dinsdag 2 februari 2021

Afscheid van de Persepit

Links: 24 november 2019. De fotograaf kijkt binnen in het lokaal van Artslag. Avondgenoegen (Flor Vandekerckhove & Dimer Geedts) treedt op. — Midden: Via Artslag leer ik woordkunstenaar Nancy Zwaenepoel kennen. Op de Kunst- en Poëzieroute 2020 declameert zij met verve mijn gedicht Een dichter tussen zijn lezers↗︎. Je kunt haar op ’t net horen als je op 's Avonds op de Spinoladijk↗︎ klikt, mijn vertaling van As I went out one evening van W.H. Auden. Rechts. Artslag-schilder Christophe Olievier zegt samen met mij iets te willen ondernemen. Dat wordt het filmpje van het gedicht De Perselaar↗︎: poëzie geïllustreerd met Olieviers schilderijen.



In de zomer van 2019 leidt een wandeling me naar een duinpan die Persepit heet. Daarin trekken monumentale kunstwerken mijn aandacht, ik schrijf er hier↗︎ een stukje over. Die monumentale kunstwerken leren me dat ik kwaliteit mag verwachten en in 2020 maak ik me lid van de kunstenaarsbende die daar zijn ding doet: Artslag↗︎. Van zodra ik de kans krijg, vraag ik leden-kunstenaars naar ’t waarom van de dingen. Aan Dirk Roose↗︎, schilder die zo’n monumentale vorm in die Persepit heeft staan, vraag ik hoe je dat doet: van een vlak een volume maken. Dat het in de kunst niet altijd bittere ernst is, leren me Mark Stubbe en Christophe Olievier↗︎. Wat ik ook wil weten is waarom Lily May Parker↗︎ altijd weer hetzelfde, treurige meisje tekent. Wat als een lange reeks bedoeld is, wordt afgebroken wanneer corona het land overspoelt. 
Dichters kun je gelukkig evengoed vanop afstand leren kennen, evenmin dienen zij me in levende lijve te aanschouwen om mijn gedichten te wikken en te wegen. 2020 is ook het jaar waarin ik De man die sneller schijt dan zijn schaduw↗︎ publiceer, mijn dichtbundel. Ik laat de Artslag-dichters weten dat ik naar hun commentaar vis en zeg hun hoe ze het e-boekje kunnen bestellen, gratis, ze moeten er alleen naar vragen.
DAT DOEN ZE NIET! Vreemd: dichters zonder interesse in een dichtbundel, daar wil ik meer over weten. Grasduinend in het oeuvre van mijn collegae ontdek ik dat een kwalijk dilettantisme er de boventoon voert. Wat ik daarvan vind, leg ik hun voor in Verwerp het cliché↗︎, waarin ik ook verwijs naar een ouder essay: Wat DE FUK is een gedicht↗︎. Het mag niet baten, een muur van dichterlijke onverschilligheid blijft mijn deel. Spijtig, schrijf ik later in Elk kunstwerk ontvliedt zijn maker↗︎, ook mijn dichtbundel had het recht door hen ‘gezien te worden, geanalyseerd, becommentarieerd, bekritiseerd. Het is in de confrontatie met een publiek dat het tot leven komt.’ Elders formuleer ik daar de overtreffende trap van: Literatuur moet vreemdgaan↗︎
Literair vreemdgaan blijkt met die dichters evenwel onmogelijk, ze slaan liever, als waren ze literaire pubers, de hand aan zichzelf, en daar kan ik niets mee aanvangen, niet op mijn leeftijd. Dus neem ik afscheid, eerst van de poëten, in een stuk genoemd naar een van hun activiteiten, Dichters bij het woord↗︎; later van heel Artslag in Als er een in zijn kot blijft, ben ik het wel↗︎. Vandaag wandel ik nog één keer door de Persepit, in duo met Bob Dylan, van False Prophet↗︎ zingend: I go where only the lonely can go. Mooie song, maar had ik geweten dat Bob zo’n stinkende scheten laat, dan was ik toch liever alleen gegaan.


De Perselaar op youtube 

Geen opmerkingen: