Middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nóg twee kroegen: links was dat de Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje⇲, rechts was er de Jolly Sailer. Vandaar, de in ’t midden liggende middenclub. (Foto Jo Clauwaert⇲.) — Deze post is het slotstuk van van een reeks van vijf waarin ik de middenclub bezing. Het voorgaande stukje staat hier⇲. |
* In DLVuurtorenwachter plaatst Flor Vandekerckhove sinds 1988 columns, herinneringen, leesnotities, (mini-)essays, polemieken, verhalen, gedichten… ******** ************* *********** [ISSN 3041-6442] ***** 'Deze vuurtoren belicht de verdwijnende wereld van een babyboomer/soixantehuitard.' ******** ****
vrijdag 25 juli 2025
Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (5)
donderdag 24 juli 2025
Lezen en schrijven in termen van de Tour de France
Rechts: Elfriede Jelinek⇲. |
In De pianiste (°) van Elfriede Jelinek vraag ik me na enkele bladzijden al af: hoe doet ze het, hoe doet ze het?! Ze schrijft: ‘ZIJ wordt trams binnengesleurd (…)’, waarna ze tien bladzijden lang beschrijft hoe de dan nog jonge Erika, haar protagonist — ZIJ — zich als meisje op die tram misdraagt en hoe de medepassagiers zich naar het meisje te schikken hebben, omdat een meisje nu eenmaal de onschuld zelve is, quod non. De Weense tram brengt haar naar huis, waar de dominante moeder haar, uurwerk ter hand, opwacht, maar voor het meisje is zo'n tramrit juist de ontsnapping aan de matriarchale dominantie: ‘Het dier voelt in zich krachten sluimeren waarvoor de muziek alleen niet toereikend is.’ Waarna Jelinek een gratis schrijfcursus voor me in petto heeft: hoe beschrijf je tramvolk door de ogen van deze jonge heldin: ‘In de tram ziet ZIJ elke dag hoe zij nooit zou willen worden. ZIJ doorploegt de grauwe massa van lieden met en zonder kaartje, van onderweg ingestapten en mensen die op het punt staan uit te stappen, die daar waar ze vandaan komen niets hebben gekregen en waar ze heen gaan niets te verwachten hebben (…)’ Jelinek toont hoe geniepig het meisje haar medereizigers pijnigt en hoe die er maar niet in slagen haar als schuldig aan te wijzen: ‘Een wijnlokaal in het weekend spookt al in hun hoofd rond en vernietigt enkele kilo’s denkmateriaal. De alcohol zal de rest doen. Land van alcoholisten. Stad van muziek. Dit meisje kijkt in de wijde verten van gevoelswerelden, en haar aanklager kijkt in het gunstigste geval te diep in zijn bierglas, en dus zwijgt hij geschrokken als hij haar blik ziet.’ De jonge Erika Kohut daarentegen kijkt niet weg, waarmee meester Jelinek mij, haar leerling, leert dat een schrijver nooit mag wegkijken: ‘Die oude vrouw is iemand die pas ingestapt is, hoewel ze zich niet meldt bij de conducteur. Ze denkt dat ze het geheim kan houden dat ze hier binnen is gekomen, in deze wagon. Eigenlijk is ze al lang overal uitgestapt, en dat weet ze ook wel. Betalen loont de moeite niet meer. Het kaartje voor het hiernamaals heeft ze immers al in haar handtasje. Dat moet ook maar gelden voor deze tram.’ Jelinek heeft de moeizame lezer die ik ben tijdens deze klim al afgemat en we zitten nog maar aan bladzijde 26. Zie me daar ineengezakt zitten, op de tram in Wenen, uitgeput van ’t lezen, net zoals al dat beschreven tramvolk uitgeput is, kijkend naar de strapatsen van de jonge Erika en hoe Jelinek die beschrijft.
woensdag 23 juli 2025
Allee allee, madammekes, ’t zijn de laatste (foto’s uit Vabre)!
Links: interieur van het huisje (foto, 21 juli 2025.) Rechts: Marijke naast Jean-Pierre, uitbater van het dorpscafé (foto 22 juli 2025). |
Die verjaardag brengt Marijke in Vabre⇲ door, Frans bergdorp, waar ik nog tot 1 augustus een huisje heb; op die dag wordt de verkoop bezegeld. Vlak voor Marijke de terugweg aanvat, overhandigt ze de sleutelbos aan de nieuwe eigenaresse, dochter van mijn Franse buren — de sleutels gaan als 't ware van dochter naar dochter. Waarna dat huisje wat mij betreft 'het actuele' verlaat en mijn geschiedenis intreedt. Dat is niet erg, zegt mijn zoon, de herinneringen neem je mee, ’t zijn maar stenen die achterblijven.
Naast dat interieurbeeld staat een foto waarop ik Marijke voor ’t eerst in de dorpskern van Vabre zie floreren. Want dit is waarlijk wat ze daar doet, floreren. Samen met de autochtonen bereidt ze daar het jaarlijkse Sint Anna-feest⇲ voor, dit jaar is dat van 25 tot 28 juli: aperitieven, concerten, barbecues, dansavonden, bodega, praalwagens, vuurwerk, jeu de bouleswedstrijd… Ik herinner me die feesten en dan vooral ’t gezang en de muziek die de vele eet-, drank- en danspartijen vergezellen; ik herinner me overdadig veel geluid dat zich eerst in de dorpskern — die ook een klankkast is — ophoopt, aanzwelt, uitdeint en dan gestaag de berg bestijgt, waar het uur na uur in volume toeneemt, wat mij tot in de vroege uurtjes beletten kon te slapen. Waardoor ik er op den duur over waakte dat ik tijdens die dagen niet in Vabre⇲ present tekende. Wat anderen juist wel deden, want al wie in voorgaande jaren het uitstervende bergdorpje ontvloden had, kwam tijdens die feestdagen nog 1s terug om tot in de vroege uurtjes met de resterenden van katoen te geven. Daar werkt mijn dochter nu aan mee, op haar verjaardag. Misschien wordt het een traditie, wie zal 't zeggen.
Flor Vandekerckhove⇲
dinsdag 22 juli 2025
Oud worden voor beginners (6)
De ouderdom is de leeftijd waarop je je haast om herinneringen vast te leggen, voor ze je ontglippen. Zo herinner ik me op de valreep dat ik in de vroege jaren negentig voor Het Visserijblad⇲ naar Lorient in Frankrijk reisde, om daar een internationale bijeenkomst van visserij-journalisten bij te wonen, een conferentie volledig betaald door de Europese Unie. Maar… hoe ging het er daar ook alweer aan toe? Een herinnering in 100 woorden. — Onderschrift foto: Links Ann Savage als Vera in de film noir Detour⇲ (1945). Rechts: de 76-jarige oud-journalist blikt terug op een journalistiek verleden. |
In een vorige post, 'Oud worden voor beginners (5)’, vertel ik iets over het liefdesverhaal van A.L. Snijders en Ineke Swanevelt, een jonge liefde op hoge leeftijd. Ineke Swanevelt reageerde inmiddels uitgebreid op die post: klik hier⇲.
maandag 21 juli 2025
Wij, met zand in onze schoenen
zondag 20 juli 2025
Wij, met zand in onze schoenen (slot)
Terwijl ik deze herinneringen ophaal, denk ik meermaals aan kunstschilder Gustaaf Sorel, waarvan ik in 2013 een werk miste in Bonjour Ostende⇲, indrukwekkende tentoonstelling van curator Xavier Tricot, met als ondertitel Oostende in de internationale kunst. Sorel behoort niet tot de internationale kunst, daar heeft Tricot gelijk in, maar dat komt, denk ik⇲, alleen doordat Sorel zijn kot niet uitkwam. Wie, zoals Gustaaf Sorel, zijn ambities tot Oostende beperkt, eindigt vooral met zand in de schoenen. — Links in hoofding: Gustaaf Sorel. Oproepingsbevel. 1940. Aquarel. Rechts: Luc Martinsen, november 2024. (Ik vind geen titel van het werk en evenmin iets over drager en formaat.) |
‘(…) dat je als schrijver nooit kunt ophouden, je moet doorgaan tot je er bij neervalt. En zelfs dan is het niet zeker dat je tot de literatuur wordt gerekend.’ A.L. Snijders.
DE OOSTENDSE BOEKENBEURS is een evenement dat ik in Over schrijvers en wielrenners⇲ met een kermiskoers vergelijk. Ik bekijk de uitnodiging voor de nieuwste editie en tel vierenzeventig potentiële standhouders, veelal buurtbewoners die met eigen werk leuren. Vierenzeventig!
Vroeger was zoiets onmogelijk. Wanneer de romancier, op ’t einde van de grote vakantie, driehonderd vellen bij elkaar gekrast had, gaf hij dat pak aan zijn echtgenote die het uittikte. U leest dat goed, alleen mannelijke leerkrachten die zich in de huwelijkse staat bevonden, konden zo’n taak tot een goed einde brengen.
In 2012 neem ik afscheid. Ik verhuis naar de digitale wereld. (°) Dat is mijn poging om het zand uit mijn schoenen te schudden. Slaag ik daar ook in? Niet echt, neen. In 2016 publiceer ik een handpalmverhaal dat ABBA⇲ heet, geen honderd mensen kijken ernaar. In 2025 haal ik datzelfde verhaal weer op, maar nu plaats ik het expliciet in Oostende: Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren⇲. Die post — identiek verhaal — lokt in twee dagen tijd meer dan twaalfhonderd mensen. ’t Zijn cijfers waar niet naast te kijken valt, Oostende heeft zich definitief in mijn schoenen genesteld, vluchten kan niet meer.
Ook Luc Martinsen probeert het zand uit zijn schoenen te schudden. Hij kan een hele lijst met zo’n pogingen opnoemen. Zelf herinner ik me zijn indrukwekkende tentoonstelling in De Brakke Grond⇲, Amsterdam. Dat gebeuren maakte daar wel ophef, op de vernissage stond ik naast Julien Schoenaerts⇲. Waarna het weer richting Oostende ging.
Professor dr. Willem Elias schrijft in De picturale wildernissen van Martinsen⇲ dat Luc in het ondermijnen van het modernisme zijn eigenheid vindt. De schilder levert, zegt Elias, een eigen bijdrage aan het neo-expressionisme, een eigen bijdrage tot de postmodernistische Heftige Malerei⇲., waarbij 'heftig' inderdaad wel Martinsen typeert. Een eigen inbreng, is dat niet indrukwekkend? En ’t is waar wat Elias zegt, maar dit is hoe het er vandaag in de praktijk aan toegaat: Martinsen stelt eens in deze straat tentoon, vervolgens in gene en dan weer in gindse straat en op den duur heeft iedereen wel een werk in huis, zoals ze in Oostende op den duur ook allemaal wel een boek van mij in ’t rek hadden staan.
De ambitie die Martinsen en ik als jonge mannen uitschreeuwden — ‘de grootsten van Oostende!’ — blijkt op ’t einde van ons leven geen roep van overmatige pretentie geweest te zijn, integendeel, onze kretologie was een vorm van gecamoufleerde pleinvrees. En sindsdien trekken we met zand in onze schoenen door 't artistieke leven.
(°) Daar werk ik sindsdien ongezien verder aan mijn oeuvre. Dat literatuur op het internet onopgemerkt blijft, beschrijf ik in een mini-essay: De blogger en de literaire markt⇲.
vrijdag 18 juli 2025
Wij, met zand in onze schoenen (2)
Links: Anto Diez, 1973. Rechts: Luc Martinsen: 6 juni 2024, hier op Instagram⇲. (Van beide kunstwerken heb ik alleen maar deze informatie.) |
‘Al het oude was eens nieuw, en al het nieuwe zal eens oud zijn. Het alleroudste is het heden, want er is nooit iets anders geweest dan het heden. Nooit heeft iemand in het verleden geleefd, en in de toekomst leeft ook niemand.’ Harry Mulisch, in De ontdekking van de hemel⇲.
1988 — IN GENT stap ik in de Lada. In mijn portefeuille zit een dubbelgevouwen briefje: ‘De schrijver trouwt een vrouw, krijgt kinderen, wordt journalist en schrijft niet meer. De schrijver wordt ziek en kan niet meer schrijven. De schrijver wordt op de tramrails door een meteoor getroffen en is dood. Dat alles is een gebrek aan talent.' Het citaat is van Harry Mulisch. (°)
Wanneer ik dat schrijfproject in 1988 aanvat, gaat Luc Martinsen⇲ (°1951) mij — neofiet die ik in ’t kunstenaarsleven ben — ver vooraf, dat zei ik in dit memoir eerder al. Hij is drieëntwintig wanneer hij voor ’t eerst tentoonstelt, op z’n zevenentwintigste is hij al fulltime kunstschilder. Werk van hem hangt dan al in het PMMK (thans Mu.Zee), zijn naam staat prominent vermeld bij ‘Vierentwintig West-Vlaamse kunstenaars’ (1988). De voorsprong die Martinsen op mij heeft, komt mede door de academische opleiding die schilders genieten, iets wat schrijvers, zeker in die tijd, ontberen, maar toch vooral doordat ik — in alles trouwens — een laatkomer ben: ik ben negendertig en moet alles nog uitzoeken.
Martinsen helpt me in m’n ontwikkeling als schrijver. Hij levert het frontispice⇲ voor De trein, een novelle (1993). Zowel in Het Visserijblad als daarbuiten publiceer ik teksten over zijn werk, wat me leert hoe ik op eigen wijze over kunst kan schrijven. (°°°) De hulp van Luc Martinsen blijkt ’t best in 1990. In dat jaar publiceert hij een map met vijf drukken. Daaraan worden vijf bladen ‘grafisch woordgebruik’ toegevoegd, teksten die ik mag leveren. Een van Lucs werken in die map heet De eerste zon. Daar bedenk ik de kern van een gedicht bij, ook die kern komt in de map. In 2018 — achtentwintig jaar later, wanneer ik de schrijversstiel onder de knoken heb — werk ik die kern uit tot De eerste zon⇲, een geschreven tafereel uit de Oostendse kunstscene, poëem waarin ik een aantal schilders ten tonele voer en… één schrijver. Het gedicht zegt het met zoveel woorden: Luc Martinsen is de overlever, hij is de grootste van Oostende; het gedicht zegt ook met zoveel woorden: ik ben daar de schrijver. En beiden verkeren we in een impasse: Opeens, ’t was ongehoord, zweeg ook de zee. / Geen druppel water viel nog in mijn glas / en ‘t werd oorverdovend stil op het terras.
(Vervolgt)
Flor Vandekerckhove⇲
(°°) Stefaan Pennynck. ‘Ik kon alleen nog maar schrijver worden.’ Ondertitel: ‘Het literair werk van Flor Vandekerckhove’ in VWS. Jaarwerk MMXXII. West-Vlaamse auteurs 2021-2022. 176 pp.
(°°°) De Laatste Vuurtorenwachter draagt daar sporen van: Wat DE FUK is een schilderij⇲ (2012); Alles behalve… vijftig tinten grijs⇲ (2012); Tina en de slang in de Leffingestraat⇲ (2018); Eros en thanatos bij Luc Martinsen (2021)⇲.
Wij, met zand in onze schoenen wordt een ietwat langer stuk dan wat je in De Laatste Vuurtorenwachter gewoon van me bent, vandaar dat het in verschillende delen in de blog terechtkomt. Na afloop verzamel ik de afzonderlijke stukjes en draai ik er een boekje van. In 2023 schreef ik iets soortgelijks, toen ging ik in dialoog met Haruki Murakami: Over schrijverschap.
donderdag 17 juli 2025
Wij, met zand in onze schoenen (1)
Links:: James Ensor, De baden in Oostende, 1899, ets, ingekleurd, papier, 213 x 650 x 22 mm. Rechts: Luc Martinsen. Drawing. 2019 (hier op Instagram⇲). |
‘Voor een schrijver is het geheugen bijna alles. Het opgespaarde materiaal wordt er niet alleen maar opgeslagen. Het meest waardevolle wordt er als in een toverzeef achtergehouden. Stof en molm vallen erdoor en worden door de wind weggevoerd en slechts het goudzand blijft achter. En daarmee worden dan kunstwerken gemaakt.’ ― Konstantin Paustovski, in Onrustige jeugd: prelude op de Russische revolutie⇲.
Waarom vertel ik dat nu, zesendertig jaar later? In Het bos en de rivier vertelt Karl Ove Knausgård⇲ over zijn ontmoetingen met Anselm Kiefer⇲. Daarin heeft Kiefer het ook over een notitieboekje waarin hij als twintiger zijn credo neerschrijft: ‘Ik ben de grootste schilder, daar bestaat geen twijfel over.’ Hij studeerde toen rechten en had nog geen publieke kunst gemaakt, en toch: ‘daar bestaat geen twijfel over.’ Daarop herinnert Knausgård zich een dagboekfragment van Tolstoj die als jongeman hetzelfde zei: ‘Ik ben de grootste schrijver ter wereld.’ Waardoor onze pretentieuze kretologie op dat trouwfeest de anekdote overstijgt. Suggereert de passage in Het bos en de rivier niet dat het een rechtmatige uiting van billijke ambitie is, passend voor elkeen die een kunstenaarsleven aanvat?
In 2006 schrijf ik Ensor en zijn bende in Oostende⇲, over het kunstenaarsmilieu in die stad — Niemand leert ons toten trekken, / Wij troosteloze wezen van het carnaval. Het gedicht krijgt een goedbetaalde plaats in een Oostende-special van Knack. Wanneer het tijdschrift uitkomt, toef ik in Gent en ’t is daar dat ik me een exemplaar aanschaf. Ik blader die Knack wel tien keer door, maar vind mijn gedicht niet. Blijkt dat de Oostende-special alleen in Oostende aan het blad werd toegevoegd. Dit is waarlijk het moment waarop ik besef dat ik in Oostende opgesloten zit.
Wanneer ik daar vandaag over nadenk, zesendertig jaar na die drieste uitroep op dat trouwfeest, terugblikkend op de daarna afgelegde weg, vermoed ik dat onze aldaar geuite ambitie — de grootste van Oostende — Martinsen en mij al die tijd als zeezand in de schoenen vergezeld heeft, iets wat, zoals je weet, een obstakel is om ver te geraken.
[Vervolgt. Inmiddels werd al een vervolgstuk gepost. Wij, met zand in onze schoenen (2) staat hier⇲]
(°°) Karl Ove Knausgård. Het bos en de rivier. 2025. Uitg. Atheneum. Vertaling Michiel Vanhee en Sofie Maertens. 176 pp.
Uitgeverij De Lachende Visch presenteert Vanaf de vuurtoren (2025), bundel met vijftig korte essays. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Vanaf de vuurtoren gratis voor elkeen die erom vraagt. De bundel (e-boek, pdf of epub naar keuze) ligt klaar in De Weggeefwinkel. Doe het meteen via liefkemores@telenet.be⇲ (vermeld de titel en zeg of je ePub of pdf wilt) en het boek ligt meteen in uw mailbox.
dinsdag 15 juli 2025
Spreuken & gezegden
Mijn familie in de jaren vijftig. Bovenaan links: uit het duister verschijnt nonkel Miel⇲, vervolgens van links naar rechts bovenaan: vader Marcel⇲, peter Edmond⇲, nonkel Camiel⇲, tante Liliane, Meme Zoë⇲, nonkel Robert⇲, Tante Alice⇲, tante Erna⇲. Onderaan van links naar rechts: tante Jenny⇲, moeder Henriette⇲, ik, Annie, Nadine⇲. (Alle gearceerde namen kunnen aangeklikt worden, het systeem leid je dan naar andere plekken in de blog, waar meer over de persoon in kwestie verteld wordt.) |
Wanneer vader ging neerzitten, zei hij al eens: JE HEBT ZOVEEL VAN ZITTEN ALS VAN STAAN, een gezegde met keiharde logica die nooit door iemand tegengesproken werd. Wie zich aan een te uitgebreide omschrijving te buiten ging, gaf hij van repliek met VAN ALLES IS KIEKENSTRONT, ook daarin was hij niet tegen te spreken, hij was poelier, als iemand ’t wist was hij het wel. Van hem herinner ik me ook een Duits gezegde: EINMAL IST KEIN MAL UND ZWEIMAL IST ZWO, dat zei hij alleen in ferm benevelde toestand, wat regelmatig voorkwam. Nonkel Miel heeft me dan weer een spreuk geleerd — of is het een gezegde? — waarmee je met mededogen naar de mensheid leert kijken: ELK WEERT HEM. Tenslotte is er nog een spreuk die ik misschien wel ten onrechte aan nonkel Miel toeschrijf: AL WIE GEEN HAAR HEEFT IS EEN PUIT⇲, dat slaat uiteraard nergens op, maar ik heb er destijds in nachtelijke, met rook gevulde kroegen toch veel succes mee geboekt. Zo, dat volstaat wel voor vandaag, 't is dan ook geen weer om binnen te zitten. Nog eentje op de valreep: JE HOORT HELE DAGEN VAN RARE DINGEN, wat betekent: wij kijken nergens van op, misschien lukt iets toch wel.
Flor Vandekerckhove⇲
zondag 13 juli 2025
Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (4)
Middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nog twee kroegen: links was dat De Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje⇲, rechts was/is 't het de Jolly Sailor. Vandaar: middenclub. Dit is het derde verhaal in een reeks van vijf. Eerder postte ik over de middenclub al Gebeurtenissen⇲, Midden⇲ en ABBA⇲. (Foto Jo Clauwaert⇲.) |
Levensverhaal is een eenparagraafverhaal. In 2022 publiceerde uitgeverij De Lachende Visch honderd soortgelijke eenparagraafverhalen. De bundel wordt ingeleid door mijn oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Honderd titelloze eenparagraafverhalen gratis voor elkeen die erom vraagt. Doe het nu en het boek (pdf of epub naar keuze) valt vandaag nog in je mailbox. Doe het meteen (zeg pdf of epub en vermeld de titel) via liefkemores@telenet.be↗︎
zaterdag 12 juli 2025
Zittend op een stoel
’De beloning van het schrijven zit (…) in de enorme voldoening die u hebt als u,na lang zoeken, dat wat u wilt zeggen, geformuleerd hebt.Zo, dat de huid van het woord strak om het begrip zit.’(Godfried Bomans)
vrijdag 11 juli 2025
De kraanman kreunt, de hijskraan hijst…
woensdag 9 juli 2025
Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (3)
De middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nog twee kroegen: links was dat De Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje, rechts was het de Jolly Sailor. Vandaar: middenclub. Dit is het derde verhaal in een reeks van vijf. Eerder postte ik al Gebeurtenissen⇲ en Midden⇲. [Foto inzet, Martine, uitbaatster The Sailor. © Jo Clauwaert.] |