Op 12 februari 2013 nam ik me voor om een
autobiografie te schrijven. Een jaar later was ik ermee klaar, zoals ik dat ook
vooropgesteld had: ‘Tegen de
tijd dat ik vijfenzestig word,’ zo schreef
ik in dat boek, ‘zal die eerste versie er
zeker liggen, alleen weet ik op voorhand niet tot welke leeftijd die biografie
uiteindelijk zal reiken. Het enige wat ik met zekerheid kan stellen is dit:
mijn autobiografie, de eerste versie ervan, zal beëindigd worden op 12 februari
2014. Zal ik daarin heel mijn leven verteld hebben, vanaf de geboorte tot mijn
pensionering? Wellicht niet, neen. Maar wat erna komt, wat na dat jaar
onbeschreven blijft, zal, zo stel ik hier met enige vooringenomenheid, de
moeite van het beschrijven niet waard zijn. Al wat over mijn leven gezegd moet
worden, zal over een jaar gezegd zijn; alle gebeurtenissen die dat latere,
eventueel nog onbeschreven leven bepaald hebben, zullen voor die periode
gebeurd zijn.’ Ja, u hebt gelijk, ik hield een slag om de
arm en gelukkig maar, want ik veronderstel dat veel lezers toch wel de
wenkbrauwen optrokken toen ze tegen ’t einde van dat boek moesten constateren
dat ik daarin… alleen maar de eerste vijftien jaren van mijn leven beschreven
had. Daartegen kon ik dan weer inbrengen dat die eerste jaren inderdaad de rest
van je leven fundamenteel bepalen: The
Child is Father of the Man.
Elk boek dat ik schrijf is een experiment.
Telkens weer gaat het me erom te kijken of ik het wel kan, zo’n boek tot een
goed einde brengen. Kan ik een liefdesverhaal schrijven? Dat is bijvoorbeeld
wat ik in Het kasteel (1992) onderzoek.
In De Poldergeesten van Bredene (2005)
zoek ik uit of ik een thriller kan schrijven. En op dezelfde manier heb ik
geëxperimenteerd met toneelwerk (Naar de
kloten,1995), een novelle (De trein,1993), met korte verhalen (De smaak van
zeewater,1991), met essays, pamfletten, dagboekaantekeningen, poëzie… En
nu dus met de autobiografie die Gauw!
(*) Uiteindelijk geworden is.
Ik ben een luie schrijver, ik doe geen
veldwerk, ik bestudeer de literatuur niet, ik lees heel weinig. Ik word bijgevolg
niet gehinderd door enige kennis wanneer ik zo’n experiment aanvat. Gevolg is dat
ik het allemaal al schrijvend ontdek. Wat betekent dat eigenlijk vandaag, een
sociale roman schrijven? Dat is wat ik in Amandine
(2012) probeer uit te vissen. Of wat kan dat worden, zo’n autobiografie als Gauw!? In dat proces ontdek ik woorden,
genres, literaire problemen en hun oplossingen waarvan ik vooraf het bestaan
niet kende. Autofictie is bijvoorbeeld zo’n woord dat ik tijdens het schrijven
van Gauw! leren kennen heb. De
mogelijkheid dat je in zo’n autobiografie nog levende mensen gaat kwetsen is een
probleem dat zich al vlug stelde en waarvoor ik, denk ik, in Gauw! een zeer originele oplossing
gevonden heb. Boeiend vond ik het om te kijken wat er gebeurde toen ik bewust
fictionele elementen in die autobiografie begon te schuiven…
Het waarheidsgehalte van een autobiografie is
een evident probleem, maar het werkelijkheidsgehalte van een roman is dat
evenzeer. In een lezing, opgenomen in de essaybundel Farther Away (**)
onderhoudt Jonathan Franzen ons over het autobiografische karakter van zijn
romans. Is de fictie die hij schrijft al dan niet autobiografisch? Het antwoord
is uiteraard, zoals dat meestal het geval is met zo’n soort vragen, ja en neen.
Een autobiografische roman is, volgens Franzen,
een boek waarin het hoofdpersonage sterk op de auteur gelijkt en waarin dat
personage de gebeurtenissen beleeft die de schrijver ook daadwerkelijk meemaakt in ’t het leven: A Farewell
to Arms, All Quiet on the Western Front, Vilette, The Adventures of Augie March,
The Man Who Loved Children…
Zo’n romans schrijft hij niet: ‘I don’t think I’ve published
more than twenty or thirty pages of scenes drawn directly from real-life events
that I participated in.’ Toch is
zijn fictiewerk ‘in another sense
extremely autobiographical' Daarenboven stelt hij: 'that I consider it as my job as a
writer to make it more even so. My conception of a novel is that it ought to be
a personal struggle, a direct and total engagement with the author’s story of
his of her own life.’ Het is bij hem, zo zegt hij, als
bij Kafka die wel nooit over de dingen schrijft die hij dagdagelijks beleeft
(en dus niet autobiografisch schrijft zoals Franzen dat bedoelt met bijvoorbeeld
A Farewell to Arms), maar wiens
schrijversactiviteit wel degelijk volledig gecentreerd is rond het persoonlijke
gevecht met familie, vrouwen, morele wetten, het leven, dus rond Kafa’s eigen leven… Een boek
is, zo stelt Franzen, maar lezenswaard (en ‘t schrijven waard) wanneer de auteur
er zelf de inzet van is. Een roman moet een reis in het onbekende ik zijn.
Grote schrijvers gaan daar heel ver in. In Gauw! heb ik het over Karl Ove Knausgård: ‘Man
man man. Hij mag dan een kunstwerk geproduceerd hebben, hij heeft er blijkbaar
wel zijn leven mee geruïneerd. In die documentaire is die mens gewoon heel de
tijd aan ’t janken, letterlijk aan ‘t snikken. Die mens is tijdens het
schrijven van dat epos helemaal onderdoor gegaan, en erna blijkbaar nog meer.
Hij is daar als een wrak uitgekomen. En hij recupereert er niet van. En hij
rookt de ene sigaret na de andere (en je moet weten dat ikzelf er eindelijk, na
vele pogingen, in geslaagd ben om ermee te stoppen, met dat roken). En maar
bleiten. Hij heeft een grens overschreden, en er is geen weg terug, niet voor
mij, maar evenmin voor hem. En maar schreien.’
Zo moet het ook Jonathan Franzen vergaan zijn. Al schrijvend ervoer hij dat zijn huwelijk zijn schrijverschap in de weg stond. Dat huwelijk bleek niet zo’n succes te zijn, maar hij wilde er desondanks trouw aan blijven, en een deel van die trouw bestond erin om in zijn boeken vooral niets te schrijven wat zijn echtgenote op stang zou jagen, want ja, het leven was al moeilijk genoeg. Hij zocht naar omwegen tot hij inzag dat er geen ontkomen aan was. Het komt eropaan doorheen de dingen te schrijven en niet eromheen. Ha ja, zo is dat maar net, een boer ploegt toch ook niet omheen zijn akker, hij ploegt erdoor. Met die nuance echter dat een echtgenote geen stuk grond is, aber ein Mensch. En dat maakt het moeilijker, alhoewel die boer daar wellicht weer anders over denkt.
Zo moet het ook Jonathan Franzen vergaan zijn. Al schrijvend ervoer hij dat zijn huwelijk zijn schrijverschap in de weg stond. Dat huwelijk bleek niet zo’n succes te zijn, maar hij wilde er desondanks trouw aan blijven, en een deel van die trouw bestond erin om in zijn boeken vooral niets te schrijven wat zijn echtgenote op stang zou jagen, want ja, het leven was al moeilijk genoeg. Hij zocht naar omwegen tot hij inzag dat er geen ontkomen aan was. Het komt eropaan doorheen de dingen te schrijven en niet eromheen. Ha ja, zo is dat maar net, een boer ploegt toch ook niet omheen zijn akker, hij ploegt erdoor. Met die nuance echter dat een echtgenote geen stuk grond is, aber ein Mensch. En dat maakt het moeilijker, alhoewel die boer daar wellicht weer anders over denkt.
Flor
Vandekerckhove
(*) Wie gratis een elektronisch exemplaar (PdF) wenst toegestuurd te krijgen, stuurt me gewoon een mailtje: florvandekerckhove@telenet.be.
(**) Jonathan Franzen, Farther Away, A
Collection. 2012. Farrar, Straus and Giroux, New York. 250 ps.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten