woensdag 27 juli 2016

De toverstok (sprookje met X-beoordeling!)



Toen ik klein was probeerde ik een poesje te vinden dat met me wou spreken. Ik zocht hier, ik zocht daar, ik zocht overal. Om de zaken te bespoedigen vroeg ik aan de sint een toverstok. Toen hij me die niet bracht, moest ik wenen, mijn papa zei dat ik geduld moest hebben en mijn neus moest snuiten.
Vele maanden later was er dan zo'n nacht die je normaal alleen in films ziet. De wind woei door de bomen en zachtjes tikte regen tegen m’n zolderraam, ongetwijfeld op ’t ritme van de eenzaamheid. Ik woelde mijn bedje helemaal om. En wat zag ik daar opeens in mijn bedje? Oooh, de toverstok! Ik ging er meteen mee aan de slag. Ik zwaaide hem in het rond, wreef ermee over de dekens, tikte hem tegen het meubilair, er gebeurde niets. Daar moest ik weder om wenen, en opnieuw zei mijn papa dat ik geduld moest hebben en blijven oefenen, dat oefening kunst baart en dat ik mijn neus moest snuiten.
Ik oefende en oefende en oefende en werd heel bedreven in het hanteren van mijn toverstok. De dagen werden weken en de weken maanden. De maanden werden seizoenen en de seizoenen jaren. En ook die gingen weer voorbij. Alles werd langer. Mijn voeten werden langer en mijn mama moest nieuwe schoenen voor mij kopen, mijn toverstokje werd langer, mijn armen werden langer, mijn vingers werden langer, het huiswerk werd langer, de tijd die achter me lag werd langer, maar nog steeds had ik geen poesje gevonden dat met me wilde spreken. Toen kwam die lange, hete zomer. De nachten kort, de dagen lang, de ochtend vol van vogelzang, het scherpe, hoge zoemen van een mug. Meer uit gewoonte dan om wat anders nam ik mijn toverstok ter hand. En opeens gebeurde het, de tekenen logen niet: hij steeg. De wolken gingen open en te midden van dat natuurverschijnsel hoorde ik de stem van een poesje dat onvervalst tot mij sprak. Het zei: Wat ben je mooi, wat ben je bekoorlijk, liefde en verrukking, dat ben jij. Als een palm is je gestalte. Ik dacht: laat ik die palm beklimmen, ik wil zijn bladeren grijpen. Laat je als de wijnstok zijn, je adem als de geur van appels, je tong als zoete wijn waarin mijn kussen baden, mijn lippen en tanden gedompeld zijn. Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo zijt gij onder de zonen; ik heb groten lust in u en zit er onder, en zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.’ Het sprak ietwat ouderwets, maar ik verstond toch wat het zei. Is dat niet cool?
Flor Vandekerckhove

De sprietvink en de 

zelflikkende poes

https://www.youtube.com/watch?v=d1sk9LIX3KE

1 opmerking:

Johan zei

Super leuk om lezen.
Mooi geschreven, hartverwarmend!