vrijdag 21 juni 2024

In Memoriam Hendrik Marsman (°1899 - †1940)

Een echtpaar, Rien en Hendrik Marsman



OP 21 JUNI 40 overleed op tragische wijze dichter Hendrik Marsman, dat is vandaag exact 84 jaar geleden. Tragisch omdat hij op zee omkwam, op de vlucht voor oorlog en nazisme; tragisch ook omdat hij lang daarvoor, in 1926, een gedicht geschreven had waarvan niet alleen de titel maar ook de twee eerste strofen frappant overeenkomen met die faliekant afgelopen zeereis. Het gedicht, De overtocht, en mijn bespreking ervan, heb ik eerder al in De Laatste gepubliceerd.
Marsman is een van de zeldzame dichters die me al van jongs af heeft weten te inspireren. Zijn gedicht Lezend in mijn boot verhaalt dat ene moment in je jeugd, waarop alles perfect is: het boek dat je leest, de boodschap die je aanspreekt, het weer, de sfeer, de dag die samen met het leven aanbreekt, het nog jonge lijf… Zo’n moment beleef ik als lezer telkens weer wanneer ik Marsmans Lezend in mijn boot lees, waarin de dichter me meegeeft dat het in ’t leven niet om geldgewin gaat (De Vliegende Hollander), maar om ’t genot van ’t schrijven. En dat je al schrijvend de goden moet uitdagen.
Ik ben met dat gedicht aan de haal gegaan. In Mijn vriend Hendrik Marsman ga ik met de dichter mee in z’n boot. Terwijl Marsman me uit De Vliegende Hollander voorleest, klief ik met jonge mannenarmen de golven. En ik steel, zoals Bob Dylan van zijn inspirators steelt. Net als in Lezend in mijn boot ruik ook ik in mijn gedicht de teerlucht en ook bij mij sneeuwt de hemel licht.
De zee is nog zo’n gedicht van Marsman dat me danig geïnspireerd heeft en ook dat heb ik ooit ten nutte van mezelf aangewend. Ik kan vandaag nog steeds de openingslijnen ervan uit het hoofd reciteren: ‘Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee / of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif / dat stand houdt als de vloed ons overvalt / en de cultuur gelijk Atlantis zinkt (…)’ Waar, wanneer en waarom ik dat gedicht gebruikt heb, weet ik niet meer, misschien is dat maar goed ook.
Flor Vandekerckhove

donderdag 20 juni 2024

Hoe schoon was de Gentstraat


BREDENE — Voor het eerst zie ik welke mooie huizenrij dat in oorsprong is: sterk gelijkende woningen en toch individuele verschillen. Op de postkaart staat Breedene, met dubbele klinker, van welk jaar dateert de foto dan? Die huizen — of moet ik zeggen sommige? — hebben namen, het huis op de voorgrond heet Duinbloem, weet ik van Hugo Pauwels die daar zijn jeugd doorbrengt. Een plakkaat op de gevel van het tweede huis leert ons dat pension Jean daar in die tijd al uitgebaat wordt, de recente foto toont ons een extra verdieping op het huis dat nu in appartementen is verdeeld.
Ik probeer de schoonheid van die huizenrij in een hedendaagse foto te vatten, maar slaag er niet in. Al de foto’s die ik daar die middag schiet, getuigen van slijtage die ouderdom teweegbrengt, ze tonen een straat getekend door de tijd, vooral de balkons hebben danig afgezien. Of komt het doordat het die dag ferm regent en is 't de regen die een domper op de straat zet?
Ik overdrijf geenszins als ik zeg dat ik duizenden keren door die straat gestapt, gelopen en gefietst ben, naar de merceriewinkel Au Printemps, naar onze maat Hugo, met braadkippen naar L'Aurore, de Cosmo, de pensions Toerist en Concordia… Ik ben er zoveel keer gepasseerd dat ik mij daar nog als kind zie lopen, nu nauwlettend gevolgd door mijn oudere, gepensioneerde ik die, net als de huizenrij in de Gentstraat, zichtbaar onder ouderdomsslijtage lijdt. Iets soortgelijks, stel ik me voor, overkomt ook Octavio Paz in zijn spooky gedicht De straat.
Flor Vandekerckhove

(°)

(°) En zoals steeds: suggesties om de vertaling te verteren worden in dank aanvaard. liefkemores@telenet.be.


Octavio Paz. The Collected Poems of Octavio Paz. 1957-1987. 688 ps. Uitg. New Directions. 1991.

woensdag 19 juni 2024

Brief aan een jonge schrijver

Gisteren postte ik hier een berichtje waarin ik iets zei over brieven van Amélie Nothomb aan jonge schrijvers. Daarin vermeldde ze Brieven aan een jonge dichter van Rainer Maria Rilke en zelf voegde ik er een verwijzing aan toe naar Aan een jonge romanschrijver van Mario Vargas Llosa. ’t Wordt tijd, rondde ik af, dat ik dat ook eens doe, zo’n brief schrijven aan een jonge schrijver. Ik werkte er vannacht een beetje aan door en dit is wat ik aan zo'n jonge schrijver te zeggen heb.


VIERENDERTIG jaar geleden publiceerde een gerenommeerd literair tijdschrift mijn eerste verhaal, in 1991 verscheen een eerste bundel, een jaar later mijn eerste roman. Sindsdien ben ik, zij het altijd in de marge, blijven publiceren, nu bijna vijfendertig jaar, bijna dertig boeken, de lijst staat hier. De ervaringsdeskundige die ik ben, zegt u: niemand koopt dat! Bij twee van m’n boeken geraakte de uitgever tot duizend, m’n recentste roman, Amandine, leverde me regionale televisie op, een interview op nationale radio Klara, een bladzijde in De Standaard… en stokte op 700. Andere boeken verkochten voor geen meter. 
Ja, je eersteling vindt een weg naar familie, buren, vrienden en cafékennissen, maar die kopen dat boek uiteraard om van je gezeur af te zijn. Al zeggen ze het tegendeel, geen van hen leest dat. Waarom zouden ze ook? Verhalen vind je overal, elke dag staat de krant er vol van, het internet is een almaar aangroeiende vergaarbak van verhalen, poëzie ligt overal voor ’t rapen. Het aanbod is tig keer groter dan de vraag. Welke zin heeft het om die berg nog hoger te maken?
Voor de roem? Weet dat je gedoemd bent om, zoals een kermiscoureur, rondjes rond de kerk te rijden. Voor het geld? Schrijvers die zeggen van hun pen te leven zijn er veelal die van hun partner leven of van de staat, enkele zijn rijk van thuis uit. Wat geldt voor Vlaanderen geldt ook voor de Verenigde Staten, zoals de interessante site bookstat leert: 2.658.568 titels verkochten daar in 2020 minder dan 1.000 exemplaren, 96% van het Amerikaanse fictieboekenaanbod verkocht voor geen meter, er valt niet van te leven!
Wat kan je doen? Eén: je luistert naar de raad van Charles Bukowski in So You Want To Be A Writer. Of twee: je wordt een hobbyist, literaire variant van de kermiscoureur, soortement zondagsschilder. Je wordt het soort mens dat anderen verveelt met z'n reisdia’s — geeuw geeuw. Als ik de schrijversvloed in mijn onmiddellijke omgeving overschouw, zie ik maar één uitzondering: Kathelijn Vervarcke die in ’t verleden van haar omgeving spit naar wat onterecht begraven werd, dat al schrijvend weer naar boven delft en er literatuur van draait, in ’t beste geval experimenterend met anderen, bijvoorbeeld met haar leerlingen. (Niet dat ik al een van haar werken tot mij genomen heb hoor.) Of drie: zelf ben ik voor Louis-Ferdinand Céline waar die zegt: ‘Er zijn genoeg verhalen op straat: ik zie overal verhalen, veel politiebureaus, veel gevangenissen, veel van onze levens. Alleen schrijvers die een stijl hebben interesseren me; als ze geen stijl hebben, ben ik niet geïnteresseerd. En het is zeldzaam, een stijl, meneer, het is zeldzaam.’
Eind 2013 neem ik een beslissing: ik verlaat het kermiscircuit en beperk me tot op ’t internet gerichte stijloefeningen. Schrijven doe ik sindsdien alleen op een regelmatig bijgewerkte website, een digitale plek die tot een vloeiend schrijfproces uitnodigt, startend van een tekst die voorlopig is, evolueert, naar elders verwijst (de link⇲), die het verhaal niet versteent, zoals een papieren boek dat uiteraard wel doet; sindsdien voeg ik beeld en klanktoe aan wat ik schrijf; ik experimenteer met korte teksten die de surfende blik van de internetlezer bij ’t verhaal houden… De Laatste Vuurtorenwachter is een digitale werkplaats waarin ik, als ware ik een alchemist der letteren, de dingen meng: publiek dagboek en verhaal; essay en kladwerk; eenmanskrant en poëzie… Alles in de smeltkroes, hopend dat er goud van komt, verhaal zoekend in handpalmverhalen, drabbels, eenparagraafverhalen, provoverzen, prozagedichten,  driezinnenverhalen, oneliners en mini-essays zoals De blogger en de literaire markt dat cirkelt rond de vraag waarom dit alles in het literaire veld onopgemerkt blijft.
Flor Vandekerckhove

dinsdag 18 juni 2024

Amélie Nothomb en ik


WE HEBBEN iets gemeen, Amélie Nothomb en ik: we lezen elkaars boeken niet. Na deze pretentieuze openingszin haast ik me om eraan toe te voegen dat er voor de rest alleen maar verschillen zijn: zij is een succesauteur, ik ben een minor writer; zij is kosmopoliet, ik ben een provinciaal; zij gebruikt nooit internet, ik schrijf alleen digitaal; de jonkvrouw beweegt zich in hogere kringen, ik beweeg me langs de vloedlijn; we dragen verschillende hoofddeksels… Wanneer ik dan onverwachts ontdek dat ik het met haar eens ben, wijd ik daar een stukje aan.
‘Er bestaat een misverstand over literatuur (…) De essentie van literatuur is de daad van het schrijven zelf. Als je dat niet snapt dan ben je verloren. Rainer Maria Rilke heeft dit inzicht subliem verwoord in zijn Brieven aan een jonge dichter. Rilke heeft me de literatuur leren kennen en heeft me het recht gegeven om te schrijven. Als je de rilkiaanse essentie van het schrijven niet begrijpt, hou er dan meteen mee op.’ (°)
Daar moet ik niets aan toevoegen, tenzij misschien deze verwijzing naar iets wat ik meer dan tien jaar geleden al in De Laatste postte: Waarover ik het met Mario Vargas Llosa eens ben. Nothomb, Rilke, Llosa… 't Wordt tijd dat ik dat ook eens schrijf, zo'n brief aan een jonge schrijver. (Kortelings op dit scherm.)
Flor Vandekerckhove

(°) DSL, 15 juni 2024.

zondag 16 juni 2024

Eindelijk iets over politiek

De president van Argentinië en zijn hond Conan (†).



U VRAAGT: ‘Waarom lees ik in De Laatste Vuurtorenwachter nooit iets over de oorlog in Oekraïne? Waarom vinden wij in de blog niets over de Israëlische agressie in Gaza? Waarom verblijdt u ons niet met uw commentaar op de recentste verkiezingsuitslagen?’ Ik antwoord met een wedervraag: ‘Dat doet iedereen, waarom zou ik daar nog iets aan toevoegen?’ Daar vervolgens aan toevoegend: ‘Naar mij luistert toch niemand, en wel hierom.’
Toch is er soms een detail op het wereldpolitieke toneel dat mijns inziens meer aandacht verdient, zoals datgene wat volgt. Eind verleden jaar werd Javier Milei in Argentinië tot president verkozen. In de krant lees ik dat de president ervan overtuigd is dat God persoonlijk tot hem spreekt via zijn overleden hond Conan. Daar wil ik dan meer over weten en dat staat naar verluidt in een biografie over de president, onder de titel El loco, de zot. Helaas voorlopig alleen in ’t Spaans, nergens vind ik een Engelse, Franse of Nederlandse vertaling. Gelukkig vogelde het Amerikaanse blad Time eerder al uit wat er aan de hand is: 
Het begon allemaal toen Milei in 2004 een Engelse mastiff adopteerde met de naam Conan, verwijzing naar de film Conan the Barbarian uit 1982. (…) Toen Conan in 2017 stierf, bezocht Milei een medium om met zijn overleden geliefde huisdier te communiceren. In dat telepatische gesprek vertelde de hond dat God wilde dat z'n baasje president zou worden. Volgens een Argentijnse krant gelooft Milei trouwens dat hij en Conan elkaar meer dan 2000 jaar geleden voor het eerst ontmoetten als gladiator en leeuw in het Romeinse Colosseum en dat de twee niet vochten omdat ze voorbestemd waren om in de toekomst hun krachten te bundelen. In 2018 liet Milei Conan klonen, zo beweren geloofwaardige nieuwsbronnen als Reuters en de New York Times, wat resulteerde in vijf puppy's, die Milei naar de oorspronkelijke Conan noemde en naar de economen Murray Rothbard, Milton Friedmanen Robert Lucas Jr. Argentijnse kranten schrijven dat de president de honden in staatszaken regelmatig consulteert.

zaterdag 15 juni 2024

De vrede van wilde dingen



’t IS NIET voor ’t eerst dat ik een gedicht van Wendell Berry vertaal. In 2020 deed ik het met zijn Manifesto: The Mad Farmer Liberation Front, in 2021 vertaalde ik diens How To Be A Poet. Vandaag voeg ik daar een derde gedicht aan toe: The Peace Of Wild Things. Wie wil horen hoe de dichter het declameert klikt hier. (Flor Vandekerckhove)


[Wendell Berry. The Peace of Wild Things And Other Poems. 121 ps. Uitg. Penguin. 2018.]


vrijdag 14 juni 2024

Collateral damage in Saint-Lô

Links: De lichamen van de burgerslachtoffers teruggevonden in de ruïnes na de bombardementen van 6 juni 1944 werden op ’t kerkhof van Saint-Lô in een perk samengebracht. Rechts: bewijs van mijn aanwezigheid op 5 juni op Omaha Beach, daags vóór ons koningspaar.


IN Uitpersstaat op 12 juni een bijdrage van Francine Mestrum, met als titel Oorlogstoerisme. Ze heeft het daarin over het toeristische aspect van de herdenking, 6 juni, Omaha Beach in Saint-Laurent-sur-Mer, Normandië. Ze uit kritiek: ‘De souvenirs gaan over de toonbank, kassa kassa, tienduizenden toeristen zijn er, een hotel kost al gauw 300 of 400 euro, afijn, een heel gewoon hotel.’ Ik voel me een beetje aangesproken, want ik was daar ook. Althans op de vooravond van de plechtigheden.
Dat zat zo. Tania wandelde op 5 juni een stuk van de GR21 af, daarover bracht ik al verslag uit in Met Berthe Morisot boven op de klif. De wandeling stopte in Senneville-sur-Fécamp, en tijdens het avondmaal kwamen we tot de verkeerde conclusie dat Omaha Beach niet heel ver rijden was. Wij daarheen… om te constateren dat ’t daar zwart van ’t volk zag, nog zwarter van in soldatentenu verkleed mannenvolk dat zich per vintage Jeep verplaatste, en ’t zwartst van al van de gendarmen, want ja, er werd ’s anderdaags wel heel chic volk verwacht. Omdat we er niet op gekleed waren verzamelden we vlug enig fotografisch bewijs van onze aanwezigheid, om daarna ver van al dat herdenkingsgeweld in slaap te vallen. 
Onze passage in Omaha Beach was al te vluchtig geweest om er een stukje te kunnen aan wijden, maar nu doe ik het toch, omdat Mestrum in Uitpers iets schrijft wat ik niet wist. 
Niet ver weg van die stranden, werd op dezelfde 6 juni 1944 Saint-Lô plat gebombardeerd door de geallieerden. Want de Duitsers stuurden versterkingen en die moesten afgeremd worden. Dus, we bombarderen een paar dorpen, tant pis voor de burgers die er wonen. Er werden wat vlugschriften uit de vliegtuigen gegooid, maar die belandden tien km verder en veel te laat. Er vielen 350 tot 500 doden, velen werden nooit gevonden of herkend. Op het kerkhof grafstenen met ‘beenderen gevonden in de kerk’, ‘resten gevonden in de bakkerij’…

donderdag 13 juni 2024

In memoriam Françoise Hardy (°1944-†2024)

Vergeefs naar Parijs in MEI 68

M’N MANSARDE was klein, met nauwelijks plaats om iets op te hangen, wellicht komt het daardoor dat ik nog exact weet wat er aan de muur hing: 1. een kruisje met droog wijwaterpotje wat goed van pas kwam om de peuk uit te duwen als ik onder 't dak heimelijk een gestolen sigaret rookte; 2. een krantenfoto van Fidel Castro met daaronder: When the unusual is becoming dayfully, that means the revolution, waardoor ik dacht dat Fidel Engelstalig was; 3. een centerfold van Françoise Hardygekregen van m’n maat JP die niet erg voor die Française te vinden was. 
In Vergeefs naar Parijs in MEI 68 breng ik de drie samen: het kruisje via ’t katholiek' college waar ik schoolloop; Castro via de revolte van Mei 68; Françoise Hardy met een van haar hits. Eindigen doet dat verhaal als volgt:
Ik dacht: heel Parijs loopt nu op straat en zij dus ook. Ik dacht: van zodra ik haar in zo’n betoging zie opstappen, schuif ik mee aan in de rij. Ik dacht: vervolgens manoeuvreer ik me nader tot haar. Ik dacht: wanneer ik dan, onder de Arc de Triomphe, vlak naast haar loop, neem ik haar hand. Ik dacht: wanneer ik daarna weer thuiskom kan ik in ’t college zeggen dat ik in de straten van Parijs gelopen heb, met Françoise Hardy, les yeux dans les yeux et la main dans la main.
En nu, op 11 juni, is ze overleden, ze werd tachtig. 
Ik gebruik FB om mijn blogposts bijkomende bekendheid te geven. Hoe langer hoe meer gebeurt het dat mijn aankondigingen daar geweigerd worden of bekritiseerd als zijnde onwelvoeglijk of gewelddadig. Zo ook nu weer met de fotobewerking boven dit in memoriam, dat als gewelddadig afgeserveerd werd. Gewelddadig? 't Is iets wat ik met Photoshop gemaakt heb, bevattende (1) een sit-in, schoolvoorbeeld van geweldloze actie, ten tijde van Mei 68; (2) Dimer Geedts (die als pianist met mij placht op te treden) wordt daarbij door de flikken op vreedzame wijze van de straat weggedragen; (3) ik kijk recht in de camera, een ingelijste foto van Françoise Hardy ter hand. Het geheel is een humoristische illustratie voor mijn verhaal 'Tevergeefs naar Parijs in Mei 68'. Nergens is sprake van enig geweld. De Artificiële Intelligentie van FB mankeert overduidelijk een tool waarmee humor getraceerd kan worden.

woensdag 12 juni 2024

Over een tentoonstelling (met name die van mijn dochter)


Ze is altijd aan kunst blijven doen. Daar waar de meesten het artistieke experiment na de kindertijd afzweren, gaat zij ermee door. Ik herinner me een bijzonder productieve periode uit haar jonge tienertijd, waar ze intensief met mail art in de weer is, misschien wel in de eerste fase van haar artistieke ontwikkeling. (Spijtig dat ik daar niets meer van liggen heb, ik die zoveel heb weten te bewaren.) De kunstschool en de academie kan ze bezwaarlijk een onverdeeld succes noemen, maar ze is wel kunst blijven maken, daarin ook gestimuleerd door haar jeugdvriendin Ilse Roman (°1973).
In duo met Ilse heeft ze nu haar eerste tentoonstelling gemaakt. (°) Marijke 
Vandekerckhove (°1974) toont er een performance, een video-installatie, veel prints ook van eerder op instagram gepubliceerde beelden… Allemaal heel recent werk, veelal gemaakt met deze tentoonstelling voor ogen. Ook doordat ik, vader zijnde, haar al lang volg, zie ik enkele constanten. Performances zijn er al wanneer ze rond de eeuwwisseling met een collectie herenhemden (Benny Blasé) in de weer is; ook het zelfonderzoek van die tijd is nog prominent aanwezig; op het fotomateriaal van haar installaties worden gezichten nog altijd onherkenbaar gemaakt of buiten kader gehouden. Vóór de eeuwwisseling stelt ze zich al vragen over de situatie van de vrouw — en dus van zichzelf — in de wereld en dus ook in de kunsten. Ze zei toen: ‘Hoe hou je als kunstenaar een gezin draaiend? Hoe combineer je makerschap en moederschap? Hoe kan een moeder die full time uit werken gaat, daarnaast ook kunst maken? … Dat is mijn situatie, dat is ook mijn zelfonderzoek.’  Dat zelfonderzoek gebeurt vandaag nog steeds, maar er is ook evolutie. Nu wordt de male gaze toch wel héél provocerend bevraagd, Marijke is de schaamte voorbij en veel van wat ze toont is erg ‘vlezig’, zelfs in die mate dat ik vrees dat de fotocombinatie boven deze recensie Facebook onwelgevallig is en daar geweerd zal worden. Ze mag zich verwant noemen aan Sarah Lucas: beide kunstenaars bevragen het leven en de rol van de vrouw; beiden dagen de mannelijke blik uit en doen dat confronterend; beider werk is feministisch. Ik benadrukte die overeenkomst eerder al in Pijnlijk humoristisch, ronduit confronterend, daarvoor had ik dat feminisme trouwens al opgemerkt toen ik Marijkes werk vergeleek met dat van Tracey Amin in een mini-essay: Is dat kunst?
Op de tentoonstelling adviseerde Chantal De Smet haar om over een paar jaar weer te exposeren, ongetwijfeld bedoelend dat ze naar de evolutie van d'r werk benieuwd is. In die zin is exposeren inderdaad een zinvolle daad, orgelpunt na jaren van ongeziene arbeid in het atelier, want zo is het: elk kunstwerk dient zijn maker te ontvlieden. Anderzijds is het ook zo dat het internet aan beeldend kunstenaars te weinig benutte mogelijkheden biedt, zoveel zelfs dat ik me kan voorstellen dat kunstenaars er vanaf nu voor kiezen hun werk alleen nog via ’t net te exposeren/verspreiden. (°°) 
Nu weet ik niet goed hoe ik dit stukje moet afronden, misschien doe ik 't wel met wat T.S. Eliot ons voorhoudt: ‘For us there is only the trying, the rest is not our business.’
Flor Vandekerckhove

