zaterdag 5 september 2015

De Roeschaard van Gaston Duribreux

— Links: de Oostendse schrijver Gaston Duribreux. Midden: De Roeschaard, waarin de kwelgeest als Weltschmerz ingevuld wordt. Rechts. Stefaan Pennynck en Dirk Beirens bedachten een stadswandeling, op basis van het boek van Gaston Duribreux (foto Benny Proot). —



Duribreux opent zijn boek De Roeschaard (1943) met een citaat van Stijn Streuvels die de kwelgeest duidt als: ‘… De kwade geest die de zeelieden aan wal zit af te wachten.’ Bestaat er eigenlijk zoiets? Mijn antwoord zal je verwonderen: in de kwarteeuw dat ik Het Visserijblad uitgegeven heb, heb ik hem menig keer herkend.
Het boek van Duribreux doet me aan de Britse film In Bruges denken, een prent die alle hoeken en kanten van Brugge toont. Dat doet Duribreux ook, maar dan met Oostende. We volgen visser Manjerik Pincket, langs de Vischmarkt, Groentenmarkt, Capucienekerk, Maagdengang, sprotfabriek, Schipperstraat, het Boschje, Hertstraat, Cirkelstraat, ’t Lijnbaanstraatje, Zwijnemarkt, Nieuwstraat, Kapellebrug, de volksche Vuurtorenwijk, Kapellestraat… Dat tjolen komt doordat Majerik en de andere Oostendse stadsvisschers door het slechte weer al drie weken geen zee meer kunnen kiezen: ‘De visscherij is dood, hemelste stakestijf dood! En geen berechten meer aan. (…) De sneeuw houdt niet op, nooit!’ Vissers die de zee te lang missen hebben een probleem, ze worden zelfs een probleem: ‘Visschers worden truntiger dan vrouwen wanneer ze te lang aan wal blijven.’ Dan begint de roeschaard hen parten te spelen. De kwelgeest, die in het verhaal slechts één keer bij naam genoemd wordt, is bij Duribreux geen zichtbaar ding, zoals dat in de Blankenbergse sage wel het geval is, maar een soort Weltschmerz, een gevoel dat met piekeren, zwartgalligheid en escapisme gepaard gaat. 
‘Het lijze schuren van de sneeuw langs het raam, het nauw hoorbaar bonzen op de ruit, het vermoeden alleen van dat geluid, kwelt de halfwakende visschers. Enkelen draaien zich op een andere zij, doen hun ledikant kraken, nijdig en norsch in hun nachtmare. Anderen ontwaken ineens zonder merkbaren overgang, richten zich op en stappen met gesloten gelaat naar het venster. Hun rode onderbroek vlekt donker. (…) Ze voelen zich alleen met den nacht, met het oneindig ontastbare, met Hem.’
De opmerkelijke mededeling dat vissers rode onderbroeken dragen, mag ons niet afleiden van het gevoel dat Duribreux hier opwekt. Dat treft ook Manjerik. Maar hij weet het na enige tijd wel van zich af te schudden: 
Geen Roeschaard! Ook geen twijfel meer, geen ingebeelde benauwenissen, geen belemmeringen die doen zweeten, die een vage zinnelijkheid doen opborrelen in het verhitte lijf (…) Thans weet hij meer. Hij is als één die denkt en voelt dat strijden is buiten zichzelf treden.’
Want Manjerik heeft inderdaad een strijd te leveren. Hij heeft vernomen dat zijn vader niet verdronken is, zoals hij lang gedacht heeft, maar dat hij vermoord werd. De moordenaar zou de visser Constant Ghouwy zijn. Manjerik brengt Constant voor een soort volksrechtbank ter zeevisserij en geraakt hoe langer hoe meer overtuigd van ‘s mans schuld. Hij zal zich wreken, maar wordt daarin gehinderd door het nageslacht van Ghouwy; zowel diens zoon als zijn dochter proberen, elk op hun manier, hun vader tegen Majeriks wraak te beschermen. In de boeken van Duribreux kan een mens zijn lot echter niet ontlopen. Opgejaagd door Manjerik en zijn kompanen, sukkelt Constant Ghouwy uiteindelijk in ’t water. Hij verdrinkt. Gezelfmoord worden lijkt me een passende omschrijving te zijn.
Flor Vandekerckhove


[Dit stukje werd al in 2015 in De Laatste Vuurtorenwachter gepost. In 2021 redigeer ik het opnieuw, ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.]


Vissersverhaal op youtube:

www.youtube.com/watch?v=a2irBWaP8JY

Geen opmerkingen: