[Dit is een passage uit mijn
roman Amandine (2012). We bevinden ons voor de poort van het aan de kust erg bekende
instituut IBIS. Daar krijgen weeskinderen, en kinderen uit gezinnen die het moeilijk hebben met de opvoeding, een opleiding die hen naar een maritiem beroep leidt: visserij, marine, zeevaart… Het is 1968. De leerlingen wachten op het bezoek van Prins Albert. Een
leerling, Kozzen, is er niet bij. Hij is de voorgaande avond uit IBIS ontsnapt.
Voor dit verhaal heb ik de tekst enigszins aangepast en ook wel ingekort, maar het blijft natuurlijk wel een lange tekst. Ik verontschuldig me daarvoor. Anderzijds is het zo dat hij niet in de blog mocht ontbreken.]
De spanning stijgt.
Wij, de leerlingen van IBIS staan perfect in het gelid, de jantjes van het
eerste jaar vooraan en zo verder volgens leerjaar, leeftijd en lengte:
zeemaats, lavers, scheepsjongens, lichtmatrozen, matrozen, cadetten en
aspiranten; een opgaande rij van matrozenpotsen, via de laatstejaars tot
uiteindelijk bij mij, de hekkensluiter, de oudste en langste leerling, degene
die daar gezien zijn leeftijd eigenlijk niet meer thuishoort.
We bewegen niet. Uit
onze ooghoeken speuren wij de linkerkant van de straat af, de richting van
waaruit het prinselijk bezoek zal opdagen. Vlaggen wapperen in de wind. Veel
kepies. Veel marineblauw. Veel strepen. Veel witte handschoenen. Veel wind ook
die uit het zeegat waait. De fanfare van de zeemacht. Journalisten. De
notabelen houden de blik op het straateinde gericht en dan weer op hun
polshorloge. Ze ijsberen. De buren hebben de driekleur uitgehangen en ze zitten
aan hun voordeur, welgemutst, een ijsje likkend, de gebeurtenissen af te
wachten. Sommigen zwaaien met papieren Belgische vlaggetjes. Kozzen ontbreekt
op het appel. Niemand weet waar hij is. Deze morgen had ik hem nog op de
slaapzaal gezien, maar nu is hij weg.
Is dat het loeien van sirenen? Is dat het geluid van de motoren? Is het de escorte? Is de prins op komst? De spanning stijgt. Iedereen recht de rug. Het geluid groeit aan. Het lijkt wel op gejoel. En vreemd genoeg komt het met de zeebries aangewaaid van rechts, vanuit Oostende, daar waar we de prins en de zijnen van links, vanuit Brugge, verwachten. Er zit ritme in het geluid dat over de brug op ons aangewaaid komt, een cadans. De spanning stijgt in de overtreffende trap. Iemand roept: ‘Is het van rechts of is het van links?’ Hoofden gaan bruusk van links naar rechts en weer terug. Het volk begint te joelen. Van over de brug horen we een door een megafoon versterkte stem die ons door de wind toegewaaid komt. We horen hoe de megafoonstem een vraag uitschreeuwt: ‘…AANDEREN?’ En die stem wordt beantwoord door wel duizend andere: ‘VLAAMS!’ Nu klinkt de megafoon veel duidelijker: ‘IN VLAANDEREN?’ De massa antwoordt: ‘VLAAMS!’ Over de brug komt godver onverwachts een betoging op ons afgestapt die heel de straatbreedte bezet. Vooraan op de eerste rij lopen de oudste leerlingen van het college, arm in arm, en in het midden van die rij loopt, goed herkenbaar door zijn kaalgeknipte hoofd en zijn marine-uniform, breed lachend, onze Kozzen, terwijl hij de megafoonvraag (‘IN VLAANDEREN?’) luidkeels op zijn eigen wijze beantwoordt. ‘SPAANS!‘
