vertellen ze hem over alle problemen
die hij heeft veroorzaakt doordat hij weg is geweest en dan staan ze er
verdomme op samen te gaan winkelen… En daarom wordt de trawler weleens, heel af
en toe, gewelddadig. En dan belt iedereen de politie.’
Je bent
schipper-eigenaar van zo’n diepzeetrawler en je hebt geen rondvisquotum. Wat
moet je dan doen? Je moet op zoek gaan naar niet-gequoteerde soorten, soms is
dat vis waarvoor zelfs nog geen markt bestaat en je moet hopen dat die markt dan
wel ontstaat. De bioloog is aan boord om de vissers daarbij te helpen. Niet gemakkelijk,
maar wel boeiend, want: ‘Op dit moment
weten we níéts.’
‘Groenlandse heilbot, Zwarte hel noemen de
jongens ze. Omdat ze aan beide kanten zwartig zijn. (…) ten oosten van de Wyville-Thomsonrug vormen ze met de
verschillende soorten roodbaars de belangrijkste commerciële vangst. (…) Ze
leven hier, een grote vissoort in de Britse wateren, even doodgewoon als een
grassprietje en we weten er geen flikker van!’
En er worden
vandaag inderdaad nog markten gecreëerd voor ‘nieuwe vissoorten’, zo lees ik tot
mijn verbazing ‘De Fransen zijn ermee begonnen (…) De
westkust van Schotland… Vangsten die in Lochinver zijn aangevoerd… De grote
aanzet van dit alles… in 1989… nog maar zó kort geleden — de Atlantische
slijmkop… grenadiervissen…’
Destijds ‘heeft niemand er veel aandacht aan
geschonken. Maar toen voerden ze 50 000 ton Atlantische slijmkop aan. In 1991.
(…) Dat gaf echt de doorslag. Omdat ze er ook een markt voor hadden gecreëerd.
Ze hebben de naam veranderd, eerst in beryx, maar dat werkte niet, dus dachten
ze aan Napoleon, als altijd, en noemden ze hem de “keizervis”. En toen begon
hij te verkopen. De huisvrouw is er gek op. Overal in Frankrijk. En in Spanje
idem dito.’
Schipper Jason
weet meer over de Groenlandse heilbot: ‘(…)
ik ben op de Hattonbank geweest (…) dat ligt ten westen van de Noord-Fenirug,
ten noordwesten van de George Blighbank, ten noorden van het Rockallplateau,
aye – en ik zeg je, Luke, dat héle gebied moet worden gesloten voor de nieuwe
diepzeevisserij! Aye, ze moeten voor de nieuwe visserij een vergunningenstelsel
invoeren voor het te laat is. Doe het maar net als de IJslanders, of de mensen
van de Faroereilanden, die hebben het goed aangepakt, weet je, echt: ik heb ook
in het gebied van de Faroereilanden gevist, die schipper had daar een
vergunning voor, £ 120 000 per jaar, en dat was het volkomen waard! En weet je
waarom? Omdat ze stréng zijn. Er wordt streng gecontroleerd. Geen gerommel.
Geen vrijheid voor iedereen. Geen verdomde Spaanse vispedofielen met hun
illegale fijnmazige netten! Ja, en de kabeljauw, Luke, die had je moeten zien:
groter dan ik, en de koppen die erop zitten! En de schelvis – enorm! – de
jongens wisten geen van allen dat die zo groot kon worden… En massa’s zwarte
kousenbandvisen, zwarte kousenbanden, ruwe bruine huid, helemaal stekelig, weet
je wel, en zelfs nog meer grote grenadiervissen – en die hebben we allemaal aan
Frankrijk verkocht, subiet. En Luke, er was daar een anders soort draakvis, nog
zonderlinger dan je hier hebt (…)’
En de
schipper gaat door: ‘Ginds bij de
Hattonbank zijn het enorme vissen, Groenlandse heilbotten, en hun eieren zijn
groot, echt groot, als druiven. Aye, als ik ooit iets goed in mijn leven doe,
is dat dit. Luke, dit ben ik je komen zeggen, dit moet je tegen je baas in het
lab in Aberdeen zeggen of tegen wie dan ook, tegen de regering: de Hattonbank zal
gesloten worden voor de visserij op Groenlandse heilbot, want daar paaien ze,
daar komt alles vandaan.’ Of hoe de zorg van de jager voor het wildbestand
het toch nog haalt op de onverbiddelijke eis van de bank om per tien dagen voor
niet minder dan 50.000 pond (57.265 euro!) vis aan te voeren.
Flor
Vandekerckhove
Storm van Redmond O’Hanlon (ISBN 978 90
467 0286 4), een boek van 350 pagina’s over de hedendaagse visserij is aan zijn
zesde druk toe en werd in 2003 uitgegeven door Pandora.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten