De zomer was voorbij. Wij bevonden ons op het strand. Daar waren we met
paard en kar naartoe gereden, boer Jerome Lagast, mijn vader en
ik. We braken de strandcabine af. We zouden die op de kar leggen en het paard
zou de vracht naar ons huis voeren, waar we de gedemonteerde strandcabine tot
na de winter zouden opbergen.
Ik nam een plank. Waaronder een grote rat zich onverwachts aan mij kenbaar
maakte. Ik schrok hevig. Het was een indrukwekkend beest. Ik was tien, het was
mijn eerste rat. In handbereik. De twee mannen stonden tien meter van me af. Ik
riep terecht: ‘Een rat! Een rat!’
‘Sla hem dood!’ riep boer Lagast, van boven op zijn kar. Ik keek hulpeloos in het rond.
‘Gebruik de plank!’ riep mijn vader, die een praktisch ingestelde mens was.
Tergend langzaam begon de rat zich van mij te verwijderen. Als
versteend stond ik er met de plank in mijn hand naar te kijken. Een rat! Een
dikke, vette rat! Voor het eerst in mijn leven ervoer ik wat het betekent
gebiologeerd te zijn en van alle wilskracht beroofd.
‘Haast je, sla erop met je
plank,’ riep mijn vader nogmaals.
Ik durfde niet. Probeerde de eer te redden door twee, drie keer hard naast
de rat in het zand te slaan.
Jerome Lagast en mijn vader schudden het hoofd. Ze moesten erom lachen.
Ik zag hen denken: die kleine moet nog veel leren. De rat ontsnapte. Ik besefte
dat ik de kans verkeken had om al op jonge leeftijd tot de mannengemeenschap der rattendoders toe te treden. Op school zou het een inslaand verhaal geweest zijn. Nu schaamde ik me diep en hoopte dat het nooit iemand ter ore zou komen.
Ik hield het 57 jaar voor mezelf. Gisteren vertelde ik het aan mijn vriendin. Ik sloot af met
de gevleugelde woorden: ‘Ja, een kind maakt wat mee.’ Waarop mijn
vriendin vroeg of ze nog iets uit de keuken moest meebrengen.
Flor Vandekerckhove
Geen opmerkingen:
Een reactie posten