donderdag 11 augustus 2016

Nooit meer!

Ik schiet wakker, ik baad in het zweet. De tram is ontspoord. En het is mijn schuld. Lange tijd is dat een almaar weerkomende nachtmerrie geweest en ik weet hoe dat komt.
We liggen verscholen in de duinen. Beneden loopt een tramspoor. Daar hebben we een stapel kiezels op gelegd, echt een hele grote stapel. Dat hebben we afgekeken van een western waarin rovers de trein overvallen. Dat doen ze door een obstakel op het spoor te leggen. De machinist moet stoppen en zij slaan hun slag.
Wij gaan die tram uiteraard niet overvallen, het is een spel. Maar ’t zou toch geweldig tof zijn mochten we er in slagen hem te laten stoppen.
In de verte nadert de kusttram. Volle vaart. Het ziet er niet naar uit dat de conducteur de hindernis opmerkt. ’t Is nochtans een hele hoge stapel. Volle vaart. Het angstzweet breekt mij uit. Stel dat de tram … Volle vaart. Stel dat de tram ontspoort … Stel dat er gekwetsten vallen … Of doden … Stel dat iemand ons gezien heeft … Ste l…
Het is te laat om de kiezels te verwijderen. We kunnen alleen maar toekijken hoe het onvermijdelijke zich ontplooit. De tram rijdt in volle snelheid op de stapel kiezels in en er gebeurt … Niets. Onverstoorbaar zet hij zijn weg voort.
Aan mijn carrière als desperado komt voortijdig een einde. Op dat duin beloof ik mezelf: dat ga je nooit meer doen, nooit meer! Nooit heb ik nog obstakels op sporen gelegd, ook niet toen die anarchist uit Antwerpen, bij de vorige treinstaking, opriep om dat wel te doen.
Het is bijlange niet mijn eerste onvergetelijke nooit-meer-erlebnis geweest. Eerder heb ik eens, ook in die duinen, van een hele hoge bunker gesprongen. Dat kan niet misgaan, dacht ik, want je komt in zacht zand terecht. Mijn kompanen staan toe te kijken. Zij durven niet, ik wel. Ik spring. Ik maak een sierlijke boog door de lucht — 'Gelijk een adelaer die door de lucht gaet sweven/ Gelijck een vlugge pijl uyt sijnen boogh gedreven' — en kom mooi op mijn voeten neer. Mijn benen vangen verend de schok op, mijn bovenlichaam buigt voorwaarts en mijn gezicht komt bruusk tegen mijn knieën terecht: twee uppercuts voor de prijs van één! Mijn neus bloedt. Ook op dat duin heb ik het mezelf beloofd: dat ga je nooit meer doen, nooit meer! Sindsdien houd ik me ver van hoge hoogtes en diepe dieptes. Mij ga je niet gauw op een paard zien kruipen.
Nog eentje om het af te leren. We gaan voetballen. De enige die dat echt goed kan is Ronny David, hij is de enige die kan scoren. Tegelijk is hij de enige die de naam doelman waard is. Dat is een probleem: Ronny kan niet tegelijk doelschutter en doelman zijn. Hij wordt vooraan opgesteld, centraal. Bij gebrek aan beter word ik achteraan tussen de palen geplaatst.
Daar komt de tegenstrever. Vlot dribbelt hij zich een weg doorheen onze wankele verdediging. Hij plaatst een loeihard schot. Ik steek mijn handen uit. De bal schiet er met grote kracht tussendoor en komt met volle geweld midden in mijn smoel terecht. Sterretjes, ik ben groggy, ik weet niet of ik de bal al dan niet buiten doel gehouden heb, ben enkele tellen weg van de wereld. En wanneer ik weer onder de levenden kom zeg ik tegen mezelf: dat ga je nooit meer doen, nooit meer! Onze ploeg speelt met tien man verder en verliest schromelijk de match. Zoals altijd. De volgende keer staat Jan Vangeluwe tussen de palen.
Flor Vandekerckhove

— Bovenaan van links naar rechts: Pierre de Maeyer, Bert Tas, Flor Vandekerckhove, doelman Jan Vangeluwe, ??, Honoré Pitteljon. Onderaan: Erik Poppe, Willy Versluys, Alex Vandeneynde, Ronny David, Germain Kerkaert (†). (Jaartal foto onbekend.) —

Geen opmerkingen: