woensdag 21 augustus 2024

Nog eens over Brusselmans: 'Hij hoort in de canon.'



OMWILLE VAN een literair krantenstukje⇲ werd Herman Brusselmans begin augustus groot nieuws, zelfs ik voelde dat er iets over gezegd moest worden. Daarna legde ik een mapje aan met al wat er verder over geschreven werd en daar zit ik nu in te bladeren: oplopende emoties, straffe uitspraken, hevige tegenspraak, heftige uitlatingen, sterke verwijten, zelfs een ontslag. Eens te meer valt het me op hoe gematigd ikzelf in zo’n discussie ben, ik stip en passant het belangrijke verschil tussen antisemitisme en antizionisme aan, suggereer zachtjes dat ik weet waarom sommigen dat verschil per se willen weggommen. Als oude trotskist  weet ik ook hoe literatuur functioneert en dus hoe het komt dat Brusselmans schrijft wat hij schrijft. Verraadt Brusselmans alzo dat er sporen van antisemitisme in hem schuilen? Dat kan, vandaar dat ik in mijn stukje drie keer zeg: ‘Hij had niet Jood mogen zeggen.’ 
Misschien is ’t pretentie van me, maar ik vind in mijn mapje nauwelijks iets wat mijn antwoord op die column overstijgt, haast niets behalve dit. In de krant van 19 augustus voegt Filip Rogiers zijn mening toe aan al wat er al over gezegd werd. (°) Die Rogiers is wat we bij ons ‘geen gewonen’ noemen. Gelauwerd journalist, schrijver van zowel fictie als non-fictie en op late leeftijd (56) leraar geworden, een mens met een missie. Wat ook uit zijn initiatief blijkt om gedurende 39 weekends op rij een van De sonnetten van de kleine waanzin op vooraf niet bekend gemaakte plaatsen in Brussel voor te dragen, zomaar, onaangekondigd, geen tralala, geen entree, geen patee… Hoe schoon is dat zeg!
Rogiers schrijft dat wraakzucht altijd al een thema in de schrijfkamer geweest is: ‘Shakespeare bouwde er een half oeuvre en eeuwige reputatie mee op. Bloed stroomt er van onder elke deur. (…)’ Wraakzucht is ook een thema in Brusselmans’ werk, maar in zijn geval blijft men er moeite mee hebben ’alsof hij veertig jaar na zijn debuut (…) nog altijd naast de Vlaamse en de Nederlandse letteren zou staan.’ Rogiers denkt er anders over, voorbeelden aanhalend: 'Brusselmans hoort in de canon.' Heeft Rogiers daarin gelijk? Ik zou 't niet weten, mijn eigen deelname aan de discussie is toch vooral een staaltje van Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen⇲.
De Brusselmans van de boeken/krantenstukjes is niet de Brusselmans die Filip Rogiers kent. Die eerste is een baldadig, literair personage en de tweede is ‘een doetje, een van de minzaamste en ook minst door kapsones geplaagde schrijvers. Hij is zachtaardig en, bovenal, rotsentimenteel.’  Een personage, zo anders dan de mens met dezelfde naam die erover schrijft! Waarom is ’t zo moeilijk om dat te (h)erkennen? Dat komt, denk ik, doordat literatuur iets is wat je echt moet leren lezen. Een column van Brusselmans — ‘die overigens eerder 
de groteske⇲ dan de satire beoefent’— dien je anders te lezen dan een column van bijvoorbeeld Mia Doornaert: literatuur versus ideologie. En nu ik dat stukje van Filip Rogiers gelezen heb, denk ik dat ’s mans leerlingen gelukkig mogen zijn met een leraar die hen zo’n dingen leert. 

(°) Filip Rogiers. ‘We moeten het over Herman hebben’ in De Standaard, 19.08.2024.

1 opmerking:

Philippe Clerick zei

Filip Rogiers ... inderdaad. In mijn hopelijk laatste stuk over de zaak schrijf ik:
"Ik heb zelf twee columnpjes over de zaak-Brusselmans geschreven, maar ik heb er veel andere gelezen. Het waren er heel wat, want zoiets schrijft gemakkelijk. Was er daar een column bij die mij van mening deed veranderen? Welnee. Grunberg pleegt een stijloefening waarin hij zo vaak mogelijk het woord ‘satire’ gebruikt. Hij haalt er de S.A. van Hitler bij en gebruikt woorden als ‘revisionisme’. Het enige echter wat tot nadenken aanzet is wat hij doet: hij zegt zijn medewerking op met het blad Humo. Dát verplicht je zijn mening ernstig te nemen.
Maar verder? Een blogstuk van Flor Vandekerckhove op De laatste Vuurtorenwachter zet mij aan tot mijmeren over de grens tussen toogpraat en satire. Ik ben er nog niet uit. Filip Rogiers schrijft dat Brusselmans eerder ‘grotesken’ dan ‘satiren’ schrijft. Zelf had ik in mijn eerste stukje bezwaar aangetekend tegen de omschrijving 'satire'; Rogiers biedt mij met 'groteske' een goed alternatief. Ik lees bij Heleen Debruyne dat Brusselmans zijn puntig-mes-door-de-keel-van-iedere-Jood even weinig zegt over zijn ware gevoelens als zijn uitspraken over meisjes met een kut-waarin-je-eens-fors-je-eigen-vuist-kunt-proppen. Ik ben niet overtuigd. Geen van de twee uitspraken moet je letterlijk nemen, uiteraard, maar de ene uitspraak, geloof ik, zegt veel meer over Brusselmans ‘ware’ gevoelens dan de andere."