woensdag 10 januari 2024

New York of de vuurtoren


 

ZOVEEL WOORDEN dat ik destijds nodig had om iets gezegd te krijgen! Dit essay verscheen in april 1993 in Write It Again Sam, soortement fanzine met als ondertitel: ‘Het minst verkochte tijdschrift ter wereld.’ Het tijdschriftje werd op 1000 exemplaren gratis verspreid. Ik zie dat ik toen al dingen onderzocht die ik nog steeds bevraag. Onderweg is het plantje uiteraard gegroeid, ’t is als een bonsaiboompje geleid en bijgesneden, plant die overigens nog steeds aan ’t groeien is, maar de basis werd toen al gelegd: ‘Vanaf nu is er geen kunstcentrum meer — leve het gebied rond mijn vuurtoren!’
Vandaag zou ik dat ongetwijfeld niet meer op die manier schrijven, ik zou er een kritiek op het provincialisme aan toevoegen en ik zou dat alles ook met een pak minder woorden doen, ik heb inmiddels goed leren schaven, maar goed, dit is wat ik toen dacht, dit is hoe ik het in 1993 schreef, met als titel ‘De avant-garde? Welke avant-garde?’ Wie opmerkt dat ik me het begrip avant-garde op oneigenlijke wijze toe-eigen, ziet daar hopelijk ook de humor van in.


HELE GORDEN, ik overdrijf niet, hele gorden kunstenaars steken De Plas over om — al is het maar één keer — door te dringen tot… Om vervolgens tegemoet te komen aan de verwachtingen van de smaakmakers uit het Centrum der Centra, het Meccum der Mecca, de Stad der Steden, de plek waar men maar zijn vinger in de lucht moet steken of er hangt een taxi aan. Naar New York! Zegt het lied van de sympathieke gangster Frank Sinatra niet dat wanneer je het dáár maakt, je het overal kunt maken? En dat doen ze dan ook, die kunstenaars, ze gaan aan de slag en maken hier dingen die daar ook gemaakt worden. Met alles erop en eraan.
New Yorkse kunstenaars weten wel beter. Over dat andere Amerikaanse centrum zegt de sympathieke kinderverkrachter Woody Allen bijvoorbeeld: ‘Het is een schande dat Hollywood op zoveel schermen in de hele wereld te zien is. Er blijft geen enkele ruimte over voor de artistieke of experimentele film. Er moet plaats zijn voor beide, zowel voor de populaire film als voor de meer ambitieuze. Er is een tijd geweest dat bijvoorbeeld de Franse filmmakers met hun film naar de VS kwamen; we wisten dat en we gingen ernaar kijken. Dat was erg verrijkend. Nu is er geen plaats meer voor hen. Het is waar, de hele wereld kopieert de VS, het slechtste van de VS. Ik ben verbijsterd als ik de Mc Donalds zie in Parijs, als ik op jullie schermen de meest banale uitingen van onze “televisiecultuur” zie. Het is schokkend om vast te stellen dat we alleen maar dát uitvoeren.’ En hij vervolgt, ‘Ik zou het een compliment vinden als men mij als een Europese cineast zou beschouwen. De cineasten waar ik het meeste bewondering voor heb, waar ik me het meeste mee verwant voel zijn Europeanen. Ik zou er erg fier op zijn als ik een Europeaan was, alsof dan een utopie gerealiseerd zou zijn. Een goede Amerikaanse film doet me denken aan een lekker dessert. Terwijl een goede Europese film meer op een volledige maaltijd lijkt, die ook voedzaam is. Volgens mij is dat de bedoeling. Ik verkies het op Bergman, Bunuel of Fellini te lijken te mislukken, dan succes te hebben op de populaire markt.’ (1) Een man naar mijn hart dus, die Woody, iemand die me het alibi geeft om niet naar New York te gaan, die me integendeel een goede reden geeft om hier bij mijn vuurtoren te blijven en gewoon te doen wat ik graag doe. 
Goede critici hebben het al een tijdje door. ‘Maar de “Amerikaanse eeuw” waarvan de komst na 1945 zo enthousiast was aangekondigd, is ten einde en zijn verzonken culturele hoofdstad kan niet met wilskracht weer in het leven geroepen worden. New York’s verlies aan levensvatbaarheid als kunstcentrum loopt parallel met gebeurtenissen in een breder verband, op het gebied van politiek, economie en massamedia. Het maakt deel uit van een algemene veroudering van Amerika: de stagnatie, de vrijwillige overgave aan vluchtige beelden en onweersproken opinies van de media. Het hangt samen — niet causaal maar analoog — met het verval van het openbaar leven in Amerika. Maar het wordt ook veroorzaakt door een teruggang indalend voor de schilder- en de beeldhouwkunst, wat weer samenhangt met een… verlaging van het niveau van het onderwijs.’ (2)
Anderzijds heeft heel dat opkijken naar het centrum alles te maken met de gedachte als zou er zoiets als een voorhoede bestaan, een avant-garde, die men achterna hinkt, moet inhalen om zelf avant-garde te worden. Een soort koers dus. Het begrip voorhoede op zijn beurt heeft met ons geloof te maken dat de geschiedenis vooruitgaat en waarbij er groepen zijn die aan de kar van de vooruitgang trekken. Da’s uiteraard maar een denkbeeld. Als gedachte is het ook zeer jong. Het is het beeld van een burgerij die denkt erin te slagen de geschiedenis een doel te geven. Klopt dat beeld ook? Ikzelf zou het niet weten, ik ben Leo Apostel niet. Gaat de boel vooruit? Soms denk ik van wel, dan weer van niet. Het wordt allemaal wel gezegd, maar zelfs dan valt het toch wel te betwijfelen of kunst volgens soortgelijke lijnen vooruitgang maakt: ‘Moeten we onderkennen dat er voor de schone kunsten, voor de esthetiek, geen stroom, loop of trap is aan te wijzen? Alleen maar een ronddobbervijver, waar men vrij mag kiezen waar men het mooiste bootje vindt.’ (3)
Maurice Nadeau zegt daarover: ‘Het idee van de avant-garde (letterlijk: wat voorafgaat en dus door iets gevolgd wordt) ontstond met een nieuwe opvatting over tijd. Vroeger, ik bedoel voor de achttiende eeuw, verliep de tijd lineair, van de eerste scheppingsdag naar de voleinding. De achttiende eeuw introduceerde het idee van evolutie en voortuitgang. Zo kreeg het idee “toekomst” een bevoorrechte positie. Toekomst in vele vormen: die van de onbeperkte vooruitgang in het burgerlijk liberalisme, die van de revolutionaire vooruitgang bij marxisme, surrealisme en existentialisme. Het ging om de mens van morgen. Nou, die mooie ster schittert niet meer zo over dit fin de siècle. De toekomst heeft alle verleidelijkheid verloren, is eerder afschrikwekkend geworden. Je zou kunnen zeggen dat er een crisis van de moderniteit is. Tot nu toe hebben alle beschavingen óf aan het verleden, óf aan de toekomst, óf aan de eeuwigheid een bevoorrechte plaats toegekend. Het heden werd weggemoffeld. Het is heel goed mogelijk dat de literatuur in het aangezicht van de ruïnes van de toekomst het heden gaat ontdekken en exploiteren/Literatuur als celebratie van het moment nu. Wat het idee “avant-garde” vernietigt.’ (4)
Vanaf nu is er geen kunstcentrum meer — leve het gebied rond mijn vuurtoren! Er is geen avant-garde die ons zegt hoe/wat kunst is. We doen en laten wat we willen en misschien doen we het wel met verve.
Flor Vandekerckhove (april 1993)


(1) Woody Allen in Le Monde, geciteerd in DM 2 augustus 1991;
(2) Robert Hughes. ’Kritisch, in vredesnaam kritisch’ op p. 14;
(3) Piet Thoenes. ‘Over vooruitgang’. op p. 23;
(4) Maurice Nadeau. ‘De prins van nachtelijk Parijs’. op p. 74-75. 

Geen opmerkingen: