Dat ik de stortvlaag te vlug af zou zijn bleek een deerlijke misrekening. Kletsnat zette ik mijn tocht voort naar de meest nabije tramhalte die helaas
niet echt nabij was. Tegen de tijd dat ik er aankwam was ik doorweekt. In het wachthokje stonden twee kurkdroge vrouwen luidruchtig
over de klimaatverandering te discussiëren. Iets wat mijn doorweekte zenuwen geenszins
wilden aanhoren. Daarom wenste ik vurig dat
de tram me van dat gesprek zou verlossen. Terwijl we daar veel te lang samen stonden — zij kurkdroog en ik
doorweekt — kwam een van die vrouwen vlak in mijn gezichtsveld staan. Ze wilde
weten wat ik ervan dacht, van de klimaatverandering. Ik zei: ‘Madam,
madam…’ en nam de vlucht voorwaarts. Terwijl de regen met bakken op mijn alreeds
doorweekte wezen neerstortte, nam ik de natte weg naast de tramsporen,
verwensingen uitend aan het droge deel der mensheid. Tweehonderd meter verder raasde de tram me voorbij. De twee droge vrouwen zwaaiden. Een
bliksemschicht doorkliefde het zwerk. Die raakte helaas de tram niet.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten