vrijdag 22 april 2016

Over het bestaan van zeemeerminnen: de getuigenissen

De zeemeermin en -man zijn prominent aanwezig in het wapenschild van Oostende. Rechts: in mei 2016 vertelde ik in De Grote Post over Oostendse zeemeerminnen. Céline Mermaid keek toe en dacht er 't hare van. (Foto Jo Clauwaert)




In het midden van de vorige eeuw zwermen tientallen studenten uit om Vlaamse sagen te verzamelen. Ze worden letterlijk genoteerd in het dialect van de vertellers. Het project levert zo’n 100.000 getuigenissen op die in de Vlaamse Volksverhalenbank bijeengebracht worden. 39 vertellingen leren ons iets over zeemeerminnen. Ze worden in 1958 genoteerd in Oostende en elders. ’t Zijn verhalen ‘van horen zeggen’ en van ‘vroeger’, maar de verteller kan toch veelal de bron aanwijzen, vader, grootvader, de naam van de bron… 
Wie zijn die zeemeerminnen? Waar komen ze vandaan? Wat drijft hen? 
‘Ze zeggen dat dat verwenste mensen zijn. Ze zijn half vis, half mens en ze kunnen schone zingen en dat wareert (doolt) in de zee rond.’ Of het zijn moeders die hun kind verwenst hebben, dat kan ook: ‘E zeemeerminne was e vrouwe dien eur kiend verwenst hadde, volgens da pette assan zei.’ Hoe zien ze er uit? Sommige getuigenissen hebben over hun schoonheid: ‘E zeemarminne, da’s e vromens me schoon bloend haor (…) en neur aor (haar) da dreef dao zo schoëne in ’t waoter. Andere laten iets anders vermoeden: ‘’t Bovenste was lik ne mens, mo me ne moestas.’
Zo’n verhaal wordt dan bijvoorbeeld door een schoolkind op de bus gehoord uit de mond van een oud-visser:
'‘k Zaten in ’t derd he en ‘k gingen met den autobus naar ’t schole, ’t zat daar ’n helft van tijd (soms) een oude vent op den autobus, die zei datten (dat hij) een keer naar IJsland vaarde achter kabeljouws, (…) en in ene keer zagten (zag hij) daar een grote steert boven water steken, wè (wel), zegten (zegt hij) tegen de kapitein (…) wat voor grote vis, en je (hij) klapte in z’n handen en in ene keer he, komt er daar een kop van een wuf (vrouw) boven water, en dat wuf z’ had zij een steert gelijk een schelvis maar ton (dan) nog vele groter, en z’ had lang haar en z’ had een harpe bij haar en ze speelde daar schoon op en ze koste daar ook mee schieten achter vissen. (…) Nu zien ‘k dat ventje nooit meer op de bus. J’ is voorzeker dood want ’t was al een stijf (zeer) oud ventje.’  

Die oude stuurman kent trouwens nog een verhaal: 

‘Dat ventje op den autobus vertelde ook dat z’n grootvader een keer in ’t water gevallen was, en, datten daar een zeemeerminne gezien had op een karre die voortgetrokken werd van een helen hoop grote zeepeerdjes. En dat was voorzeker dezelfsten datten hij gezien had, want ’t was in dezelfde streke.'
Meestal worden die verhalen thuis verteld, ’s avonds rond de kachel, terwijl de kinderen met rode oortjes luisteren: 
‘Mijn vader en andere oude vissers hebben dikwijls verteld dat ze een zeemeerminne gezien hadden. Dat was een schoon vrouwmens, allè een vrouwenbovenste met schoon lang haar, en met een staart gelijk een vis. En ze probeerde zij de vissers te verleiden en mee te lokken.’  
Het is het bekende verhaal van de sirenen die al sinds Homeros zeelui lokken. Soms gebeurt ook ’t omgekeerde, vissers lokken de sirenen: 
‘k Heb ik nog horen vertellen van een oude visser van Oostende dat ze een zeemeerminne gevangen hadden. En z’ hadden ze vaneigen (natuurlijk) meegebracht, en dat treurde, dat treurde, bij zoverre dat ze ze were los lieten en z’ is al zingen uit d’ haven gegaan en weggezwommen. Dat was Patries Note die dat vertelde, maar de vent is nu ook al lange dood en geoordeeld.’
Uit veel verhalen blijkt dat het niet erg verstandig is om zo’n zeemeermin mee te brengen. De achterblijvende zeemeerman zint dan op wraak. De overstroming van Walcheren valt eraan toe te schrijven: 
‘’En de man van die meerminne zei, ‘k moeten m’n vrouwe were (terug) hebben. Maar die visser wilde niet. En ne (hij) zei: “Walcheren, Walcheren/ ’t zal je berouwen/ van te stelen meerminsvrouwe/ Walcheren zal vergaan/ en de toren alleen zal blijven staan.” En Walcheren is toch wel verzwolgen geweest ook hé, van de zee. En de torre alleen is blijven staan.’
Niet alleen de zeemeerman deelt straf uit, ook de min straft de mens die haar aanvalt. De neergang van het eertijds welvarende Damme is eraan te wijten: 
‘Damme da’s hèèl vervallen mo da was vroeger mèèr of Brugge. Dat is vroeger e zèèstad gewist. En ze vertelden aalsan datter e zèèmarminne doar e kèèr drèèf en daan z’ eur wilden sloan of smieten en da die zèèmarminne zoe gezeid ên: “Brugge go vereven, mo Damme go vergoan”.’ 
Dat er in Mardijke zoveel armoedzaaiers wonen, komt ook doordat men daar een zeemeermin gevangen heeft:
'‘k en nog hoord ’t was toe Mardyke ene die zo naor (dicht) kwam. En ze zien ook zo rap nie of d’ ander visschen. En da ze z’ evang hadden. En ze lieten z’ in de zeje were. Ze wisten nie wiene doen. En da ze neur ommedroei, en da ze zei “Mardieke, Mardieke, oltied orme en nooit nie rieke”.’
Een mens doet er dan ook goed aan de roep van de sirenen ernstig te nemen:
'In Wenduine bloeide de visscherie. ’t Was dor ’n voader die stierman was, en z’n zeune die ook stierman was. De zeune zei tegen z’n voader: "Voader, go no binnen, want ‘k èn de zeemeerminne hoaren schreeuwen”. Mo de voader zei: "Joengen, zwieg en moei je met je eigen gorpot (met je eigen zaken). De joengen kwam no beien (binnen) en ’t was storm. Da was de schuld van de zeemeerminne. Den helft van de visschers zien ton vergoan.’

Flor Vandekerckhove


Over het bestaan van zeemeerminnen werd in De Laatste Vuurtorenwachter gepubliceerd in 2016. In 2021 redigeer ik het stuk opnieuw ten behoeve van de FB-groep Oostendse verhalen.


Hoe we een zeemeermin 

mee naar huis brachten

https://www.youtube.com/watch?v=Ezr_7S2xdCs

Geen opmerkingen: