vrijdag 25 juli 2025

Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (5)

Middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nóg twee kroegen: links was dat de Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje, rechts was er de Jolly Sailer. Vandaar, de in ’t midden liggende middenclub. (Foto Jo Clauwaert.) — Deze post is het slotstuk van van een reeks van vijf waarin ik de middenclub bezing. Het voorgaande stukje staat hier. 


Net iets trager — MIJN TRAGERE IK schuift zijn benen onder tafel en giet het flesje water in het glas, net zoals ik dat zojuist ook deed. Mijn glas is al halfleeg en ’t zijne nog halfvol. We drinken haast tegelijk de laatste slok en vegen omzeggens samen de mond schoon. Ik breng glas en flesje naar de tapkast, duw de voordeur van de middenclub open en kijk nog eens om. Aan het tafeltje zit niemand meer. Hij beent me wel bij, mijn tragere ik, ik ben iets vlugger, maar niet erg veel. Als ik buiten kom, is mijn tragere ik daar bijna ook. (Flor Vandekerckhove)

Net iets trager is een verhaal van exact 100 woorden. Uitgeverij De Lachende Visch bundelde 99 soortgelijke verhalen van 100 woorden in een e-boek (alleen maar pdf), waarvoor Delphine Lecompte het voorwoord schreef. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook 99 extreem korte verhalen gratis voor elkeen die erom vraagt. Doe het nu en het boek valt vandaag nog in je mailbox. Doe het meteen via liefkemores@telenet.be (en vermeld de titel)

donderdag 24 juli 2025

Lezen en schrijven in termen van de Tour de France

Rechts: Elfriede Jelinek.


IN DE LITERATUUR heb je lezers en schrijvers. Zelf ben ik geen lezer, toch niet op de manier waarop lezers lezers zijn. Lezers lezen aan vijftig per uur, tijdens vlakke ritten leggen ze al gauw honderd, tweehonderd bladzijden af; ik daarentegen lees altijd bergop en op zo'n berg stoot ik achter de eerste bocht al op een alinea waarvan het stijgingspercentage node moet geschreven worden. Ja, ik word al lezend meteen weer schrijver.
In De pianiste (°) van Elfriede Jelinek vraag ik me na enkele bladzijden al af: hoe doet ze het, hoe doet ze het?! Ze schrijft: ‘ZIJ wordt trams binnengesleurd (…)’, waarna ze tien bladzijden lang beschrijft hoe de dan nog jonge Erika, haar protagonist — ZIJ — zich als meisje op die tram misdraagt en hoe de medepassagiers zich naar het meisje te schikken hebben, omdat een meisje nu eenmaal de onschuld zelve is, quod non. 
De Weense tram brengt haar naar huis, waar de dominante moeder haar, uurwerk ter hand, opwacht, maar voor het meisje is zo'n tramrit juist de ontsnapping aan de matriarchale dominantie: ‘Het dier voelt in zich krachten sluimeren waarvoor de muziek alleen niet toereikend is.’ Waarna Jelinek een gratis schrijfcursus voor me in petto heeft: hoe beschrijf je tramvolk door de ogen van deze jonge heldin: ‘In de tram ziet ZIJ elke dag hoe zij nooit zou willen worden. ZIJ doorploegt de grauwe massa van lieden met en zonder kaartje, van onderweg ingestapten en mensen die op het punt staan uit te stappen, die daar waar ze vandaan komen niets hebben gekregen en waar ze heen gaan niets te verwachten hebben (…)’ Jelinek toont hoe geniepig het meisje haar medereizigers pijnigt en hoe die er maar niet in slagen haar als schuldig aan te wijzen: ‘Een wijnlokaal in het weekend spookt al in hun hoofd rond en vernietigt enkele kilo’s denkmateriaal. De alcohol zal de rest doen. Land van alcoholisten. Stad van muziek. Dit meisje kijkt in de wijde verten van gevoelswerelden, en haar aanklager kijkt in het gunstigste geval te diep in zijn bierglas, en dus zwijgt hij geschrokken als hij haar blik ziet.’ De jonge Erika Kohut daarentegen kijkt niet weg, waarmee meester Jelinek mij, haar leerling, leert dat een schrijver nooit mag wegkijken: ‘Die oude vrouw is iemand die pas ingestapt is, hoewel ze zich niet meldt bij de conducteur. Ze denkt dat ze het geheim kan houden dat ze hier binnen is gekomen, in deze wagon. Eigenlijk is ze al lang overal uitgestapt, en dat weet ze ook wel. Betalen loont de moeite niet meer. Het kaartje voor het hiernamaals heeft ze immers al in haar handtasje. Dat moet ook maar gelden voor deze tram.’ Jelinek heeft de moeizame lezer die ik ben tijdens deze klim al afgemat en we zitten nog maar aan bladzijde 26. Zie me daar ineengezakt zitten, op de tram in Wenen, uitgeput van ’t lezen, net zoals al dat beschreven tramvolk uitgeput is, kijkend naar de strapatsen van de jonge Erika en hoe Jelinek die beschrijft. 
En kijk hoe ik, opeens weer kwik & monter, al schrijvend de afdaling aanvat, hoe ik onderweg met leesverachting de haarspeldbochten schrijf, en kijk hoe ik onder 't spandoek van de arrivée, en onder luid gejuich van mijn vier lezers, van mijn toetsenbord afstap en mijn laptop triomfantelijk omhoogsteek om dit stukje aan mijn palmares toe te voegen.

Elfriede Jelinek. De pianiste. 307 pp. e-boek. Querido Uitg. 2022.

woensdag 23 juli 2025

Allee allee, madammekes, ’t zijn de laatste (foto’s uit Vabre)!

Links: interieur van het huisje (foto, 21 juli 2025.)
Rechts: Marijke naast Jean-Pierre, uitbater van het dorpscafé (foto 22 juli 2025). 



WANNEER MARIJKE van de reis weerkeert, brengt ze ongetwijfeld nóg foto’s mee en de kans is niet onbestaand dat ook die in de blog terechtkomen. Toch noem ik de twee foto’s in hoofding ‘de laatste’. Ze zijn hoe dan ook kakelvers. De slaapkamerfoto dateert van 21 juli, deze met Marijke in het dorp werd gisteren gemaakt. 
De snelheid waarmee dingen in internettijden over en weer gaan, laat me toe om die twee foto’s vandaag nog — verlucht met dit verhaal — naar de plaats van herkomst terug te sturen. Tijd is in deze niet onbelangrijk: vandaag, 23 juli, is ’t de verjaardag van mijn oudste, dit bericht is haar cadeautje.
Die verjaardag brengt Marijke in Vabredoor, Frans bergdorp, waar ik nog tot 1 augustus een huisje heb; op die dag wordt de verkoop bezegeld. Vlak voor Marijke de terugweg aanvat, overhandigt ze de sleutelbos aan de nieuwe eigenaresse, dochter van mijn Franse buren — de sleutels gaan als 't ware van dochter naar dochter. Waarna dat huisje wat mij betreft 'het actuele' verlaat en mijn geschiedenis intreedt. Dat is niet erg, zegt mijn zoon, de herinneringen neem je mee, ’t zijn maar stenen die achterblijven.
Naast dat interieurbeeld staat een foto waarop ik Marijke voor ’t eerst in de dorpskern van Vabre zie floreren. Want dit is waarlijk wat ze daar doet, floreren. Samen met de autochtonen bereidt ze daar het jaarlijkse Sint Anna-feest voor, dit jaar is dat van 25 tot 28 juli: aperitieven, concerten, barbecues, dansavonden, bodega, praalwagens, vuurwerk, jeu de bouleswedstrijd… Ik herinner me die feesten en dan vooral ’t gezang en de muziek die de vele eet-, drank- en danspartijen vergezellen; ik herinner me overdadig veel geluid dat zich eerst in de dorpskern — die ook een klankkast is — ophoopt, aanzwelt, uitdeint en dan gestaag de berg bestijgt, waar het uur na uur in volume toeneemt, wat mij tot in de vroege uurtjes beletten kon te slapen. Waardoor ik er op den duur over waakte dat ik tijdens die dagen niet in Vabre present tekende. Wat anderen juist wel deden, want al wie in voorgaande jaren het uitstervende bergdorpje ontvloden had, kwam tijdens die feestdagen nog 1s terug om tot in de vroege uurtjes met de resterenden van katoen te geven. Daar werkt mijn dochter nu aan mee, op haar verjaardag. Misschien wordt het een traditie, wie zal 't zeggen.
Flor Vandekerckhove

Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die beeldend kunstenaar Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze eerste ontmoeting in 1988. Ik schreef dat boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, dat na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of 'epub'.)




Google traduit pour mes voisins français (je n'ai pas controlé la qualité): Quand Marijke reviendra de voyage, elle apportera sans doute d'autres photos, et il y a de fortes chances qu'elles finissent aussi sur le blog. J'appellerai néanmoins les deux photos de l'en-tête « les dernières ». Elles sont toutes neuves, de toute façon. La photo de la chambre date du 21 juillet ; celle avec Marijke au village a été prise hier.
La rapidité avec laquelle les choses bougent ces jours-ci me permet de renvoyer ces deux photos à leur lieu d'origine aujourd'hui, avec une histoire en annexe. Le temps est précieux dans ce cas ; c'est un anniversaire ; aujourd'hui, le 23 juillet, c'est l'anniversaire de mon aînée, et cet article est son cadeau.
Marijke fête son anniversaire à Vabre, un village de montagne français, où je possède encore un chalet jusqu'au 1er août ; la vente sera finalisée ce jour-là. Juste avant de repartir pour le retour, Marijke remet le trousseau de clés à la nouvelle propriétaire, la fille de mes voisins français ; les clés sont, pour ainsi dire, transmises de fille en fille. Après quoi, pour moi, cette petite maison quitte le présent et entre dans mon histoire. « Pas de problème », dit mon fils, « tu emportes les souvenirs avec toi ; ce ne sont que des pierres laissées derrière toi.»
À côté de cette vue intérieure, une photo de Marijke s'épanouissant au centre du village de Vabre. Car c'est bien ce qu'elle fait là-bas : s'épanouir. Avec les habitants, elle prépare maintenant la fête annuelle de la Sainte-Anne, qui se déroule cette année du 25 au 28 juillet : apéritifs, concerts, barbecues, soirées dansantes, bodega, chars, feu d'artifice, concours de pétanque… Je me souviens de ces festivités, et surtout des chants et de la musique qui accompagnaient les nombreuses fêtes et du bruit excessif qui s'accumulait d'abord au centre du village, puis gravissait progressivement la montagne, où il augmentait d'heure en heure, m'empêchant de dormir jusqu'au petit matin. C'est pourquoi j'ai finalement pris soin de ne pas revenir à Vabre ces jours-là. C'est exactement ce que d'autres font, car tous ceux qui avaient fui ce village de montagne moribond les années précédentes reviennent ces jours pour fêter (en néerlandais on dit 'van katoen geven' = 'distribuer les restes de coton' ça existe en français?) jusqu'au petit matin. Ma fille y participe maintenant pour son anniversaire. Peut-être que cela deviendra une tradition, qui sait.

dinsdag 22 juli 2025

Oud worden voor beginners (6)

De ouderdom is de leeftijd waarop je je haast om herinneringen vast te leggen, voor ze je ontglippen. Zo herinner ik me op de valreep dat ik in de vroege jaren negentig voor Het Visserijblad naar Lorient in Frankrijk reisde, om daar een internationale bijeenkomst van visserij-journalisten bij te wonen, een conferentie volledig betaald door de Europese Unie. Maar… hoe ging het er daar ook alweer aan toe? Een herinnering in 100 woorden. — Onderschrift foto: Links Ann Savage als Vera in de film noir Detour (1945). Rechts: de 76-jarige oud-journalist blikt terug op een journalistiek verleden.

In een vorige post, 'Oud worden voor beginners (5)’, vertel ik iets over het liefdesverhaal van A.L. Snijders en Ineke Swanevelt, een jonge liefde op hoge leeftijd. Ineke Swanevelt reageerde inmiddels uitgebreid op die post: klik hier.

Reporter — IK RIJ TOT waar een zee van vlaggen zegt dat de Europese Unie betaalt. Ik tel aanwezigen, bekijk sprekers. Voor mij ligt een map om me er gemakkelijk vanaf te maken. Mijn blik gaat naar de tolken die geconcentreerd hun werk doen. In m’n oortje luister ik naar de zoetgevooisde stem van tolk Vera die ik nog ken van een vorige bijeenkomst. Na de zitting schud ik her en der handen. Ik sla mensen op de rug, iemand knijpt me in de wang. In de avondschemering wandel ik naar het hotel waar ik een bad zal nemen. Vera gaat mee. (Flor Vandekerckhove)


Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze eerste ontmoeting in 1988. Ik schreef dat boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, dat na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of 'epub'.)

maandag 21 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen

Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die beeldend kunstenaar Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze ontmoeting in 1988. Ik schreef dat e-boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, symfonie die na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en die afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be↗︎. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of ‘epub'.) (Flor Vandekerckhove) 

zondag 20 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen (slot)

Terwijl ik deze herinneringen ophaal, denk ik meermaals aan kunstschilder Gustaaf Sorel, waarvan ik in 2013 een werk miste in Bonjour Ostende, indrukwekkende tentoonstelling van curator Xavier Tricot, met als ondertitel Oostende in de internationale kunst. Sorel behoort niet tot de internationale kunst, daar heeft Tricot gelijk in, maar dat komt, denk ik, alleen doordat Sorel zijn kot niet uitkwam. Wie, zoals Gustaaf Sorel, zijn ambities tot Oostende beperkt, eindigt vooral met zand in de schoenen. — Links in hoofding: Gustaaf Sorel. Oproepingsbevel. 1940. Aquarel. Rechts: Luc Martinsen, november 2024. (Ik vind geen titel van het werk en evenmin iets over drager en formaat.) 

[In ‘Het bos en de rivier’ schrijft Karl Ove Knausgård over zijn ontmoetingen met beeldend kunstenaar Anselm Kiefer. Daarin stip ik een passage aan die, als was het een in thee gedrenkt madeleinegebakje en ik de eraan nippende Marcel Proust, een gedachtestroom op gang trekt, over Luc Martinsen als beeldend kunstenaar en mij als schrijver. Dit is het slot van deze herinneringen. Het eerste deel staat hier, het tweede daar⇲.]

‘(…) dat je als schrijver nooit kunt ophouden, je moet doorgaan tot je er bij neervalt. En zelfs dan is het niet zeker dat je tot de literatuur wordt gerekend.’ A.L. Snijders.

DE OOSTENDSE BOEKENBEURS is een evenement dat ik in Over schrijvers en wielrenners met een kermiskoers vergelijk. Ik bekijk de uitnodiging voor de nieuwste editie en tel vierenzeventig potentiële standhouders, veelal buurtbewoners die met eigen werk leuren. Vierenzeventig! 
Vroeger was zoiets onmogelijk. Wanneer de romancier, op ’t einde van de grote vakantie, driehonderd vellen bij elkaar gekrast had, gaf hij dat pak aan zijn echtgenote die het uittikte. U leest dat goed, alleen mannelijke leerkrachten die zich in de huwelijkse staat bevonden, konden zo’n taak tot een goed einde brengen. 
Vandaag kan elkeen de tekstverwerker beroeren, automatische spellingscontrole corrigeert, tipex en carbonpapier bestaan niet meer. Je hoeft niet langer in ’t onderwijs te staan, je moet niet meer getrouwd zijn, het literaire oeuvre ligt binnen ieders bereik. Althans, dat denkt men, want, denkt men ook, schrijven verschilt van beeldhouwen waarvoor je de academie dient te passeren, waar je techniek vergaart, een leerschool doorloopt, waarna je levenslang het onbereikbare nastreeft… Schrijven, denkt men, is anders, dat kan iedereen. Aap. Noot. Mies. Klaar. In Oostende wordt dat zelfs de norm: vierenzeventig schrijvers in een stad die eigenlijk maar een halve is — de andere helft is water.
In 2012 neem ik afscheid. Ik verhuis naar de digitale wereld. (°) Dat is mijn poging om het zand uit mijn schoenen te schudden. Slaag ik daar ook in? Niet echt, neen. In 2016 publiceer ik een handpalmverhaal dat ABBA heet, geen honderd mensen kijken ernaar. In 2025 haal ik datzelfde verhaal weer op, maar nu plaats ik het expliciet in Oostende: Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren. Die post —  identiek verhaal — lokt in twee dagen tijd meer dan twaalfhonderd mensen. ’t Zijn cijfers waar niet naast te kijken valt, Oostende heeft zich definitief in mijn schoenen genesteld, vluchten kan niet meer.
Ook Luc Martinsen probeert het zand uit zijn schoenen te schudden. Hij kan een hele lijst met zo’n pogingen opnoemen. Zelf herinner ik me zijn indrukwekkende tentoonstelling in De Brakke Grond, Amsterdam. Dat gebeuren maakte daar wel ophef, op de vernissage stond ik naast Julien Schoenaerts. Waarna het weer richting Oostende ging.
Professor dr. Willem Elias schrijft in De picturale wildernissen van Martinsen dat Luc in het ondermijnen van het modernisme zijn eigenheid vindt. De schilder levert, zegt Elias, een eigen bijdrage aan het neo-expressionisme, een eigen bijdrage tot de postmodernistische Heftige Malerei., waarbij 'heftig' inderdaad wel Martinsen typeert. Een eigen inbreng, is dat niet indrukwekkend? En ’t is waar wat Elias zegt, maar dit is hoe het er vandaag in de praktijk aan toegaat: Martinsen stelt eens in deze straat tentoon, vervolgens in gene en dan weer in gindse straat en op den duur heeft iedereen wel een werk in huis, zoals ze in Oostende op den duur ook allemaal wel een boek van mij in ’t rek hadden staan. 
De ambitie die Martinsen en ik als jonge mannen uitschreeuwden — ‘de grootsten van Oostende!’ — blijkt op ’t einde van ons leven geen roep van overmatige pretentie geweest te zijn, integendeel, onze kretologie was een vorm van gecamoufleerde pleinvrees. En sindsdien trekken we met zand in onze schoenen 
door 't artistieke leven.

(°) Daar werk ik sindsdien ongezien verder aan mijn oeuvre. Dat literatuur op het internet onopgemerkt blijft, beschrijf ik in een mini-essay: De blogger en de literaire markt.

Wij, met zand in onze schoenen is een memoir (
25 bladzijden), waarin ik terugdenk aan de weg die Luc Martinsen en ik afgelegd hebben, sinds onze eerste ontmoeting in 1988. Ik schreef dat boekje als een symfonie, een muziekstuk in drie delen, dat na het tweede deel onderbroken wordt door een interludium en afsluit met een coda. In de beste traditie van De Weggeefwinkel is ook Wij, met zand in onze schoenen gratis. U hoeft er alleen om te vragen. Mocht u interesse hebben, mail naar liefkemores@telenet.be↗︎. (Vermeld 'Zand' en zeg 'pdf' of 'epub'.)

vrijdag 18 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen (2)

Links: Anto Diez, 1973. Rechts: Luc Martinsen: 6 juni 2024, hier op Instagram. (Van beide kunstwerken heb ik alleen maar deze informatie.)


[In ‘Het bos en de rivier’ schrijft Karl Ove Knausgård over zijn ontmoetingen met beeldend kunstenaar Anselm Kiefer. Daarin stip ik een passage aan die, als was het een in thee gedrenkt madeleinegebakje en ik de eraan nippende Marcel Proust, een gedachtestroom op gang trekt, over Luc Martinsen als beeldend kunstenaar en mij als schrijver. Dit is het tweede deel van wat ik inmiddels een memoir noem — een aanvaardbaar anglicisme, zeggen kenners. Het eerste deel staat hier.]

‘Al het oude was eens nieuw, en al het nieuwe zal eens oud zijn. Het alleroudste is het heden, want er is nooit iets anders geweest dan het heden. Nooit heeft iemand in het verleden geleefd, en in de toekomst leeft ook niemand.’ Harry Mulisch, in De ontdekking van de hemel.

1988 — IN GENT stap ik in de Lada. In mijn portefeuille zit een dubbelgevouwen briefje: ‘De schrijver trouwt een vrouw, krijgt kinderen, wordt journalist en schrijft niet meer. De schrijver wordt ziek en kan niet meer schrijven. De schrijver wordt op de tramrails door een meteoor getroffen en is dood. Dat alles is een gebrek aan talent.' Het citaat is van Harry Mulisch. (°) 
In 1988, tien jaar nadat die woorden me met al hun kracht, als een uppercut, recht in de smoel konden treffen, besef ik dat het nu of nooit is, ik rij naar Oostende, waar ik me op de Baelskaai presenteer als de nieuwe redacteur van Het Visserijblad, iets wat me voldoende tijd, ruimte en vrijheid moet geven om eindelijk te doen wat Hugo Claus al als zestienjarige beslist had te doen: schrijven.
Ja, ik ben laat, negenendertig al, maar ik heb een plan. En dat komt door Anto Diez. Die kunstschilder leer ik in mijn jeugd kennen. Hij is de liefde gevolgd en heeft zich, als echtgenoot van Aimée Thonon, in Bredene gevestigd, waar hij, na een turbulent leven, een rustig kunstenaarsbestaan uitbouwt, ook omdat de plaatselijke gemeenschap hem als eigen kunstenaar erkent en een beschermende mantel over hem legt. Ik weet niet zeker of ik daarmee de werkelijkheid beschrijf, er is kans dat het een romantische vrucht van mijn fantasie is. Feit is dat het me in 1988 inspireert om iets soortgelijks te ondernemen. Ik vestig me in de Oostendse visserij, vlak naast de vuurtoren, verwerf daar al schrijvend mijn plek en ervaar de facto de mantel die de vissersgemeenschap over me heen legt, iets wat ik lang geleden al verwoord heb in De onwelkome partizaan.
Wanneer ik dat schrijfproject in 1988 aanvat, gaat Luc Martinsen (°1951) mij — neofiet die ik in ’t kunstenaarsleven ben — ver vooraf, dat zei ik in dit memoir 
eerder al. Hij is drieëntwintig wanneer hij voor ’t eerst tentoonstelt, op z’n zevenentwintigste is hij al fulltime kunstschilder. Werk van hem hangt dan al in het PMMK (thans Mu.Zee), zijn naam staat prominent vermeld bij ‘Vierentwintig West-Vlaamse kunstenaars’ (1988). De voorsprong die Martinsen op mij heeft, komt mede door de academische opleiding die schilders genieten, iets wat schrijvers, zeker in die tijd, ontberen, maar toch vooral doordat ik — in alles trouwens — een laatkomer ben: ik ben negendertig en moet alles nog uitzoeken. 
Martinsen beïnvloedt me. Stefaan Pennynck die een monografie over mij en mijn literair werk geschreven heeft, (°°) merkt inhoudelijke gelijkenissen op tussen mijn verhalen en de schilderijen van Luc, ook zegt hij dat we neo-expressionistische stijlkenmerken gemeen hebben. Ik weet niet of dat waar is — mocht Pennynck die overeenkomsten in een essay zichtbaar maken, dan zou het me iets over mijn eigen werk leren. Wat hij zegt, wijst er hoe dan ook op dat er iemand is die 'nabijheid’ ziet tussen de schilderkunst van Martinsen en mijn schrijfpraktijk.
Martinsen helpt me in m’n ontwikkeling als schrijver. Hij levert het frontispice voor De trein, een novelle (1993). Zowel in Het Visserijblad als daarbuiten publiceer ik teksten over zijn werk, wat me leert hoe ik op eigen wijze over kunst kan schrijven. (°°°) De hulp van Luc Martinsen blijkt ’t best in 1990. In dat jaar publiceert hij een map met vijf drukken. Daaraan worden vijf bladen ‘grafisch woordgebruik’ toegevoegd, teksten die ik mag leveren. Een van Lucs werken in die map heet De eerste zon. Daar bedenk ik de kern van een gedicht bij, ook die kern komt in de map. In 2018 — achtentwintig jaar later, wanneer ik de schrijversstiel onder de knoken heb — werk ik die kern uit tot De eerste zon, een geschreven tafereel uit de Oostendse kunstscene, poëem waarin ik een aantal schilders ten tonele voer en… één schrijver. Het gedicht zegt het met zoveel woorden: Luc Martinsen is de overlever, hij is de grootste van Oostende; het gedicht zegt ook met zoveel woorden: ik ben daar de schrijver. En beiden verkeren we in een impasse: Opeens, ’t was ongehoord, zweeg ook de zee. / Geen druppel water viel nog in mijn glas / en ‘t werd oorverdovend stil op het terras.
(Vervolgt)
Flor Vandekerckhove

(°) Harry Mulisch. Voer voor psychologen. Eerste druk in 1961. Mijn editie is van 1978. De Bezige Bij, A’dam. 231 pp.
(°°) Stefaan Pennynck. ‘Ik kon alleen nog maar schrijver worden.’ Ondertitel: ‘Het literair werk van Flor Vandekerckhove’ in VWS. Jaarwerk MMXXII. West-Vlaamse auteurs 2021-2022. 176 pp.
(°°°) De Laatste Vuurtorenwachter draagt daar sporen van: Wat DE FUK is een schilderij (2012); Alles behalve… vijftig tinten grijs (2012); Tina en de slang in de Leffingestraat (2018); Eros en thanatos bij Luc Martinsen (2021).

Wij, met zand in onze schoenen wordt een ietwat langer stuk dan wat je in De Laatste Vuurtorenwachter gewoon van me bent, vandaar dat het in verschillende delen in de blog terechtkomt. Na afloop verzamel ik de afzonderlijke stukjes en draai ik er een boekje van. In 2023 schreef ik iets soortgelijks, toen ging ik in dialoog met Haruki Murakami: Over schrijverschap.
Zoals al de e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Over schrijverschap gratis voor wie erom vraagt. Er is een PDF-versie en het is ook beschikbaar in EPUB. Ernaar vragen doe je via liefkemores@telenet.be. De Weggeefwinkel zorgt ervoor dat het dezelfde dag nog in je mailbox valt.

donderdag 17 juli 2025

Wij, met zand in onze schoenen (1)

Links:: James Ensor, De baden in Oostende, 1899, ets, ingekleurd, papier, 213 x 650 x 22 mm. 

Rechts: Luc Martinsen. Drawing. 2019 (hier op Instagram).


‘Voor een schrijver is het geheugen bijna alles. Het opgespaarde materiaal wordt er niet alleen maar opgeslagen. Het meest waardevolle wordt er als in een toverzeef achtergehouden. Stof en molm vallen erdoor en worden door de wind weggevoerd en slechts het goudzand blijft achter. En daarmee worden dan kunstwerken gemaakt.’ ― Konstantin Paustovski, in Onrustige jeugd: prelude op de Russische revolutie.

’T WAS IN een tent, op een trouwfeest, 1989. (°) Luc Martinsen zat met Els, sinds 1985 z’n levensgezellin, aan het uiteinde van een lange tafel. Ik vergezelde een vriendin die daar uitgenodigd was en wij vonden een plek aan 't andere einde van diezelfde tafel. De nacht was jong, de drank gratis, de sfeer uitgelaten en daardoor lag het in de lijn der feestelijke dingen dat Luc opeens rechtstond en luid over de tafel uitriep: ‘Ik ben de beste schilder van Oostende!’ Niemand had anders verwacht. Onverwachts was wel dat ik, aan de overkant, zijn uitroep luid beantwoordde: ‘Ik ben de beste schrijver van Oostende!’ Mateloos als we waren, herhaalden we het nog enkele keren: de beste van Oostende! Luc Martinsen had toen ook al enig recht van spreken, hij had al wat bijeen geschilderd, ik daarentegen begon nog maar pas mijn literaire weg te zoeken.
Waarom vertel ik dat nu, zesendertig jaar later? In Het bos en de rivier vertelt Karl Ove Knausgård over zijn ontmoetingen met Anselm Kiefer. Daarin heeft Kiefer het ook over een notitieboekje waarin hij als twintiger zijn credo neerschrijft: ‘Ik ben de grootste schilder, daar bestaat geen twijfel over.’ Hij studeerde toen rechten en had nog geen publieke kunst gemaakt, en toch: ‘daar bestaat geen twijfel over.’ Daarop herinnert Knausgård zich een dagboekfragment van Tolstoj die als jongeman hetzelfde zei: ‘Ik ben de grootste schrijver ter wereld.’ Waardoor onze pretentieuze kretologie op dat trouwfeest de anekdote overstijgt. Suggereert de passage in Het bos en de rivier niet dat het een rechtmatige uiting van billijke ambitie 
is, passend voor elkeen die een kunstenaarsleven aanvat?
Toch is er een verschil. Kiefer schrijft in dat notitieboekje niet: ‘Ik ben de grootste schilder van Freiburg’ en Tolstoj zegt niet: ‘Ik ben de grootste schrijver van Toela en omstreken’. Martinsen en ik daarentegen voegden aan onze uitroep uitdrukkelijk Oostende toe. ’t Minste wat je kunt zeggen is dat die toevoeging merkwaardig is, misschien is hij ook veelzeggend. Ik zoek een voorbeeld dat de focus scherp stelt. Roger Raveel lijkt me een eenvoudige kerel geweest te zijn. Toch is het verre van ondenkbaar dat hij, blakend van jeugdig zelfvertrouwen, ooit geroepen heeft: ‘Ik ben de allergrootste schilder.’ Ondenkbaar is wel dat hij daar ‘van Machelen-aan-de-Leie’ aan toevoegt. Of deze: James Ensor blijft heel zijn leven in Oostende wonen en hij schildert de stad in talrijke werken, maar nooit heeft hij de magere ambitie geuit de beste ‘van Oostende’ te worden.
In 2006 schrijf ik Ensor en zijn bende in Oostende, over het kunstenaarsmilieu in die stad — Niemand leert ons toten trekken, / Wij troosteloze wezen van het carnaval. Het gedicht krijgt een goedbetaalde plaats in een Oostende-special van Knack. Wanneer het tijdschrift uitkomt, toef ik in Gent en ’t is daar dat ik me een exemplaar aanschaf. Ik blader die Knack wel tien keer door, maar vind mijn gedicht niet. Blijkt dat de Oostende-special alleen in Oostende aan het blad werd toegevoegd. Dit is waarlijk het moment waarop ik besef dat ik in Oostende opgesloten zit.
Wanneer ik daar vandaag over nadenk, zesendertig jaar na die drieste uitroep op dat trouwfeest, terugblikkend op de daarna afgelegde weg, vermoed ik dat onze aldaar geuite ambitie — de grootste van Oostende — Martinsen en mij al die tijd als zeezand in de schoenen vergezeld heeft, iets wat, zoals je weet, een obstakel is om ver te geraken. 

Ik streef, zoals je weet, korte stukjes na, geschikt voor internetlezers, vandaar dat ik er nu mee ophoud. Wie deze post tot hier gelezen heeft, blijft nu op zijn honger zitten, maar niet lang, want dit is een work in progress en ik werk flink door. Zegt Konstantin Paustovski: ‘Elke vorm van arbeid laat afval achter, ook het werk van een schrijver. Gewoonlijk wordt slechts een deel van het door de auteur verzamelde materiaal verwerkt, het goudstof van de werkplaats.’ Ik hou op ’t einde van dit stukje voldoende goudstof over om er een vervolg aan te breien, twee zelfs, terwijl ik me nog altijd afvraag wat het geheel uiteindelijk worden zal: een memoire? (Mag ik dan ook 'memoir' gebruiken, zoals iemand het me suggereert, is dat een aanvaardbaar anglicisme?) Wordt het een essay, is ’t een verhaal? Momenteel is ’t nog zoals het altijd bij Geoff Dyer gaat, die bij elk boek maar gaandeweg kan vaststellen wát hij aan ’t schrijven is. 
[Vervolgt. 
Inmiddels werd al een vervolgstuk gepost. Wij, met zand in onze schoenen (2) staat hier]
(°) Het was de tweede keer dat we elkaar ontmoetten. In Eros & Thanatos bij Luc Martinsen schrijf ik over onze eerste ontmoeting (1988) in Bureaux et Magasins.
(°°) Karl Ove Knausgård. Het bos en de rivier. 2025. Uitg. Atheneum. Vertaling Michiel Vanhee en Sofie Maertens. 176 pp. 
 

 Uitgeverij De Lachende Visch presenteert Vanaf de vuurtoren (2025), bundel met vijftig korte essays. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Vanaf de vuurtoren gratis voor elkeen die erom vraagt. De bundel (e-boek, pdf of epub naar keuze) ligt klaar in De Weggeefwinkel. Doe het meteen via liefkemores@telenet.be (vermeld de titel en zeg of je ePub of pdf wilt) en het boek ligt meteen in uw mailbox.

dinsdag 15 juli 2025

Spreuken & gezegden

Mijn familie in de jaren vijftig. Bovenaan links: uit het duister verschijnt nonkel Miel, vervolgens van links naar rechts bovenaan: vader Marcel, peter Edmond, nonkel Camiel, tante Liliane, Meme Zoë, nonkel RobertTante Alice, tante Erna. Onderaan van links naar rechts: tante Jenny, moeder Henriette, ik, Annie, Nadine. (Alle gearceerde namen kunnen aangeklikt worden, het systeem leid je dan naar andere plekken in de blog, waar meer over de persoon in kwestie verteld wordt.)


IEMAND VRAAGT ME lid te worden van de FB-groep Spreuken & Gezegden, wat ik ook doe, want mijn familie is een bron van onbekend gebleven spreuken & gezegden die ik graag wereldkundig maak — baat het niet, dan schaadt het niet. 
Wanneer vader ging neerzitten, zei hij al eens: JE HEBT ZOVEEL VAN ZITTEN ALS VAN STAAN, een gezegde met keiharde logica die nooit door iemand tegengesproken werd. Wie zich aan een te uitgebreide omschrijving te buiten ging, gaf hij van repliek met VAN ALLES IS KIEKENSTRONT, ook daarin was hij niet tegen te spreken, hij was poelier, als iemand ’t wist was hij het wel. Van hem herinner ik me ook een Duits gezegde: EINMAL IST KEIN MAL UND ZWEIMAL IST ZWO, dat zei hij alleen in ferm benevelde toestand, wat regelmatig voorkwam. Nonkel Miel heeft me dan weer een spreuk geleerd — of is het een gezegde? — waarmee je met mededogen naar de mensheid leert kijken: ELK WEERT HEM. Tenslotte is er nog een spreuk die ik misschien wel ten onrechte aan nonkel Miel toeschrijf: AL WIE GEEN HAAR HEEFT IS EEN PUIT⇲, dat slaat uiteraard nergens op, maar ik heb er destijds in nachtelijke, met rook gevulde kroegen toch veel succes mee geboekt. Zo, dat volstaat wel voor vandaag, 't is dan ook geen weer om binnen te zitten. Nog eentje op de valreep: JE HOORT HELE DAGEN VAN RARE DINGEN, wat betekent: wij kijken nergens van op, misschien lukt iets toch wel.
Flor Vandekerckhove

GAUW! is het eerste boekje dat ik schreef nadat ik eind 2013 besloten had alleen nog digitaal te publiceren. Het verhaal, waarin ik over mijn kindertijd vertel, verscheen als e-boekje in 2014. Gaandeweg leerde ik meer over elektronisch schrijven. Het verhaal werd daardoor in opeenvolgende edities korter, ik voegde er links aan toe, waardoor lezers nu ook naar liedjes uit die tijd kunnen luisteren en herschreef uiteindelijk het hele verhaal, nu in een door mijzelf bepaalde vorm met strenge regels die ervoor zorgen dat het tegemoet komt aan de verwachtingen van internetlezers: kort, eenvoudig, erg geschikt voor wie, zoals ik, een korte spanningsboog heeft… Zoals alle e-boeken van Uitgeverij De Lachende Visch is ook deze vijfde editie van GAUW! gratis voor wie erom vraagt. Doe het via liefkemores@telenet.be en de meiden van De Weggeefwinkel zorgen ervoor dat het boekje meteen in je mailbox valt.


zondag 13 juli 2025

Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (4)

Middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nog twee kroegen: links was dat De Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje, rechts was/is 't het de Jolly Sailor. Vandaar: middenclub. Dit is het derde verhaal in een reeks van vijf. Eerder postte ik over de middenclub al GebeurtenissenMidden en ABBA. (Foto Jo Clauwaert.)


Levensverhaal — ELKE MIDDAG EET de kaaihoer (°) een zak chips in de middenclub. Als ’t regent zit ze binnen. Daar nipt ze ook van een koffie, terwijl ze naar de kaai kijkt, waar haar klanten zich, gejaagd door de wind, naar huis haasten. Als ’t mooi weer is, vind je haar buiten, op het terras, waar ze van het intense kaaileven, alsmede van 't zonnetje, geniet. ’t Is daar dat ik haar vandaag ontmoet. We hebben een goed gesprek over sekswerkers die almaar duurder worden en over De Pooier (°), haar echtgenoot, die haar, zegt ze me, regelmatig een pak slaag geeft, zomaar, omdat hij kan. Al lang wil ik haar levensverhaal schrijven, soortement Keetje Tippel, maar dan rond de Oostendse visserij. Maar je weet hoe 't gaat — boodschappen, tukje, fiets repareren, pannenkoeken keren, wandeling, gras maaien, onrust zaaien, stoep vegen, portefeuille legen, ruiten zemen, pauze nemen, hond uitlaten, familiebezoek, PMD op straat, Tour de France, wasje slaan, over en weer gaan, belastingbrief invullen, hongertje… — het komt er nooit van. (Flor Vandekerckhove)

(°) De kaaihoer en De Pooier zijn personages die in mijn verhalen wel meer voorkomen, zo bijvoorbeeld ook in Storm over de Oosteroever en Hoe en waarom de kaaihoer de Oosteroever verlaten heeft.

Levensverhaal is een eenparagraafverhaal. In 2022 publiceerde uitgeverij De Lachende Visch honderd soortgelijke eenparagraafverhalen. De bundel wordt ingeleid door mijn oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Honderd titelloze eenparagraafverhalen gratis voor elkeen die erom vraagt. Doe het nu en het boek (pdf of epub naar keuze) valt vandaag nog in je mailbox. Doe het meteen (zeg pdf of epub en vermeld de titel) via liefkemores@telenet.be↗︎

zaterdag 12 juli 2025

Zittend op een stoel


’De beloning van het schrijven zit (…) in de enorme voldoening die u hebt als u, 
na lang zoeken, dat wat u wilt zeggen, geformuleerd hebt. 
Zo, dat de huid van het woord strak om het begrip zit.’ 
(Godfried Bomans)


Zittend op een stoel — ETEN DOE IK daar alleen rechtstaand, toch staat er een stoel. Daar zit ik, benen gestrekt, hielen op de vensterbank, doelloos uitkijkend over de voor mij uit liggende straat. France Culture op de radio. Ik verneem iets over protesten tegen het aanleggen van een A69, tussen Castres en Toulouse, en vraag me af wat mijn Franse buren ervan denken, ’t is bij hen in de buurt — ex-Franse buren, mijn huisje zit in de verkoop. Ik kan het hen vragen, we mailen elkaar nog wel, maar ’t zijn natuurlijk niet langer mijn zaken, gesteld dat ze dat ooit waren. France Culture is iets wat ik aan dat huisje overhoud; dat is begonnen terwijl ik dat huisje op m’n eentje aan ’t verbouwen was, Franse stemmen, sprekend over dingen waar ik geen weet van had, in een taal die ik niet goed begreep, zoals ik geen weet had van de verbouwingswerken die ik desondanks moest uitvoeren. France Culture is orale herinnering, iets om naar te luisteren terwijl ik in Bredene in ledigheid over een straat uitkijk. Ik blijf nog even zitten, denkend aan Henry Miller die in De Kreeftskeerkring zei: ‘Ik heb behoefte aan alleen zijn. Ik moet in afzondering mijn schaamte en wanhoop overpeinzen; ik heb behoefte aan de zonneschijn en de straatstenen zonder gezelschap, zonder gesprekken, oog in oog met mezelf, met alleen de muziek van mijn hart als gezelschap.’ Die 'Muziek van mijn hart', dat is er ferm over, vind ik, 'oog in oog' is te dramatisch en 'schaamte en wanhoop' is er ook teveel aan, maar voor de rest is ’t exact wat ik hier doe, uitkijkend over een straat, luisterend naar France Culture, zittend op een stoel. (Flor Vandekerckhove

Velerlei maquis is een essay waarin een periode uit het het werk van Charles Baudelare, Paul van Ostaijen en Bob Dylan belicht wordt, meer bepaald de tijd waarin ze hun werk in het verborgene (het maquis uit de titel) produceerden. Zoals al de e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook dit essay gratis voor wie erom vraagt. Er is een PDF-versie en het is ook beschikbaar in EPUB. Je kunt bestellen via liefkemores@telenet.be. De Weggeefwinkel zorgt ervoor dat het in je mailbox valt. (Vermeld titel en zeg welke versie je verkiest, pdf of epub.)

vrijdag 11 juli 2025

De kraanman kreunt, de hijskraan hijst…

VERGELIJK HET MET piano-oefeningen, ik doe ’t om de stiel goed in de vingers te houden. Daarom schrijf ik deze driezinnenverhalen, verhalen van maar drie zinnen lang. ‘Drie zinnen van de haven’ is zo’n verhaal. Bij ’t declameren begeleidt Bert Vandekerckhove⇲ me op zijn muziekdoos, de Akai Force. De gif is van Bill Domonkos(Flor Vandekerckhove)



Drie zinnen van de haven — De kraanman kreunt, de hijskraan hijst. Een container coke hangt in weerwil van de zwaarte een wijl lang wankelend in ’t ijle.

Neen, ik ben de Vlaamse feestdag niet vergeten. Daarom: alleen vandaag in onze merchandising: VLAANDEREN DE MEEUW! Te koop in de onvolprezen Brabantse kunstwinkel

woensdag 9 juli 2025

Dingen die evengoed in de middenclub gebeuren (3)

De middenclub is een volkse benaming voor visserscafé The Sailor, op de Baelskaai in Oostende. Op die kaai waren nog twee kroegen: links was dat De Kurkenzak, a.k.a. ’t Veegeetje, rechts was het de Jolly Sailor. Vandaar: middenclub. Dit is het derde verhaal in een reeks van vijf. Eerder postte ik al Gebeurtenissen en Midden. [Foto inzet, Martine, uitbaatster The Sailor. © Jo Clauwaert.]


Abba — DE GROTE BELGISCHE surrealist René Magritte zat op het terras van de middenclub. Ge zult zeggen: ‘Wat zat die daar te doen?’ Wel, hij zat daar om encyclopedieën te verkopen. Een visser kwam langs en vroeg: ‘Staat er iets over ABBA in?’ René antwoordde: ‘Natuurlijk, het is een encyclopedie’. De visser weer: ‘Ik heb vannacht gedroomd dat ik het met Agnetha deed.’ Magritte vroeg: ‘Is dat de blonde of de brunette?’ Hij nam boekdeel A ter hand en opende die op het lemma ABBA. Daar stonden ze gevieren: Agnetha, Björn, Benny en Frida. René zag dat Agnetha de blonde was. De visser zei: ’Mijn vrouw lag links en Agnetha rechts, en ik vingerde aan beide kanten.’ Toen kwam de echtgenote van de visser erbij staan, waardoor het verkoopgesprek stokte, ze zei dat ze er eerst nog eens over zouden nadenken. (Flor Vandekerckhove

Abba is een eenparagraafverhaal. In 2022 publiceerde uitgeverij De Lachende Visch honderd soortgelijke eenparagraafverhalen. De bundel wordt ingeleid door mijn oud-leraar Nederlands Alfons Vandenbussche. Zoals alle e-boeken van uitgeverij De Lachende Visch is ook Honderd titelloze eenparagraafverhalen gratis voor elkeen die erom vraagt. Doe het nu en het boek (pdf of epub naar keuze) valt vandaag nog in je mailbox. Doe het meteen (zeg pdf of epub en vermeld de titel) via liefkemores@telenet.be↗︎