1959.
— Ik ben tien. We zijn in Gent. Ik weet dat we het Geeraard
de Duivelsteen⇲ gaan passeren. Daar beleeft Nero
een avontuur met De Hoed
van Geeraard de Duivel⇲. Marc Sleen heeft het naar
waarheid getekend: het steen, de Reep⇲
waarin Nero terechtkomt, de naam van de kasteelheer, diens kwalijke reputatie …
Dat alles bestaat. Nero komt in ‘t water terecht, iets wat ook de historische figuur
overkomt. Vertelt mama.
'Kijk',
zegt ze. Naast me doemt het sombere steen op. 'Daar woont hij', zegt ze, en 'kijk,
daar, vanuit dat raam, wordt hij in ’t water gegooid.' Ik
probeer de afstand te schatten, best wel hoog. 'Nu
nog', voegt mama eraan toe, 'horen de mensen ’s nachts hoe Geeraard telkens weer
in ’t water terechtkomt.' Straf! En de climax moet nog komen. Toen
ze klein was, zegt mama, is ze eens in dat gebouw geweest, het ruikt er naar
solfer.
2019.
— In de krant lees ik dat het Duivelsteen enkele dagen voor het publiek
toegankelijk is: ‘Een blikvanger voor wie
de drukte van de Gentse feesten even wil ontvluchten.’ Die laat ik niet passeren. Zestig jaar nadat het zich in mijn fantasie nestelt, ga ik het gebouw binnen. Het ruikt er naar … Ik neem foto’s. Thuis maak ik een
collage. Bovenaan, tussen twee beelden van de strip, mijn gevelfoto van het steen. Met witte stippen merk ik de val van Geeraard, val die
hij tot vandaag blijft overdoen. Elke nacht! Onderaan plaats ik twee foto’s
die ik al zestig jaar wil maken. Links, de ramen waaruit Geeraard elke
nacht in de Reep gegooid wordt; rechts de Reep zelve, gezien vanuit zo’n raam.
Best wel hoog.
[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2016. In 2022 redigeer ik hem opnieuw ten behoeve van enkele FB-groepen die zich over Gent en de Gentenaars buigen.]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten