Er waren eens drie zussen. Zij heetten De Schone, De Mooie en
Onze Kleine Pruts. De Schone en De Mooie waren een tweeling, Onze Kleine Pruts was het achterkomertje.
De Schone, De Mooie en Onze Kleine Pruts leefden thuis een
kommerloos bestaan. Ze speelden, dansten en zongen van 's morgens vroeg en hielden daarmee pas op toen het weer eens tijd werd om naar bed te gaan.
Dat kon niet blijven duren, want De Schone en De Mooie bereikten
de leeftijd waarop zij de vleugels zouden uitslaan. Onze Kleine Pruts zou dan
alleen achterblijven.
De Mooie en De Schone gingen op stap om een geschikte partij te
vinden die ze als tweeling onder elkaar konden verdelen. In een bar zagen
ze zo'n jongeman zitten, een die tot hun beider verbeelding sprak. ‘Met
welke auto is die jongen naar hier gekomen?’ vroegen ze gelijktijdig aan de barman.
Die moest lachen toen hij naar buiten wees. Op de parking
stond tussen de vele auto’s een mooi wit paard.
‘De tekens liegen niet,’ zei De Schone tegen De Mooie,
‘hij is waarlijk de prins op het witte paard. Kom, we gaan hem tot ons nemen.’
En zo komt het dat het trouwfeest enkele maanden later al kon
doorgaan. Er werd gedanst, gedronken en gezongen. De Schone en De Mooie zagen er verrukkelijk uit in hun identieke trouwjurk en
door hun lichtjes uitpuilende buikjes kon je vermoeden dat ze gelijktijdig bezwangerd waren. Het witte paard dacht er ’t zijne van.
Toen het tijd werd om het feest af te ronden, zochten De Schone
en De Mooie vergeefs naar hun gemeenschappelijke bruidegom. Ook het witte paard
werd bevraagd, maar het gaf, zoals wel te verwachten viel, geen antwoord.
Niemand wist waar de jongen was.
Niemand? Toch wel. De barman had gezien hoe de jongen
en Onze Kleine Pruts hand in hand weggelopen waren. Ze waren het feest stiekem
ontvlucht en om de hoek waren ze op de bus van De Lijn gestapt die hen naar een
onbekende toekomst gevoerd had, alwaar het leven nog wel meer verrassingen in
petto had.
Flor
Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten