Onderstaande verhalen hebben een ontstaansgeschiedenis. Ze vinden hun
oorsprong in mijn ‘vissersverhalen’ uit 2015-16.
Die ouwe verhalen schenken me geen voldoening meer. Al lang zoek ik
naar een manier om ze te herschrijven. Die manier heb ik nu gevonden.
In oorsprong zijn die verhalen al kort en een aantal ervan zijn meteen
als handpalmverhaal gepubliceerd. Toch vind ik ze allemaal te lang.
De oplossing heb ik gevonden in wat in ’t Engels a drabble heet, een verhaal van honderd woorden. Niet
meer, niet minder. En je begrijpt dat elk woord telt. Net als deze inleiding die
eveneens honderd woorden telt.
Flor Vandekerckhove
Bal
— Het bal is voor ’t laatst
doorgegaan in 1955, op de scheepswerf van Panesi, aan de Nieuwe Werfkaai in
Oostende. Het daaropvolgende jaar weigeren de vissers om de scheepsbouwers nog
ten dans uit te nodigen. De arbeiders proberen wel om er alleen mee door te
gaan, maar die poging mislukt deerlijk. Daarmee komt een einde aan het meest
merkwaardige feest van de Oostendse vissersgemeenschap, Het bal der mannen, dat zijn oorsprong vindt in tijden waarin de
jacht nog meester over de dingen is, de tijd waarin Ezau zijn
eerstgeboorterecht nog niet verkwanseld heeft voor een bord soep, linzensoep
nog wel!
Miete — Het schip kwam nimmer weer. Miete Delanghe
had daar niets mee te maken, maar de vissers dachten van wel. Zo verwierf Miete
een kwalijke reputatie die haar evenwel geen windeieren legde. Ze liep nu
dagelijks de Visserskaai af. Bij het horen van haar stem haastten de schippers
zich om haar een handvol garnalen aan te bieden. Met die waar trok Miete Delanghe
de stad in, waar de gevels haar schelle stem weerkaatsten. Omdat zij daar veel succes mee had werd haar
roep door andere viswijven overgenomen. En daardoor komt het dat haar woorden alom
te horen waren: Vasche gernoas zie!
Oog — ‘Ze is een vat vol tegenstrijdigheden,'
zegt de dichter. Het oog van de storm blijkt dus een vrouw te zijn. ‘Ze is een
wandeling op het scherp van de snee’ zegt hij, ‘een tehuis voor oude mannen die hun tanden op de liefde
stukgebroken hebben.' Ik kijk hem met grote ogen aan. 'Stel
je een plek voor', zegt de dichter, 'waar het warm en veilig is; stel je
een mooie vrouw voor die zegt: kom binnen, ik ben je schuilplek voor de storm.'
Maar, voegt hij er bezwerend aan toe: 'Ga niet al te licht binnen in die
goede nacht.’
Hope — Rond haar hing de weeë geur van
garnalen. ‘Ik ken je’, had ik gezegd, ‘jij bent Hope van de viswinkel.’
We raakten in gesprek en het was aan ’t dagen toen we naar haar flat trokken.
We probeerden te vrijen, maar dat ging niet goed omdat ik in slaap aan ’t
vallen was. Al gauw volgde een gevangenisdroom. Toen ik de openstaande celdeur
ontwaarde greep ik mijn kans en sloeg op de vlucht. Althans, dat probeerde ik,
want hoe hard ik ook liep, ik geraakte nog geen meter dichter bij de deur die
zich intussen alweer aan ’t sluiten was.
(Er staat al een volgende reeks ‘verdrabbelde
vissersverhalen’ in de blog: klik hier.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten