Mike Marqusee⇲ schrijft (°) dat Dylan daar niet tégen en vóór kiest — tegen folk en voor rock ’n roll; wel kiest hij voor een eigen stijl die populaire muziek op een hoger niveau hijst. Van de folk behoudt hij de notie dat een tekst betekenis heeft, van de rock neemt hij het buikgevoel over. ‘Het was een artistieke uitdaging om te zien of er in een jukebox plaats kon zijn voor grote kunst’, zei Allen Ginsberg, ‘en hij bewees dat het kon.’
Marqusee zegt nog iets, iets waarmee ik mijn reeks over momentum Newport 1965 wil afronden:
‘Het is belangrijk te begrijpen wat zo kostbaar was voor de oude garde, zo waardevol om behouden te blijven. Het Newport Festival was een nonprofit onderneming met een sociale missie. Het voorzag in een toen zeldzame etalage, niet alleen voor moeilijk in te passen songs, maar ook voor veronachtzaamde zwarte zangers en artiesten van de arbeidersklasse. Het diende als link tussen de zuiderse burgerrechtenbeweging en de folkgemeenschap uit het stedelijke noorden. Lomax, Seeger en de hunnen hadden zwaar geleden onder het McCarthysme (…) Voor hen betekende Newport het openbreken van een lang gesloten deur, een kostbaar zaadje dat aangepast voedsel moest krijgen.’
Over die Alan Lomax heb ik het in deze reeks niet gehad, maar het is de moeite om hier⇲ diens Wilipediabladzijde eens open te slaan: een reus in de geschiedenis van de folkmuziek. Wat je laat begrijpen waarom hij zo afwijzend reageert op de ‘nieuwlichterij’ van Dylan. Marquesee citeert Alan Lomax:
‘We hebben nu culturele machinerieën die zo krachtig zijn dat een zanger gemakkelijk iedereen om het even waar in de wereld kan bereiken, en alle andere zangers minderwaardig kan laten klinken omdat ze niet zijn zoals hij. Eens dat vertrekt, wordt hij gesteund door zoveel cash dat hij een monsterlijke indringer uit de ruimte wordt, die het leven uit alle andere menselijke mogelijkheden perst. Mijn leven is gewijd geweest aan het verzet tegen deze tendens.’
Dylan trekt zich van dat maatschappelijk probleem niets aan, niet vóór 1965 en niet erna, Bob Dylan groeit op in een andere tijd en hij komt uit een middenklassegezin. Hij maakt in zijn jeugd geen georganiseerde politieke strijd mee; zijn verzet betreft het conformisme. Blijkt ook in een interviewboek van Playboy (°°), meer bepaald in een interview uit 1966. De journalist gaat meermaals op de Newportkwestie in. Zelf vind ik een andere passage verhelderend.
Playboy: Joan Baez heeft onlangs een school geopend in Noord-Californië waar activisten voor burgerrechten opgeleid worden in de filosofie en technieken van geweldloosheid. Heeft u sympathie voor dat concept?
Dylan: Als je bedoelt of het mijn goedkeuring heeft, denk ik van wel, maar mijn goedkeuring zal er geen goed aan doen. Ik weet niets van sympathie van andere mensen, maar mijn eigen sympathie gaat uit naar de lammen, de kreupelen en naar mooie dingen. Ik heb een gevoel van machtsverlies – zoiets als een reïncarnatiegevoel; Ik heb dat gevoel niet voor mechanische dingen zoals auto's of scholen. Ik weet zeker dat het een leuke school is, maar als je mij vraagt of ik er naartoe zou gaan, moet ik nee zeggen.’
Ik sluit deze (al veel te lange) reeks af met een vaderlijk slot. Hoezeer het genie van Bob Dylan ons ook verblijdt, ’t mag ons niet beletten om daarnaast het levenswerk van een Alan Lomax te waarderen, en dat van Pete Seeger, die als 92-jarige nog present tekende tijdens Occupy Wall Street⇲.
(°) Mike Marqusee. Bob Dylan and the 1960S; 2005. Chimes of freedom, Revised and Expanded. Seven Stories Press. 2005. 376 pp.
(°°) 'Bob Dylan: The Playboy Interviews (50 Years of the Playboy Interview)'. Apple Books. 111 pp. '© 2012 Playboy Enterprises, Inc.
De digitale publicaties (pdf en EPUB) van De Lachende Visch zijn gratis.