Is dat het loeien van sirenen? Is dat het geluid van de motoren? Is het de escorte? Is de prins op komst? De spanning stijgt. Iedereen recht de rug. Het geluid groeit aan. Het lijkt wel op gejoel. En vreemd genoeg komt het met de zeebries aangewaaid van rechts, vanuit Oostende, daar waar we de prins en de zijnen van links, vanuit Brugge, verwachten. Er zit ritme in het geluid dat over de brug op ons aangewaaid komt, een cadans. De spanning stijgt in de overtreffende trap. Iemand roept: ‘Is het van rechts of is het van links?’ Hoofden gaan bruusk van links naar rechts en weer terug. Het volk begint te joelen. Van over de brug horen we een door een megafoon versterkte stem die ons door de wind toegewaaid komt. We horen hoe de megafoonstem een vraag uitschreeuwt: ‘…AANDEREN?’ En die stem wordt beantwoord door wel duizend andere: ‘VLAAMS!’ Nu klinkt de megafoon veel duidelijker: ‘IN VLAANDEREN?’ De massa antwoordt: ‘VLAAMS!’ Over de brug komt godver onverwachts een betoging op ons afgestapt die heel de straatbreedte bezet. Vooraan op de eerste rij lopen de oudste leerlingen van het college, arm in arm, en in het midden van die rij loopt, goed herkenbaar door zijn kaalgeknipte hoofd en zijn marine-uniform, breed lachend, onze Kozzen, terwijl hij de megafoonvraag (‘IN VLAANDEREN?’) luidkeels op zijn eigen wijze beantwoordt. ‘SPAANS!‘
Ook uit de vakschool
is een flinke delegatie present en zelfs enkele meiden van het lyceum hebben de
lokroep van de straat beantwoord. Allen hebben ze gehoor gegeven aan de
agitatoren die van de Katholieke Universiteit Leuven een Vlaams bastion willen
maken. De betoging overspoelt de straat. De buren halen vlug de stoelen binnen,
terwijl de eerste eieren al de driekleur aan hun gevel treffen. In de
verwarring begint de fanfare de eerste noten van de Brabançonne te spelen,
waarop de betoging zich tegen de muzikanten keert die hun instrumenten
achterlaten en het hazenpad kiezen.
Als een tsunami
spoelt de massa de zorgvuldig opgestelde rijen weg waarmee we verondersteld
werden prins Albert en zijn gevolg te verwelkomen. Witte matrozenpotsen
doorklieven de lucht. De opvoeders openen de poort en manen ons aan vlug naar
binnen te vluchten, maar daar is geen sprake van. Uit duizend kelen rond mij
klinkt ‘WA-LEN-BUI-TEN-WA-LEN-BUI-TEN’, terwijl ik samen met mijn medeleerlingen
opgenomen word in de massa. Aangevuld met tientallen leerlingen van IBIS die er
een buitenkans in zien eens de stad in te gaan maakt de massa een omtrekkende
beweging op het plein voor de school en stuwt de deinende stoet ons de brug
over, richting stad.
Nog één keer kijk ik
om naar IBIS waarin ik grootgebracht werd. Het plein ligt er chaotisch bij.
Omgeduwde dranghekkens, witte kepies die achtergelaten werden en op de rode
loper ligt een halflege frietzak met mayonaise. Ik zie gescheurde papieren
vlaggetjes, een driekleur waarvan het eigeel over de gevel van de buren druipt.
Aan de schoolpoort zie ik radeloze notabelen die verschrikt toekijken hoe de
prinselijke escorte nu toch van links het plein op komt gereden. Daarna volgen
wel tien zwarte, glimmende wagens. En dan ontneemt de voortschrijdende betoging
mij het uitzicht op IBIS dat ik nooit meer zal weerzien.
De wezen worden
gaandeweg tot helden van de betoging uitgeroepen. We worden enthousiast naar de
kop gestuwd en na enige tijd wordt de eerste rij volledig gekleurd door onze
blauwe marine-uniformen. Tactisch goed gezien van de organisatoren, want geen
enkele politieagent zal het aandurven in te hakken op de wezen van IBIS, die al
sinds mensenheugenis op de compassie van de hele Oostendse bevolking kunnen
rekenen.
Ik loop naast
Kozzen. We omarmen elkaar kameraadschappelijk. We lachen de lach van de jeugd, terwijl de wind over ons
kaalgeschoren hoofd waait. We zijn vrij! We horen de megafoonstem die de massa
vraagt: ‘SUENENS OF BARABAS?’ Het antwoord is even kordaat als massaal: ‘BARABAS!’
