
Bij het
krieken van de dag verliet ze het huis en trok naar de stad. In de
winkelstraten vond ze een galerij waar het droog was en gezellig toeven. Niemand
lette op het kind, ’t zou nu niet meer mogelijk zijn. Ze kreeg geen honger, ze
werd niet moe, ze keek en keek en keek. De mensen liepen voor en achter haar,
ze liepen om haar heen, ze liepen in de galerij en er weer uit en namen al haar gedachten met zich
mee.
Toen de
avond viel waren al haar gedachten in de massa opgenomen. Ze ging weer naar huis. Er waren
boterhammen, er was soep en er was spanning. Zij had de dag doorstaan en niemand
had iets opgemerkt.
Flor
Vandekerckhove