zaterdag 31 augustus 2024

Het maquis van Charles Baudelaire

Charles Baudelaire en Karl Marx beschrijven elk op hun manier de moderniteit, de eerste doet het abstract, de tweede concretiseert. Le déjeuner sur l'herbe (1863) van Édouard Manet toont een facet van die moderniteit, twee geklede mannen, plus een naakte en een halfnaakte vrouw, Baudelaire noemt de ‘gevangen gehouden vrouw’ een heldin van het moderne tijdperk. Het schilderij werd veel geparodieerd. Op de hoes van Thanks I'll Eat It Here, soloalbum (uit 1979) van Lowell George, worden Bob Dylan, Fidel Castro en Marlene Dietrich afgebeeld naast een openliggend exemplaar van Ginsbergs Howl.



VÓÓR Charles Baudelaire er zich mee moeit, ligt de poëzie verankerd in strenge vormregels, een gedicht wordt bijvoorbeeld beoordeeld naar de mate waarin het de perfectie van een alexandrijn benadert. Daar maakt Baudelaire in Le Spleen de Paris komaf mee. Zegt hij in het voorwoord: ‘(…) een poëtisch proza, muzikaal zonder ritme of rijm, beide soepel en ruw genoeg om zich aan te passen aan (…) de schokken van bewustzijn. 
Ik haal De mooiste gedichten van Charles Baudelaire uit de kast en maak kennis met de schrijver als straatloper, een moderne mens op zoek naar een moderne dichtvorm. De modernité is een verschijnsel waartegenover Baudelaire tweeslachtig staat: 'Zijn moderniteit ligt vooral in (…) het pijnlijke besef van een vergankelijke wereld die gedoemd is te verdwijnen.' ’t Is een citaat dat wonderwel spoort met Marx’ beschrijving: ‘Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien.’ en in dezelfde adem: ‘De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.’ Wat Marx daar veralgemenend zegt, concretiseert Baudelaire in een van die prozagedichten. In Verlies van een aureool treffen we de dichter aan in ‘een verdachte gelegenheid’ — een plek waar hogere standen niet horen te komen. Zijn gesprekspartner is een volksmens, iemand die van poëzie geen kaas gegeten heeft, iemand die hij ontmoet tijdens de grote moderniseringswerken die in Parijs de wijken tussen de klassen slechten: ‘Toen ik daarnet in grote haast de boulevard overstak en door de modder sprong, dwars door die bewegende chaos waarin de dood van alle kanten op je afkomt, gleed bij een onverwachte beweging de aureool van mijn hoofd (…)’ De dichter is zijn aureool kwijt, zijn halo, zijn heilige schijn, hij boezemt niet langer ontzag in. De poëet, zegt Baudelaire, wordt in de moderniteit niet langer gerespecteerd, vanaf nu is ‘t meer om te lachen en je vindt zo’n moderne dichter in ‘verdachte gelegenheden’, de dichter behoort voortaan tot de bohème
De moderniteit is zo ingrijpend dat Baudelaire voor het beschrijven ervan een nieuw genre zoekt. In zijn bloemlezing van dat nieuwe genrezegt Jeremy Noel-Tod dat het prozagedicht ‘de bepalende poëtische uitvinding van de moderniteit’ is, hij benadrukt die band heel sterk. Het prozagedicht ontwikkelt zich in dezelfde tijd als veel andere fundamentele uitvindingen van de moderniteit: spoorweg, fotografie, dagelijks nieuws… Noel-Tod merkt weliswaar al eerder prozagedichten op, maar zegt hij, de vorm komt pas in de jaren vijftig van de negentiende eeuw tot bloei, wanneer Baudelaire in de loop van een decennium zijn vijftig korte prozateksten schrijft. ‘Het Baudelairiaanse prozagedicht is een verslag van dit historische moment.’  Iets wat nieuw is: ‘een privétijdschrift dat als het ware openbaar is gemaakt met alle gewelddadige ambivalentie tegenover kunst en menselijkheid die het betrokken leven bij de dichter teweegbracht.’
Het prozagedicht is als gedicht van zijn heilige schijn ontdaan. Charles Baudelaire ontdekt daarmee een vorm die aan zijn tijd beantwoordt. Tegelijk vindt hij er een medium voor: een aantal van de prozagedichten publiceert hij in Le Figaro en La Presse, kranten met een massabereik. Door die vorm en door die mediakeuze maakt hij zijn poëzie onzichtbaar voor de klasse waaruit hij voortkomt ('t is geen toeval dat d
e prozagedichten pas na zijn dood in een boekje gebundeld worden.) Voor de gevestigde literaire wereld bevindt Baudelaire zich nu in een literair maquis, hij is er wel, maar men zien hem niet en vanuit dat maquis vuurt hij zijn woorden af op een burgerij die hem verstoot, die de revolutie verraadt, die publicatie van zijn Les Fleurs du Mal verbiedt, verbod dat Frankrijk pas opheft in 1949, jaar waarin ik geboren ben! 

Geen opmerkingen: