maandag 1 april 2024

Portret van de schrijver als nar

De Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers, VWS, vroeg me een gastcolumn te schrijven voor haar recentste Jaarwerk. Mijn Portret van de schrijver als nar verscheen in het Jaarwerk MMXXIII (*) naast bijdragen van Alain Delmotte (over Hervé Casier), Herman Leenders (over Peter Terrin), Stefaan Pennynck (over Ingrid Knipfer), Paul Rigolle (over Gie Devos), Koen D’Haene (over Johan Vergote), Jet Marchau (over Bart Moeyaert), Roger Arteel (over Piet Arfeuille) en Marcel Vanslembroeck (over hoogtepunten in de West-Vlaamse schrijverij). Als illustratie in De Laatste Vuurtorenwachter kies ik voor Stańczyk, schilderij van Jan Matejko. Youtube plaatst hier een interessante bespreking van dat schilderij.

ALLES BEGINT bij Koen D’haene: ‘Elk jaar vragen we een gastauteur om een originele bijdrage, tekst met een eigenzinnige kijk op boeken, lezen, schrijvers, leven en lezen in West-Vlaanderen… De gedachten zijn vrij. Vorige jaren leverden o.m. Gaston Durnez, Wouter Deprez, Bart Stouten, Patrick Lateur en Kurt Van Eeghem die bijdrage. Op de redactiebijeenkomst viel jouw naam. Je tekst verschijnt dan als eerste bijdrage in het jaarboek.’ 
Bart Stouten en al die anderen, ik zou wel gek zijn als ik daar mijn naam niet achter zet. Ik leg mijn boek terzijde, een biografie van Sjostakovitsj, maar niet voor ik daarin een zin onderstreep: ‘You must strive for something new in each work, so that each new work stuns.’ To stun is verbazen, overdonderen. ’t Zijn woorden van een componist, schrijver van muziek, een schrijver. (°)
Sjostakovitsj, zegt biograaf Solomon Volkov, slaagt erin Stalin te overleven doordat hij als componist diens heilige dwaas is. (°°) Zo’n joedovidy is een historische figuur in Rusland, een excentrieke, solitair levende, heilige nar, die van de elfde tot de achttiende eeuw optreedt. Terwijl het volk in stilte lijdt, spreekt de joedovidy onbevangen, zijn kritiek op de heerser is indrukwekkend en hij weerstaat Russische tirannen als Ivan de Verschrikkelijke. De heerser laat hem leven omdat hij er een heilige in ziet, iemand die inspiratie van God ontvangt. In Pasternaks Dokter Zjivago is Joeri Zjivago daar een moderne versie van, zegt Ewa M. Thompson die er werk van heeft gemaakt. (°°°) Dmitri Sjostakovitsj is ook zo’n moderne joedovidy, zegt Volkov, de schrijver is een heilige nar.
De schrijver als nar, mag ik dat veralgemenen? De joedovidy is te onzent onbekend, maar we kennen wel de hofnar, ook hij gaat tegen de heerser in, zonder erom gestraft te worden. David Van Reybroeck is wellicht zo’n nar, Tom Lanoye een andere, misschien is ook Kristien Hemmerechts er een. Hoezo? Komt hun inspiratie dan van God, zoals Ivan de Verschrikkelijke dat van de joedovidy dacht? Dat hoor je me niet zeggen, maar ook zij boren bronnen aan die de heerser — politicus, machthebber — overstijgen. Wat me toelaat hier een citaat van de mij geliefde  Victor Serge in te voegen: ‘Dichters en romanschrijvers zijn geen politieke wezens omdat ze in wezen niet rationeel zijn. Politieke intelligentie (…) vereist een wetenschappelijke en pragmatische wapenrusting en onderwerpt zich aan het nastreven van strikt gedefinieerde sociale doeleinden. De kunstenaar daarentegen zoekt zijn materiaal altijd in het onbewuste, in het onderbewuste, in de intuïtie, in een lyrisch innerlijk leven dat nogal moeilijk te omschrijven valt; hij weet niet met enige zekerheid waar hij heen gaat of wat hij aan het creëren is. Als de personages van de romanschrijver echt leven, functioneren ze op zichzelf, tot een punt waarop ze uiteindelijk hun auteur verrassen; en soms is hij behoorlijk perplex als hem wordt gevraagd ze te classificeren in termen van moraliteit of sociaal nut. Dostojevski, Gorki en Balzac brachten allemaal liefdevol misdadigers tot leven, die de politicus hoogst liefdeloos zou afschieten.’ Niet van God dus, die inspiratie, maar toch van plekken die de politicus te boven gaan, plekken die hij met rust moet laten. Wat uiteraard ook een stelling tegen censuur is.
Niet alleen het hof had zo’n nar, ook de stad kon er een hebben; bekend is Pierken de Stadsgek, in dienst van Utrecht. Zijn de hedendaagse stadsdichters daar de opvolgers van? Ik ken Peter Holvoet-Hanssen een beetje, ik denk dat het beeld hem wel zou aanstaan. Ook een essay waard: verbreekt de Antwerpse cultuurschepen een eeuwenoude code als ze een gedicht van stadsdichter Ruth Lasters weigert? Verzaakt de schepen aan de code die zegt dat stadsnarren onbelemmerd tegen de heerser kunnen ingaan? Stoot ze zodoende de goddelijke inspiratie af? Wat van haar politieke partij een vereniging van kwalijke nieuwlichters zou maken, daar waar ze conservatief heet te zijn.
Hoe verder van ’t centrum, hoe verder van ’t hof. Hofnarren vind je in de periferie niet, ook niet in die van ’t boekbedrijf, maar ook de straat kent z’n narren, Tijl Uilenspiegel is er een. Net als de hofnar zet Tijl de zotskap op, maar ’t is niet de heerser die hij een spiegel voorhoudt, ‘t is ’t volk waarvan hij zelf deel uitmaakt. In Damme heeft beeldhouwer Jef Claerhoudt z’n Tijl terecht op straat gezet, op een muurtje naast de Speystraat, waar hij passanten de spiegel voorhoudt. Ook op dat muurtje staan Claerhouts afbeeldingen van dieren die de maatschappij symboliseren; uilen voor geleerden, maraboes voor geestelijken, de ezel voor politici en tenslotte kikkers voor ’t gewone, kwakende volk. 
Is Delphine Lecompte niet zo’n Uilenspiegel?? Ongetwijfeld! En meer dan wie ook brengt Delphine me naar West-Vlaanderen en in West-Vlaanderen kom ik tot mezelf, een minor writer die onder ’t licht van de vuurtoren woont, aan de rand van ’t (boeken)land, een reputatie torsend gelijk aan die van rondtrekkende dievenbendes. Een nar? Ik? Nauwelijks gelezen, stammend uit een familie van fruittelers en kiekenmarchands, verwant aan Delphines morbide leeuwentemmers en dorre tapijtenweefsters, profetische glasblazers en norse lamaverzorgers, sluwe touwslagers en ijdele taxidermisten… Ik die over Brels kathedralen schrijf die ’s morgens snokvol kerkvolk zitten, dat zich ’s middags in ’t struweel terugtrekt, waar iedereen het met iedereen doet. Luid, maar ongehoord, roep ik ’t vrouwvolk op om onder het standbeeld van Rodenbach⇲ de roeschaard los te laten, zoals Berten zijn vogel. U leest het, daar staat het: ook ik ben een nar, ontegensprekelijk; ook ik zet de zotskap op, ook ik neem de marot ter hand, ook ik berijd een stokpaardje. Ik richt de spiegel niet op de heerser — daar weeg ik in ’t letterland te licht voor — en evenmin op ‘t volk — niemand leest de minor writer — maar op mezelf. Waardoor ik te zien krijg dat mijn spiegelbeeld in lachen uitbarst, in een bulderlach, zo hevig dat hij een storm ontketent die schuimend van aan zee vertrekt en ver, daar aan de einder, in de schaarse bossen van West-Vlaanderen, Bakelandt weer tot leven wekt, rover van ‘t Vrijbos, die, verrezen als hij is, z’n ogen uitwrijft en zich afvraagt hoe men er in de omliggende nieuwbouwwijken toch in slaagt ’t gras zó kort te maaien dat ’t geen naam heeft.
(*) VWS. Jaarwerk MMXXIII. 136 pp. Lidmaatschap en abonnement jaarboek € 30. Meer info: georges.hoet@skynet.be.
(°) In Testimony, The Memoirs of Dmitri Sjostakovich. As related to and edited by Salomon Volkov. 1979. Faber and Faber, Londen. 238 pp.
(°°) Solomon Volkov. Sjostakovitsj en Stalin. De kunstenaar en de tsaar. Sovjetcultuur in de jaren '30 en ’40. 2005. Vertaling Henne van der Koog. De Arbeiderspers A'dam / A’pen. 368 pp.
(°°°) Ewa M. Thompson, Understanding Russia: The Holy Fool in Russian Culture. University Press of America, Lanham, MD 1987. 229 pp.
(°°°°) Victor Serge. Memoirs of a Revolutionary. 2012. NYRB Classics. 576 pp.

Geen opmerkingen: