![]() |
'Ik keek ze na tot ze uit 't zicht verdwenen waren en schoot vervolgens de beelden die ik dacht nodig te hebben.' |
Voor me, op het
wandelpad dat naast dat Sparrenbosje loopt, waar het de oude tramlijn volgt,
liepen twee oude mannen. De ene had de andere veel te vertellen. Hij gebruikte
daar niet alleen zijn stem voor, maar ook zijn handen. Hij gesticuleerde
overmatig, trok nu en dan aan de mouw van zijn gezel en produceerde zo te zien
nogal wat speeksel dat hij regelmatig van z’n lippen moest vegen.
Ik volgde in
hun voetspoor en probeerde te achterhalen waarover die ene man het had. Da’s
niet erg beleefd, maar dat is wat je doet als schrijver: je observeert. Daarvoor
moest ik me concentreren en daardoor kwam het dat ik bijna tegen hen aanbotste
toen ze onverwachts stopten.
Nu was het
de andere die sprak. Hij zei, luider dan het nodig was: ‘Maar Robert, je weet toch dat ik doof ben!’
De man die
Robert genoemd werd, schrok en week achteruit. Waarop die andere weer zei: ‘Maar Robert, je moet niet verder van me af gaan
staan, want dan hoor ik je nog minder.’ Hij wachtte even en rondde af: ‘Kom dichter dichter!’
Maar dichter
word je natuurlijk niet zomaar in één twee drie, het duurt enige jaren vooraleer je dat genre onder
de knie hebt. Daar hadden die oude mannen helaas de tijd niet meer voor. Dus stapten ze
zwijgend verder. Ik keek ze na tot ze uit ‘t zicht verdwenen waren en schoot
vervolgens de beelden die ik nodig dacht te hebben.
Meer dan een
fait divers is dit zeer korte verhaal op ’t eerste gezicht niet, maar weet je
wat er zo wonderlijk aan is? Toen ik het begon te schrijven dacht ik dat het over
een zelfmoord zou gaan, vandaar ook de titel. Die blijkt nu een vergissing
te zijn. Tot mijn verwondering is er in dit verhaal uiteindelijk niemand die zichzelf doodt,
Robert niet en zijn dove metgezel al evenmin. Is dat niet merkwaardig?
Flor
Vandekerckhove