Behalve bij Kozzen die luidkeels lachend ‘ANANAS!’ roept, een antwoord dat ik
prompt overneem en met mij de hele eerste rij betogers van IBIS. En hoe meer we
de stad naderen, hoe meer betogers onze versie van de slogans overnemen. Tegen
de tijd dat we in Oostende de Tettenbrug oversteken, zijn onze ordewoorden deze
van de hele betoging geworden. Langs de straatkant staan burgers verbaasd te
kijken hoe een duizendkoppige menigte van jongeren, tieners en kleine kinderen,
schreeuwend voorbij stormt, aangevoerd door blauw geüniformeerde wezen, sommige
nog dik van het babyvet. IN VLAANDEREN? SPAANS! SUENENS OF BARABAS? ANANAS!
Vele wezen uit IBIS
trekken er voor het eerst in hun leven onbewaakt op uit, zeker de
allerkleinsten. De vrijheid geeft hun vleugels en alhoewel ze improviseren
lijkt het erop dat ze exact weten waar ze naartoe trekken. Ik heb er later veel
aan teruggedacht, aan dat moment waarop zo’n massa een eigen intelligentie
ontwikkelt. Het was immers niet de leiding van de betoging die het parcours
bepaalde, evenmin was het Kozzen en het was zeker niet ikzelf. Het was de massa
zelf die als water de weg zocht die haar voort kon stuwen naar het einddoel dat
elk van ons onbekend was.
Wij, de wezen van IBIS,
de paria’s van het onderwijs, beleven een uitzonderlijk moment. En we gedragen
er ons naar. Vooral door onze aanwezigheid ontspoort de betoging. Her en der
sneuvelt een ruit. De agitatoren uit Leuven verliezen de controle. Een groepje
slaagt erin de megafoon te bemachtigen. De Leuvense studenten durven het ding
niet terug te vragen, ook al omdat ze de toorn vrezen van de meiden van het
lyceum die hun prille moederlijke gevoelens voor de wezen niet onder stoelen of
banken steken. De wezen van hun kant laten zich deze moederlijke gevoelens
welgevallen, want sommige meiden hebben al tieten.
Een van de
allerjongsten, een jantje van zeven, neemt de ordewoorden van de betoging in
eigen handen. Alleen is het zo dat hij de politieke aspiraties van de manifestatie
niet begrijpt, daar is hij te jong voor en in IBIS leven we een bestaan dat
afgesneden is van de maatschappelijke realiteit die de betoging tot bij de
poort gebracht heeft. Door de megafoon galmen nieuwe ordewoorden over de stad,
die in onze oren veel juister klinken. Als het antwoord ananas is dan moet de
logische vraag iets zijn als: ‘Meloenen of ananas?’, een slogan die daarenboven
het voordeel heeft dat ze echt wel beantwoordt aan de verzuchtingen van de
leerlingen van IBIS, die hun dessertkeuze luid over de stad willen laten
weerklinken.
Ook de andere
slogans worden op die manier bijgewerkt, zodat ook daar enige logica in komt,
althans voor wie in IBIS geïsoleerd heeft moeten leven. Weer klinkt het gepiep
van de hoge, iele knapenstem over de stad: ‘In Spaanderen?’ Het antwoord van de
massa scholieren wordt nu bijzonder logisch: ‘Spaans!’ Ja, zo klinkt het
allemaal veel beter.
Van de Tettenbrug
gaat het naar beneden, waar we met duizend scholieren de roze wijk van het
Hazengras overspoelen. In het voorbijgaan roepen we de raamprostituees op om
solidair te zijn en het werk neer te leggen. Uit de megafoon klinkt niet langer Walen buiten, maar wel: ‘HOE-REN-NAARBUI-TEN,
HOE-REN-NAARBUI-TEN.’ De Leuvense
flaminganten, herkenbaar aan de studentenpetten, vrezen terecht voor hun
reputatie. Ze proberen de betoging weer in handen te krijgen en dus weg uit de
hoerenbuurt, maar daar is het nu te laat voor. Deze vrijheid laat niemand van
ons zich nog afpakken. Twee prostituees die vanachter hun raam tevoorschijn
komen, worden door de leerlingen van IBIS op de schouders gehesen. Ook zij
scanderen, vuist in de lucht, maar met een vreemd accent, onze slogans mee. De
megafoostem wordt weerkaatst door de gevels van de bordelen. MELOENEN OF ANANAS?
En de twee hoeren antwoorden
samen met duizend scholieren wildenthousiast: ANANAS!
De betoging vloeit
als water verder, in de richting van het station. Terwijl we dat naderen, zien
we hoe de Rijkswacht te paard het Stationsplein bezet houdt. Overvalwagens.
Rijkswachters met honden. Ohlalalala!
Enkele honderden meters scheiden ons van de colonne rijkswachters die
ons als boosaardige, zwarte ridders staan op te wachten; wij wezen, wij die
weerloos zijn. Enkele elfjarigen uit IBIS, die als wees niet weten
wat het betekent de toorn van de vader op te roepen en dus evenmin weten dat je
zo’n rijkswachter best niet teveel uitdaagt, doen het toch en tonen in een
meesterlijke provocatie hun blote gat, terwijl ze een batterij scheldwoorden
afvuren die de Leuvense studenten nooit eerder gehoord hebben. De paarden
steigeren. De honden blaffen. De gendarmes snuiven. Vooraan, tien meter voor de
betoging, zwaait een hoer, getooid met een matrozenpots van IBIS en met
ontblote borst, als ware ze de maritieme Marianne, de leeuwenvlag, terwijl ze
in haar al te korte rok het zwarte Rijkswachtleger luidkeels toeroept: ‘ANANAS!’
Kozzen neemt me mee
naar achteren. ‘Dat komt nooit meer goed,’ zo zegt hij lachend, ‘wil jij nog terug naar IBIS?’ Neen, dat wil ik niet.
‘Ik wist het,’ antwoordt hij. Samen
klimmen we over de omheining en lopen we de sporen op. Alle aandacht van het
personeel is op de betoging gericht en vooral op de kont van de hoer die met
het Vlaamse vaandel zwaait. Ongezien slagen we erin tot bij het perron te komen
waar een trein vertrekkensklaar staat. We gaan aan boord. Een fluitsignaal. De
trein vertrekt. We laten het raam zakken en roepen nog één keer zo luid we
kunnen ‘MELOENEN OF ANANAS?’ Aan de andere kant van de spoorwegomheining wordt
onze vraag door de betoging opgevangen. De leerlingen van IBIS kijken onze
richting uit en zwaaien ons vervolgens wildenthousiast toe terwijl ze de
omheining bestormen. Oorverdovend is hun antwoord: ‘ANANAS!’ Ze zijn trots op
ons omdat we zijn kunnen ontsnappen, wat voor hen de belofte inhoudt dat ook
zij ooit eens IBIS zullen inruilen voor het vrije leven. Ze zullen er hun
donkerste dagen mee kleuren, terwijl in hun kaalgeknipte hoofden een eigen plan
zal rijpen, hun eigen ontsnappingsplan.
Kozzen en ik zwaaien tot wanneer we hen niet meer kunnen zien. En dan
laten we ons zakken op de bank. Mijn enige bezit bestaat uit het
matrozenuniform dat ik draag.
Deze morgen stond ik
nog in de rij, gedrild als een soldaat, gebrandmerkt als een nummer, meningloos
en zonder stem de prins op te wachten en enkele uren later was ik een outlaw
geworden. Nooit voorheen had ik me zo gelukkig gevoeld als tijdens dat moment
dat ik haveloos het station van Oostende uitreed.
Flor Vandekerckhove
Flor Vandekerckhove
[En op een podium vervolgt het aldus: 'En zo komt het, geacht publiek, dat je in het visserskwartier ook
vandaag nog de vraag hoort stellen… Je hoort het in portieken en achterkeukens,
in zolderkamers en kelders, in eetkamers en in kamers voor reizigers, in
feestzalen en vooral in eetgelegenheden… Je hoort de vraag stellen… Meloenen of
ananas? En vervolgens hoor je hoe het antwoord hoog boven de daken stijgt en
zich verspreidt over de stad… Het antwoord dat ook wij nu luid laten weerklinken
en dat luidt: ANANAS!']
Geen opmerkingen:
Een reactie posten