Op zaterdag 24 maart 2012 werd in Oostende Jan Olsen begraven. Tot het
einde van zijn leven was hij maatschappelijk actief. De scheepsmakelaar op rust was net geen
achtentachtig geworden.
Zelf heb ik
Olsen een aantal keren mogen ontmoeten en telkens weer zei ik achteraf tot
mezelf: Godver, ik zie die mens graag. Constatering
die me dwong mezelf te bevragen, want ik mocht affiniteit met Olsen voelen, het
was me niet duidelijk waaruit die verwantschap kon bestaan. Jan
was immers een heel andere mens. Hij was bijvoorbeeld een praktiserende motard die zich tot op hoge leeftijd in leer hulde om het land te
doorkruisen.(*) Ik zie mezelf dat niet doen.
Een in memoriam op
de site van De Wereld Morgen zegt van Jan Olsen dat hij een ‘doordrongen oecumenische gelovige’ was.
Hij was vader van negen kinderen (**), wat in Oostende het grapje voedde dat
hij maar negen keer thuis geweest was. Hij was een
flamingant, ‘een onvermoeibaar strijder voor de Vlaamse en Heel Nederlandse zaak.’ (Bij de Heel Nederlandse zaak kan ik me nauwelijks iets voorstellen.) Het belette hem niet om zich perfect thuis te voelen in linkse middens. Hij was
geen onbekende bij de Liga voor de Mensenrechten. Hij was actief
in de vzw Vrede, een organisatie voortgesproten uit de communistische wereldvredesbeweging.
Hij was vriend aan huis bij wijlen André De Smet, voorzitter van de KPB in
Oostende...
Destijds had hij zelfs een abonnement op het Franse
trotskistische dagblad Rouge; wellicht was hij daarmee uniek in Vlaanderen.
Jan Olsen was
van 1950 tot 1977 duivel-doet-al van Het Pennoen, een Vlaamsgezind maandblad dat ik nooit gekend heb, maar dat, lees ik, getuigde van pacifisme, oecumene,
christelijk socialisme en radicale Vlaamsgezindheid van het Heel Nederlandse
soort. Eerder was hij ook al actief geweest in tijdschriften die luisterden
naar merkwaardige namen als Vive Le Gueux en De Blauwvoet. Geuzen, Blauwvoeten, Pennoen… Ja, we
bevinden ons te midden de Vlaamse romantiek waarin termen en persoonsnamen
rondwaren die buiten dat milieu omzeggens betekenisloos zijn. (Een pennoen is
een wimpel die middeleeuwse ridders aan een lans knoopten.) In Het Pennoen was veel
plaats voor de teksten van De Witte Kaproenen, een denktank die naar de historische
witte kaproenen genoemd werd, een Gentse ordemacht uit de 14de en de
15de eeuw. Die Witte Kaproenen zijn mij niet helemaal onbekend.
Als adolescent las ik (wellicht in De Nieuwe) iets over die werkgroep en ik bestelde het manifest. Ik
herinner me dat ik een geniet boekje toegestuurd kreeg waarin mij op
materialistische, historische en formeel dialectische wijze uitgelegd werd dat het
Vlaamse volk danig onderdrukt werd. Ik leerde er vooral uit dat alles een
linker- en een rechterkant heeft, zelfs de hardste kern van het flamingantisme.
Het leerde me ook dat die linkse flaminganten een marginale minderheid genoemd moesten
worden, meer dan een gestencild vod was dat boekje niet. Jan Olsen behoorde dus tot die uiterst linkerzijde
van het flamingantisme. Tijdens WO II nam hij afstand van de collaboratie. Hij stichtte het clandestiene De blauwvoet waarmee hij
oppositie tegen de collaborateurs in de Vlaamse jeugdbeweging voerde (***).
Vervolgens bleef hij de idealen van zijn jeugd een leven lang trouw. Olsen voer daarmee tegen de stroom in en wellicht is het dàt wat mijn sympathie voor de man aanwakkerde.
Meer dan een kwarteeuw geleden ontmoette ik
Olsen in Gent op de tram. Hij kwam uit Oostende afgezakt om aan de universiteit
deel te nemen aan een werkgroep van professor Helmut Gaus die zich onledig
hield met het detecteren van verbanden tussen de vestimentaire gewoonten en de
economische conjunctuur. (Journalisten werden vooral gecharmeerd door de
stelling van Gaus die korte rokken aan hoogconjunctuur koppelde, inderdaad een
prikkelende gedachte.)
Olsen was in mijn ogen al een oude man en ik vond het merkwaardig dat
iemand van dergelijke leeftijd zoveel moeite deed om zich met zo’n marginaal item
bezig te houden. Ik keek hem na terwijl hij met zijn versleten boekentasje van
de tram stapte en te voet zijn weg vervolgde. Een zonderling, ja, maar dan een die me hoopvol stemde.
(*) In 1970 werd hij voorzitter van het nog altijd
bestaande Motor Toerisme Oostende, een club die jaarlijks een groot
motortreffen in de stad organiseert.
(**) De site van Het Nieuwsblad maakt er
dertien van.
(***) Wijlen Jef Klausing, een Oostends
volkskundig auteur, vertelde me ooit dat hij deelgenomen had aan de
vergaderingen van die groep, waarvan de activiteiten, dixit Klausing, zich
vooral beperkten tot cafébezoeken waarop de situatie besproken werd. (Klausing
had altijd een relativerende blik op de dingen.)
[In DLVuurtorenwachter dateert deze post van 2012. In 2022 redigeer ik het stuk opnieuw, ten behoeve van de FB-groepen Oostende Retro en Oostende Nostalgie.]
3 opmerkingen:
ik meen me te herinneren dat Jan Olsen met een oeralmotor (Russische
versie bmw) reed, ik geloof met een sidecar. We hadden met hem te doen want hij kwam als tachtiger naar de motortreffens, in de hoop dat hij de prijs zou wegkapen voor de oudste deelnemer. Pech, iedere keer, want daar was telkens ook een fransman die een jaar ouder was en de prijs iedere keer wagkaapte .
Alain B.
Interessant artikel ! Maar goh Flor, die avond met Kevin en Thomas was toch te zien aan deze opname nuttig: http://www.anderepolitiek.be/nieuwecap/modules/news/article.php?storyid=1642.
Raf Verbeke
Ik kreeg op 29 november nog volgende mededeling in mijn mailbox: 'Met alle respect voor Jan, hij was niet de stichter van Motor Toerisme Oostende zoals ik her en der al zag vermeld staan. Hij was er wel voorzitter van vanaf 1970. mvg Willy Dumarey.'
Een reactie posten