zaterdag 7 september 2024

Vier spekken voor een frank

De 'spekkenwinkel' bevindt zich vooraan rechts, achter de pancarte van pension Beau Séjour,
er loopt een vrouw langs de winkel.

IN DE DUINENSTRAAT van Bredene, tussen pension Beau Séjour en de beenhouwerij van Minne-Annoot, lag de spekkenwinkel van kruidenierster Bertha. Achteraan stond een aparte, brede, platte toog, laag genoeg om ons, kinderen, overheen te laten kijken en boven het glazen deksel snoep aan te wijzen die ons, à rato van vier spekken voor één frank, in een zakje overhandigd werd, meestal door de zoon van Bertha (die, denk ik, later de zaak voortzette en de winkel tot zijn pensionering bleef openhouden). Nu ik die herinneringen weer poog op te roepen, valt het me te binnen dat niet alle snoep in die fameuze prijsklasse viel: ‘rekkers’ en toverbollen bijvoorbeeld waren duurder, misschien wel een frank/stuk, dat weet ik niet meer.
Bij mij thuis bestond de gewoonte van ‘t zondagsgeld niet, zelf kon ik bij Bertha niets kiezen, maar ik vergezelde graag makkers die er hun zakgeld gingen opdoen en alleen al het bekijken van al die veelkleurigheid was een waar genoegen. Van die makkers kreeg ik nadien al eens het vierde snoepje, soms een stukje van zo’n rekker.
En op een dag gebeurde dit. Tussen de kasseien van de Duinenstraat vond ik een geldstuk, twintig frank. (Kan dat? Een stuk van 20 frank, in die tijd? Speelt mijn geheugen me weer parten? Dit is hoe dan ook wat ik me herinner.) Samen met mijn maat Norbert Olders⇲ trok ik er triomfantelijk mee naar Bertha. Waarna we overladen met snoep naar ons plankier terugkeerden, waar we ons, gezeten op de zulle, een indigestie 
hoopten te snoepen. Moeder, die een geoefend oog voor mijn overtredingen had — die ze graag 'zonden' noemde — kwam erbij staan en vroeg naar onze bezigheid. Trots als een pauw vertelde ik over mijn vondst. Waarna een lawine van ongerechtigheid mijn deel werd. Ik werd in huis gesleurd, vader werd erbij gehaald, ik werd van diefstal beschuldigd, mij werd een toekomst van hel & verdoemenis voorgespiegeld, waarbij gevangenis nog ’t minst te vrezen was en in afwachting roffelde moeders pantoffel op mijn hoofd, want ik zou en moest schuld bekennen! Wat ik uiteraard niet deed, uit de avonturen van Nero kende ik immers al de uitdrukking ‘eerlijk gevonden’. In een vloed van tranen bleef ik volhouden dat het geldstuk niet alleen van tussen de straatstenen kwam, maar dat het mij als eerlijke vinder bovendien toekwam. Ten lange leste riep moeder: ‘Zelfs als je ’t gevonden had, moest je 't aan mij geven.’ In die tijd dacht niemand eraan een kind gelijk te geven, zelfs niet een klein beetje. Dat heette toen opvoeding.
De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

vrijdag 6 september 2024

Oneliner van de jarretelhouder

Het inspirerende/illustrerende beeld van deze 'oneliner van de jarretelhouder' confronteert twee taferelen: links de foto van een advertentie voor jarretelhouders voor mannen en rechts de beeldtaal van kunstenaar Tamara de Lemicka (°1898 -†1980).

MIJN POSTS worden almaar korter, niet omdat ik minder te zeggen heb, wel heb ik er almaar minder woorden voor nodig, vrucht van vele jaren oefenen in bondigheid: handpalmverhalenvignettendrabbelseenparagraafverhalen, mini-essays en oneliners (altijd 17 lettergrepen, geen leestekens, geen kapitalen.) Ook deze Oneliner van de jarretelhouder is een van de oefeningen die ik in ’t genre aan ’t maken ben. Al deze experimenten komen tegemoet aan het vermoeden dat internetlezers een extreem korte spanningsboog hebben: ze swipen, scrollen haastig over de woorden en surfen vervolgens gauw weer verder. Ik weet niet of dat allemaal wel waar is, maar 't zou me ook niet verwonderen… 
Je mag m'n oneliners ook vergelijken met de toonladders van de pianist, de schetsen van de tekenaar, de kleiwerkjes van de beeldhouwer… 't Zijn oefeningen om de stiel goed in de vingers te houden. (Flor Vandekerckhove)

daar omgordden mannen elkaar wederzijds de jarretelhouder
Meer van dat? In het experimentele boek 2HONDERD 3ZINNENVERHALEN & 1LINERS verzamel ik er tweehonderd. De digitale publicaties (pdf en ePub) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel: in dit geval ‘200’, dan begrijp ik het wel.): liefkemores@telenet.be.

donderdag 5 september 2024

Slapeloze nachten in Leonia


‘ALS we het ’s nachts doen, hebben we al degenen die niet kunnen slapen.’ In de stilte die volgt, voel ik dat ze een antwoord verwacht, ik vraag: ‘Hoeveel denk je dat het er zo zijn?’ Ze antwoordt: ‘Dat hangt van de nacht af.’ Ik zeg: ‘En kunnen we die overdag niet bereiken?’ Ze zegt: ‘Neen, overdag slapen ze.’ Haar logica is vreemd maar indrukwekkend, er valt niet aan te tornen, toch probeer ik het nog eens: ‘Maakt het globaal gezien veel verschil?’ Ze zegt: ‘Daar gaat het niet om, ’t is dat ze ’s nachts voor ’t grijpen liggen en dat we ze overdag kwijt zijn.’ Ik zeg: ‘Daar zegt u zowat.’ Ze beaamt mijn woorden: ‘Ja, maar weet u ook wát ik daar zowat zeg?’ Ik zeg: ‘Dat zal de toekomst uitwijzen.’ Daarna blijft het lange tijd stil, ik zeg: ‘Wanneer verwacht je mijn antwoord?’ Ze zegt: ‘Ik moet het nú weten, ik moet alles in gereedheid brengen, de Walen, de tangodansers, de nachtegalen…’ Ik zeg: ‘Oké, we gaan ervoor.’ We staan recht, houden de rechterhand op het hart en zingen een willekeurig volkslied (het verrast me telkens weer dat ze een sopraan is.) Ze vertrekt en laat me achter met mijn overpeinzingen. Ik open het raam, zie hoe ze beneden zonder licht met haar deelstep wegrijdt, daarna was ik mijn handen in onschuld. Dat gesprek? Ik heb waarlijk geen idee. Langzaam gaat de nacht over in de dag, op de velden vormt zich een laagje rijm. Daar zie ik niets van, want ik bevind me te midden van een van De onzichtbare steden van Italo Calvino, ik vermoed Leonia: ‘De stad Leonia vernieuwt zich elke dag: iedere morgen wordt de bevolking weer wakker tussen fris linnengoed, wast zich met zeepjes die nog maar net uit hun papiertjes gepeld zijn, trekt gloednieuwe kamerjassen aan, haalt uit de meest geperfectioneerde koelkast nog niet opengedraaide blikken tevoorschijn, bij het geluid van de nieuwste versjes uit het nieuwste model radiotoestel.’ De enige slapeloze bewoner van Leonia ben ik.
Flor Vandekerckhove

(°) Italo Calvino. De onzichtbare steden. L.J. Veen Klassiek A’dam/A’pen. Veertiende druk, 2013. Oorspronkelijk Le città invisibili, 1972. Nederlandse vertaling Henny Vlot.







Slapeloze nachten in Leonia is een prozagedicht. Nog van dat? ‘Gesprekken met Polleke’ bundelt 129 bladzijden verhalen op de grens tussen proza en poëzie. De e-boeken van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel): liefkemores@telenet.be.

woensdag 4 september 2024

JP, ik mis je godverdomme

Rechts: JP Boentges volgens Benedicte Vandewattyne. (Olie op doek, 30 x 30 cm. 2009.) Vandewattyne presenteert haar werk nu ook in eigen galerie, Witte Nonnenstraat 49 Oostende. Zondag 08/09 openingsreceptie om 19 uur. Anders elk WE open vanaf 14 uur.


WIE zich, zoals ik, vrijwillig, enthousiast zelfs, hoog in een vuurtoren terugtrekt, al is ’t een fictieve, en vanaf die hoogte op het gewoel neerkijkt, is een loner, iemand die liever alleen is, dat kan niet anders. ’t Is iets wat altijd al in me gezeten heeft, iets wat ik misschien wel geërfd heb, al is ’t ook waar dat het pas op late leeftijd tot volle wasdom is gekomen. Haast alle sociabiliteit is me nu vreemd geworden, mij zie je nooit meer op betogingen, feesten, openingen, lezingen, eerste communies, reünies, braderieën, orgieën, begrafenissen en andere koffietafels. 
Dat heeft voordelen, ik kan me concentreren op wat me interesseert, schrijven. ’t Heeft ook nadelen, zoals Russell Edson opmerkt: 'Helaas is poëzie nu een sociale club. Je moet niet alleen schrijven, je moet ook een sociaal wezen zijn. Het sociale deel is waarschijnlijk het belangrijkste. Wie als persoon prettig is, hoeft zelfs niet echt goed te schrijven om een schrijfcarrière te hebben.’ 
Loner en schrijver. Ik was bijgevolg blij verrast toen ik Stephen Elliott leerde kennen, veelzijdig kunstenaar, voortgesproten uit de DIY-filosofie van punk, schrijver die erin slaagt mijn/zijn identiteit in één zin te vatten: ‘that’s the urge to write, it’s like the urge to communicate and to be alone at the same time.’ Communiceren en graag alleen zijn, dat is ‘t helemaal!
Sinds 
je overlijden, JP, valt het met dat communiceren nogal tegen. Meer dan iemand anders placht jij op De Laatste Vuurtorenwachter te reageren, en je deed het ver van dat infame FB, je wees me al eens op een obscure film die je ’s nachts bekeken had en die in mijn kraam kon passen, signaleerde een dichterdie ik per se moest leren kennen, leidde me naar de Port of Amsterdam van Dave Van Ronk, trotskist-songwriter waarin ik me aan 't verdiepen was… Alzo continueerden we een dialoog die in onze prille tienertijd begonnen was (remember bohemien Paul Verlaine) en pas stopte toen je er in april voorgoed de brui aan gaf.
JP, er is zoveel wat ik je nog had willen vragen, over de gang van Nick Cave, 'van het bordeel naar de zondagsmis', bijvoorbeeld: ‘It was after doing this book that I started to go to church’); over m’n blijvende ergernis bij de bekering van Bob Dylan(‘I read the scriptures a lot, meditate and pray, light candles in church. I believe in damnation and salvation, as well as predestination. The Five Books of Moses, Pauline Epistles, Invocation of the Saints, all of it.’) en over het feit dat jij kerkelijk begraven bent, allemaal dingen die rockers blijkbaar doen maar die, gezien vanuit de R&R-attitude die Frank Vermang hier formuleert, voor mij moeilijk te begrijpen zijn.
Dus JP, ik had nog wel 1 en ander te vragen over de wereld van de rock ’n roll, die mij zo vreemd is en waarin jij zo goed thuis bent. Was. Bent geweest.

dinsdag 3 september 2024

Stijn Streuvels ontmoet John Carpenter

Veranderen van bril kan ernstige gevolgen hebben, de held van de film ziet dingen die hij nooit eerder gezien heeft.



ALWEER september. Om te weten wat ons de komende maanden te wachten staat, moet je bij Stijn Streuvels zijn, niemand anders schrijft zo’n mooie weerberichten: ‘De boeren huisden nu in de veiligheid van hun lage, dompige keuken; z'en keken niet eens naar buiten of er verandering of droogte in de lucht te bespeuren of te verwachten viel, maar ze ondergingen gelaten de gang van het natte jaargetijde (…)’ en wat daarna komt: ‘(…) de velden lagen weer ingesneeuwd en de hofsteden onkennelijk zonder weg of wegel die de baan wees. De dag lang zat het boerenvolk binnen, ze hielden zich verscholen (…)’. (°)
Spijtig dat het overwinterende boerenvolk destijds geen toegang tot YouTube had, anders had het tijdens die veel te lange, nutteloze winterdagen naar Eight O’Clock in the Morning kunnen luisteren, kort verhaal van Ray Nelson. U werpt tegen dat die boeren Tengels niet machtig waren, maar daar had YouTube wel rap verandering in gebracht. 
Van Ray Nelson naar John Carpenter is maar een muisklik ver, afstand die oneindig korter is dan deze die de slachter in Streuvels' winters aflegt: ‘Hele godse dagen moest hij op gang over 't eenmalig witbesneeuwde land, van d'ene hofstede naar d’ andere, om zwijnen te slachten. De velden lagen effen en blak, langs alle kanten wijd uit; de hoven waren toegedekt, vervaagd en onherkennelijk onder de sneeuw, de slonke wegen verdoofd, zonder speur, met de zwaarte daarop van de vuile winterhemel (…).’ Dank zij zo’n muisklik had de overwinterende boer kunnen genieten van Masters of Cinema — John Carpenter, docu waarin hij zich een uur lang kan inleven in de betekenis van die filmmaker. Ook in Tengels, uiteraard, maar hebben we dat euvel al 
niet eerder kordaat van tafel geveegd?
Waarna het tijd wordt voor de crème de la crème: boer & boerin genieten samen van They live, film van John Carpenter, geïnspireerd door dat korte verhaal van Ray Nelson, film die hier volledig op YouTube te zien is, gratis & voor niets, weliswaar in Tengels, maar who cares, want: ‘(…) de belofte van blij verzet was achter de gordijntjes van elk verlicht venster te raden. En over 't omliggend land en de daken der huizen, blonk de maneschijn met zilverachtige glans en de sterren pinkelden lijk edelgesteente; 't was of lonkten ze en loechen en zottebolden ze ondereen, daar in 't ruim van 't firmament.’ Daar zegt toch niemand neen tegen, tegen zoiets.

(°) De citaten van Stijn Streuvels komen uit ‘Wie schaft er op de woorden.’ van Tom Sintobin, hier in dbnl. Er zijn ongetwijfeld nog mooie weerberichten te vinden in de verhalenbundel ‘Dagen’ van Stijn Streuvels. (Eerste uitgave L.J.Veen, 1902. samenstelling ePub: W. Snel 2010. Omslag Bietenoogst, 1890, Emile Claus. 232 pp.) boek dat je hier gratis kunt downloaden, in verschillende formaten, ikzelf deed het in ePub.

maandag 2 september 2024

Shepard Fairey, streetart en commerce

Links OBEY Giant clothing, 2008 in de Nordstrom department store. Rechts: affiches van Shepard Fairey ter ondersteuning van de verkiezingscampagnes van Barrack Obama en Kamala Harris. Van de Obamaposter bestaan drie originelen: ‘hand-finished collage, stencil and acrylic’. In mei ll. stond er een te koop. Meer erover hier op Artnet.


IN DE KRANT staat een stukje over streetart-kunstenaar Obey, Amerikaan die met een knappe affiche presidentskandidate Kamala Harris steunt. (°) Obey ken ik niet en in m’n zoektocht naar die mens stoot ik op een website waar ik geen kunstwerken aantref, maar kleren. Obey, leer ik alzo, is niet de naam van de kunstenaar, maar van het merk waaronder die kunstenaar — Shepard Fairey (°1970) — producten verkoopt, vooral streetwear, met het oog strak gericht op de markt van jonge mensen uit de subcultuur van bowlriders, skateboarders, hiphoppers en nog van die youngsters met een cap op. 
Eerst denk ik nog: dit is waarlijk fucking Amerika waar de dollar alles heeft doordrongen, waar de grens tussen kunst en commercie flinterdun is en waar wij in Europa godzijdank nog ver vanaf staan. Maar wanneer ik er een beetje over doordenk, zie ik ook wel de logica. Wanneer je, zoals Fairey, kunst creëert waarvan de drager een skateboard is en tekeningen maakt die als prints op T-shirts terechtkomen, is ’t ook logisch dat je die dragers op de markt zet, in die zin is dat niet anders dan schilderijen op doek die in de galerie terechtkomen. De producten van Fairey zijn weer een verdere stap in de ontwikkeling die Walter Benjamin al in 1936 beschrijft: in de moderniteit verliest het kunstwerk zijn bijzondere uitstraling. (°°) Moderne kunstvormen als film (tegenover toneel) en foto (tegenover een schilderij), zegt Benjamin, verliezen veel van hun aura: het kunstwerk wordt verspreid in veel exemplaren, de afstand tot de gebruiker wordt kleiner, het kunstwerk is niet langer uniek. Kunst wordt in de moderniteit een massaproduct, de kunstenaar wordt een producent zoals iedereen. Amerikaans? Lang voor Amerikaan Shepard Fairley de verkoop van zijn werk in eigen handen neemt, doen The Beatles het hem voor met Apple Records.
Als je dat allemaal leest, zou je ’t haast vergeten, maar Shepard Fairey is wel degelijk ook streefart-kunstenaar, in München realiseert hij alzo in 2022 een indrukwekkende muurschildering, Paint It Black, waarin hij voor hernieuwbare energie pleit, de zakenman-kunstenaar maakt zelfs deel uit van het clandestiene kantje waarmee veel straatartiesten moeten leven, hij is al achttien keer gearresteerd voor vandalisme. Zelf zegt hij: ‘Ik beschouw mezelf als een populistische kunstenaar, ik wil mensen bereiken via zoveel mogelijk verschillende platforms. Streetart is een bureaucratievrije manier om mensen te bereiken, maar T-shirts, stickers, commerciële opdrachten, internet – er zijn zoveel verschillende manieren waarop ik mijn werk aan mensen laat zien.’
Flor Vandekerckhove

(°) Streefart-kunstenaar die Obama ‘hoop’ gaf, stuurt nu Kamala Harris ‘vooruit’. In DS, 22.08.2024.

zondag 1 september 2024

Haast onmetelijk groot is de afstand van 1968 tot heden

Carl Van Overmeir en Maurice Vanbellinghen op het terras van de Oostendse Crayon, inmiddels failliet café dat daardoor ook al tot de geschiedenis is toegetreden. 



TELKENS ik Maurice Vanbellinghen op de Oostendse Baelskaaitegen ’t lijf loop, haalt hij uit z’n fietstas een of ander oud boekje dat mij — en wellicht alleen maar mij — interesseert. Deze keer tref ik hem op het terras van de O.666 en hij haalt meteen essays van Isaac Deutscher van zijn fiets, in 't Nederlands vertaald en in 1968 gebundeld. (°) Waardoor ik nu iets over die mens schrijf, wat ik anders wellicht nooit had gedaan.
Ik ken Isaac Deutscher (1907-1967) wel: communist, al op jonge leeftijd omwille van linkse standpunten uit de partij gebonjourd, trotskist die nooit bij een trotskistische partij aansluit, auteur van een beroemde, nu wel gedateerde driedelige biografie van Trotski, marxist die men ter linkerzijde verwijt dat hij zich in een politieke wachttoren afzondert. Als DLVuurtorenwachter voel ik me in die kritiek ietwat aangesproken, maar er is een verschil: Deutscher slaat alarm telkens hij van daarboven ongewenste situaties waarneemt, ik daarentegen draai al wat ik zie in m’n verhalentrommel en kijk vervolgens in verwondering naar wat daaruit tevoorschijn komt.
In het boek, waarin ik nu aan ’t bladeren ben, zegt Deutscher van zichzelf: ‘Maar hoe stond het dan met (…) de diverse communistische partijen die onderdanig waren aan Stalin? Ik zal de laatste zijn om die onderdanigheid te ontkennen of te verontschuldigen, want ik heb die nu bijna 35 jaar onthuld en bestreden, eerst als lid van de communistische partij en later als marxist die tot geen enkele partij behoort.’
Het belet 
socialist George Orwell in 1949 niet om diens naam toe te voegen aan de lijst van ‘te mijden schrijvers’ die hij doorspeelt aan het Britse Information Research Department. Of wat denk je van deze achterbakse daad van de grote liberaal Isaiah Berlin? Deutscher wil docent Sovjet studies worden aan de Universiteit van Sussex. De universiteit vraagt Berlin om deel te nemen aan de commissie die beslist. Later vindt met in de archieven het antwoord van Berlin: ‘De kandidaat over wie u spreekt, is de enige man wiens aanwezigheid in dezelfde academische gemeenschap, ik moreel onverdraaglijk zou vinden (…)’ Deutscher wordt afgewezen. Na diens dood, wanneer het bestaan van Berlins tekst bekend wordt, schrijft die verschillende brieven aan Deutschers weduwe, waarin hij ontkent dat hij een veto heeft uitgesproken en beweert niet te weten waarom de beslissing genomen werd. (°°) Wat zeg je daarvan?!
Ik blader verder. Al wat ik vandaag in de essaybundel lees, is voor oud(e)-militanten van mijn soort al lang gemeengoed, ’t zijn essays die ik diagonaal kan lezen, maar in 1968, wanneer het boek uitkwam, was ’t ongetwijfeld gefundenes Fressen, want ja, wat wisten wij in die tijd eigenlijk? Niets toch.
De laatste zin van Deutschers bundel luidt: ‘We kunnen en moeten weer betekenis geven aan de grote ideeën waaruit de mensheid nog altijd leeft, de ideeën van liberalisme, democratie en communisme.’ Maurice heeft die zin onderstreept, zie ik, en er een groot vraagteken achter gezet.
Flor Vandekerckhove

(°) Isaac Deutscher. Ironie van de geschiedenis. Essays over het communisme. 1968. Phoenix boeken. Vertaling Hans Wagemans. 164 pp. De kaft die u hiernaast ziet is van een andere uitgever en van een ander jaar, ik vind op ’t internet geen kaft van de uitgave die ik in handen heb.
(°°) David Caute. Isaac and Isaiah: The Covert Punishment of a Cold War Heretic, 2013, Yale University Press, ­­­352 pp. Zelf heb ik dat boek niet gelezen, wat ik erover weet, haal ik hier uit een recensie in The Guardian.

zaterdag 31 augustus 2024

Het maquis van Charles Baudelaire

Charles Baudelaire en Karl Marx beschrijven elk op hun manier de moderniteit, de eerste doet het abstract, de tweede concretiseert. Le déjeuner sur l'herbe (1863) van Édouard Manet toont een facet van die moderniteit, twee geklede mannen, plus een naakte en een halfnaakte vrouw, Baudelaire noemt de ‘gevangen gehouden vrouw’ een heldin van het moderne tijdperk. Het schilderij werd veel geparodieerd. Op de hoes van Thanks I'll Eat It Here, soloalbum (uit 1979) van Lowell George, worden Bob Dylan, Fidel Castro en Marlene Dietrich afgebeeld naast een openliggend exemplaar van Ginsbergs Howl.



VÓÓR Charles Baudelaire er zich mee moeit, ligt de poëzie verankerd in strenge vormregels, een gedicht wordt bijvoorbeeld beoordeeld naar de mate waarin het de perfectie van een alexandrijn benadert. Daar maakt Baudelaire in Le Spleen de Paris komaf mee. Zegt hij in het voorwoord: ‘(…) een poëtisch proza, muzikaal zonder ritme of rijm, beide soepel en ruw genoeg om zich aan te passen aan (…) de schokken van bewustzijn. 
Ik haal De mooiste gedichten van Charles Baudelaire uit de kast en maak kennis met de schrijver als straatloper, een moderne mens op zoek naar een moderne dichtvorm. De modernité is een verschijnsel waartegenover Baudelaire tweeslachtig staat: 'Zijn moderniteit ligt vooral in (…) het pijnlijke besef van een vergankelijke wereld die gedoemd is te verdwijnen.' ’t Is een citaat dat wonderwel spoort met Marx’ beschrijving: ‘Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien.’ en in dezelfde adem: ‘De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.’ Wat Marx daar veralgemenend zegt, concretiseert Baudelaire in een van die prozagedichten. In Verlies van een aureool treffen we de dichter aan in ‘een verdachte gelegenheid’ — een plek waar hogere standen niet horen te komen. Zijn gesprekspartner is een volksmens, iemand die van poëzie geen kaas gegeten heeft, iemand die hij ontmoet tijdens de grote moderniseringswerken die in Parijs de wijken tussen de klassen slechten: ‘Toen ik daarnet in grote haast de boulevard overstak en door de modder sprong, dwars door die bewegende chaos waarin de dood van alle kanten op je afkomt, gleed bij een onverwachte beweging de aureool van mijn hoofd (…)’ De dichter is zijn aureool kwijt, zijn halo, zijn heilige schijn, hij boezemt niet langer ontzag in. De poëet, zegt Baudelaire, wordt in de moderniteit niet langer gerespecteerd, vanaf nu is ‘t meer om te lachen en je vindt zo’n moderne dichter in ‘verdachte gelegenheden’, de dichter behoort voortaan tot de bohème
De moderniteit is zo ingrijpend dat Baudelaire voor het beschrijven ervan een nieuw genre zoekt. In zijn bloemlezing van dat nieuwe genrezegt Jeremy Noel-Tod dat het prozagedicht ‘de bepalende poëtische uitvinding van de moderniteit’ is, hij benadrukt die band heel sterk. Het prozagedicht ontwikkelt zich in dezelfde tijd als veel andere fundamentele uitvindingen van de moderniteit: spoorweg, fotografie, dagelijks nieuws… Noel-Tod merkt weliswaar al eerder prozagedichten op, maar zegt hij, de vorm komt pas in de jaren vijftig van de negentiende eeuw tot bloei, wanneer Baudelaire in de loop van een decennium zijn vijftig korte prozateksten schrijft. ‘Het Baudelairiaanse prozagedicht is een verslag van dit historische moment.’  Iets wat nieuw is: ‘een privétijdschrift dat als het ware openbaar is gemaakt met alle gewelddadige ambivalentie tegenover kunst en menselijkheid die het betrokken leven bij de dichter teweegbracht.’
Het prozagedicht is als gedicht van zijn heilige schijn ontdaan. Charles Baudelaire ontdekt daarmee een vorm die aan zijn tijd beantwoordt. Tegelijk vindt hij er een medium voor: een aantal van de prozagedichten publiceert hij in Le Figaro en La Presse, kranten met een massabereik. Door die vorm en door die mediakeuze maakt hij zijn poëzie onzichtbaar voor de klasse waaruit hij voortkomt ('t is geen toeval dat d
e prozagedichten pas na zijn dood in een boekje gebundeld worden.) Voor de gevestigde literaire wereld bevindt Baudelaire zich nu in een literair maquis, hij is er wel, maar men zien hem niet en vanuit dat maquis vuurt hij zijn woorden af op een burgerij die hem verstoot, die de revolutie verraadt, die publicatie van zijn Les Fleurs du Mal verbiedt, verbod dat Frankrijk pas opheft in 1949, jaar waarin ik geboren ben! 

vrijdag 30 augustus 2024

Delphine Lecompte heeft altijd gelijk

De Fiorines zetten destijds op ’t strand van Bredene paarden in tijdens het zomerseizoen, dat was, zoals je ziet, een zachte vorm van toerisme-industrie. Dagelijks zag ik Kamiel en Maria in hun paardenkoets op- en afrijden, achter de kar trokken ze hun pony’s mee. ‘De witten’, hun knecht, reed over en weer met het grote paard. ’s Avonds hield de stoet halt aan café Littoral, waar de Fiorines er een kraakten, Camiel kocht bij ’t vertrek een gebraden kip in vaders winkel. (Er is twijfel over de foto, dat we hier ‘de witten’ aan ’t werk zien is onzeker.)



ZE VOERT CAMPAGNE tegen het inzetten van paarden in de Brugse toerisme-industrie. Mijn lievelingsdichter Delphine Lecompte gaat er weer hard tegenaan: ‘Er zijn genoeg studies die aantonen dat koetspaarden wel degelijk last hebben: van de uitlaatgassen, van de nijdige krijsende Beierse toeristen, van de tierende gewelddadige voetbalhooligans, van de hitte, van de kasseien, van de lange werkdagen, van de knellende kwellende teugels, van de kleffe snerpende opdringerige beiaardversies van ‘Sweet Jane’, ‘A Man Needs a Maid’, ‘Hilversum 3’, ‘Happy When It Rains’, ‘Love Street’, en ‘You Stole the Sun from My Heart’. (°) Vooral dat laatste argument vind ik sterk.
Het is puffen op de Grote markt van Brugge, op het terras van 
Craenenburg bekijk ik het probleem. Koetsen rijden af en aan, sommige paarden hebben kapjes over de oren om de beiaardmuziekjes niet langer te moeten aanhoren. 
In gedachten keer ik terug naar 1995. Ik schrijf voor Het Visserijblad en bevind mij in die functie in Nieuwpoort, waar ik getuige ben van een gewelddadig treffen. Daar staan voor- en tegenstanders van een schapentransport tegenover elkaar, de dieren komen uit Engeland om alhier geslacht te worden. Voorstanders zijn blij met de economische activiteit, tegenstanders zeggen dat de dieren onnodig lijden. Als onze correspondent ter plaatse constateer ik dat Gaia ter plekke gesteund wordt door de Groenen (in de persoon van wijlen senator Michiel Maertens), anarchisten (in de persoon van diens zoon Klaas) en vissers (in de persoon van Michiels zoon Laurens). Er vallen klappen en er wordt met een dranghekken gegooid. Een rijkswachter breekt zijn heup, ik denk dat Klaas Maertens er nog altijd voor aan ’t dokken is.
In Craenenburg heb ik ooit stoemp gegeten, daar heb ik nu weer zin in. De kelner staat in schuim & zweet vanwege het tempo dat de toerisme-industrie hem oplegt, op zeer vermoeide wijze deelt hij me mee dat ze stoemp in de zomer van het menu weghalen. Zon klimt naar het zenith, paardenruggen glimmen van het zweet, beiaard speelt ‘Only Happy When It Rains’

(°) In Humo, 23 juli 2024.

donderdag 29 augustus 2024

Oorsmeer

[157]


IK WAS NIEUW in de buurt en moest nog wennen. Terwijl ik de badkamer op orde zette, zag ik dat ik oorstokjes mankeerde. Ik ging naar de superette. Omdat de voorraad op was, leende de winkelierster me haar persoonlijke, al gebruikte oorstokjes. Dat was op zich ongebruikelijk, maar ik was, zoals gezegd, nieuw in de buurt en dacht: hier voelen de mensen zich nog bij elkaar betrokken. Terwijl ik dat aan ’t overdenken was, merkte ik dat er hier en daar aan zo’n oorstokje smeer hing. Dat vond ik toch te verregaand. Hygiëne, gezondheid, zeden & gewoonten, aura, ziekteverspreiders… Wie weet, dacht ik, waar ze die dingen al ingestoken had. Ik verzamelde moed, schoof de oorstokjes naar haar toe en zei stilletjes: ‘Mevrouw, er hangt smeer aan.’ Ze keek aandachtig en gaf ze me weer. ‘Neen hoor,’ zei ze, ‘’t zijn oude stukjes feromoon.’ Omdat ik niet wist of feromonen op oorsmeer lijken, zei ik niets meer. Ik kocht ook nog een tweedehands hasjpijpje voor niet veel geld. ‘Alleen maar gebruikt,’ zei ze, ‘om er ’s zondags mee naar de kerk te gaan.’ Die avond was ik hier getuige van de mooiste zonsondergang ooit.
Flor Vandekerckhove

Zin in meer van dat? Oorsmeer is een van de stukjes die opgenomen werden in ‘Gesprekken met Polleke’, 129 bladzijden op de grens tussen proza en poëzie. De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel)liefkemores@telenet.be.