(°) ilse roman - marijke vandekerckhove. (de)marcate. 3 mei - 12 mei 2024. croxhapox gent.
(°°) ’t Is wat ik met mijn verhalen en gedichten doe, ik publiceer alleen nog digitaal. Waarmee ik uiteraard niet wil zeggen dat Marijke ’t ook op die manier moet doen (naar mij luistert ze trouwens toch niet, geef haar eens ongelijk.)

dinsdag 11 juni 2024

Het menselijk tekort (en hoe ermee om te gaan)

IN 1933 publiceert André Malraux zijn eerste versie van La Condition Humaine, een jaar na Célines Voyage au bout de la nuit. Twee schrijvers, twee verhalen, twee werelden, twee verschillende tijden; bij Malraux is dat Shanghai 1927, bij Céline is 't de Eerste Wereldoorlog en de nadagen ervan. Telkens concrete catastrofes van concrete mensen in concrete, catastrofale tijden, telkens demonstraties van het menselijk tekort. In de digitale schatkamer die dbnl is staat hier een indrukwekkend essay over de term, hoe moeilijk die te definiëren is, hoe breed en hoe verschillend ook, gevolgd door een heel lang stuk over wat Céline ermee doet in zijn beste werk.
Waar over het menselijk tekort gesproken wordt gaat het over iets waaraan alle mensen onderworpen zijn en onveranderlijk onderworpen zullen blijven. Gaat het over grenzen die ons gesteld zijn. Over onze eindigheid, over alles dat ons bedreigt, over dood, ziekte, verval, armoede, ellende. Gaat het over alles wat er in het menselijk bestaan tegenstrijdig is, over verscheurdheid, over onoplosbare tegenstellingen en spanningen. Gaat het over iets dat onontkoombaar waar is: de werkelijkheid, dat wat zich concreet aan ons voordoet. Het menselijk tekort is dat wat ons afhoudt van het onmogelijke, waarnaar we verlangen, waar we van dromen, en voor mogelijk hielden toen we nog naïeve, onschuldige kinderen waren.
Aan dat menselijk tekort moet ik weer denken bij een pas verschenen fotoboek. (°) Tien jaar lang brengen de fotograaf en zijn buren een deel van hun tijd samen door op een braakliggend terrein in Philadelphia, doel is wederzijdse verbetering door samenzijn, een kleinschalig initiatief van eenvoudige mensen. ’t Ziet er dan ook zeer working class uit, alhoewel de inspiratie uit hogere kringen komt, die vond Baumgarten immers in de Junto van Benjamin Franklin. Het boek documenteert de mensen op die bijeenkomsten die een groot het-leven-zoals-het-is-karakter hebben. Zo eenvoudig kan ’t samenleven zijn, zeggen de foto’s, en dat ondanks het menselijk tekort dat in een schier eindeloze lijst hilarisch-pijnlijke berichten op de schermen van de participanten verschijnt. Want ja, er gebeurt wel een en ander aan kleine miserie in zo’n grote stad. Jan Desloover schrijft de berichten over in een bespreking van het boek in DSWeekblad: 
Halfnaakte man in rolstoel zwaait met mes. Tweeling schiet met geweer op treinspoor. Man gooit uitwerpselen naar auto’s. Voordeur gestolen. Vrouw verwondt man met zwaard. Vrouw probeert man omver te rijden die bakstenen naar haar gooide. Kassière aangevallen met fooienpot. Zes agenten geraakt door schutter. Dertig vechtende mensen. Naakte man brak in en nam douche. Vrouw gekidnapt door gemaskerde man met clownsschoenen. Mensen breken in met geweer, honden, knuppels. Man in robotkostuum klopt op voordeuren. Granaat gevonden op perron. Vrouw met paars haar trapt deur in. Twee mannen duelleren met metalen buizen. Jongeren mishandelen jongleur. Mannen in boot schieten op dieren langs rivier. Man gooit flessen naar mensen en blaft als een hond. Persoon breekt in en begint te koken. Groep steekt gazon in brand. Man hangt aan dakgoot nadat vrouw ladder heeft gestolen. Vrouw in koeienkostuum treitert winkelmedewerkers.’ 
Ja, wat de fotograaf daar doet met zijn groep voor wederzijdse verbetering is rommelen in de marge, maar ’t doet toch deugd dat het bestaat.


(°) Jordan Baumgarten. The group for mutual improvement. 96 ps. Gost Books. 2024.

maandag 10 juni 2024

In memoriam Benjamin — Ben — Vautier



OP 5 juni 2024 wordt Benjamin Vautier (°1935-†2024) thuis dood aangetroffen, kogel in het hoofd. Zijn echtgenote is eerder die dag overleden en zonder haar wil hij niet verder leven.
Vautier is als Ben vooral bekend voor zijn geschilderde, ironische oneliners als ‘KUNST IS NUTTELOOS GA NAAR HUIS’ en ‘We zijn allemaal gek’; hij is een meester in het soort kunstuitingen dat FLUXUS zo kenmerkt, hij is trouwens een van de pioniers van die beweging die vanaf de jaren zestig de kunstscene probeert te ontwrichten. Over Fluxus heb ik in De Laatste al meer dan eens geschreven, zoals in 'Voor wie boel zoekt'' en daar⇲ waaraan ik een link toevoeg die je naar een mooie pianoverbranding op muziek leidt.
Fluxus omvat kunstenaars, componisten, dichters, filosofen, amateurs, idioten, enthousiastelingen en passanten: Yoko Ono filmt een parade van naakte billen; piano’s worden ritueel misbruikt; ze schrobben straten en vullen ‘mysteriedozen’ met afval, die zowel kunstwerk zijn als een manier om van dat afval af te raken… ‘Alles is kunst’, zegt Ben en in plaats van traditionele kunstwerken te tonen staat hij in de etalage van de galerie te gesticuleren, hij organiseert toneelstukken die nooit plaatsvinden of pianorecitals waarbij de pianist van ’t podium wegloopt. Beroemd is ook het kunstwerk dat hij God titelt, een lege wijnfles. ‘Als God overal is, zit hij ook in deze fles’, staat op een begeleidend briefje. Wie meer wil weten leest het interview dat een krant in 1973 van hem afneemt.
’t Is niet dat ik er zelf deel van uitmaak, maar Fluxus is toch niet onopgemerkt langs mij gepasseerd, zoals kunstcriticus Brutin hier in 1993 al opmerkt. Zo ook opende ik in 2020 een cabaret dat op 't zelfde moment alweer de deuren sloot, het infame Cabaret René Descartes. Vandaag is die invloed er nog steeds, bijvoorbeeld in de manier waarop ik mezelf (on)muzikaal begeleid bij 't declameren van gedichten, zoals ik dat met de eensnarige borstelsteelbas doe in Oneliner met noise. Ik ken er nog wel die niet helemaal vrij van Fluxus zijn, William Phlips bijvoorbeeld, die ik verleden jaar nog in zijn atelier aan de Oostendse vismijn ging opzoeken.

zondag 9 juni 2024

Met Berthe Morisot bovenop de klif

Links: ‘Sur la falaise’, aquarel van Berthe Morisot. (H. 0,18 m; L. 0,23 m, waterverf en gouache op potloodlijnen.1873. 
Rechts: we bevinden ons aan de albastkust van Normandië.


WOENSDAG 5 JUNI — Tania stapt de GR 21 af en vandaag is dat van Conteville naar Senneville-sur-Fécamp, goed voor 26 kilometer. Zelf rij ik door het meest typische Normandië dat je je kunt voorstellen, langs de indrukwekkende kliffen van de côte d’albatre, voorbij hoogstandjes die Les Petites Dalles heten en Les Grandes Dalles. Boven de klif van die Grand Dalles ontmoet ik In 1873 Berthe Morisot (°1841 - †1895), haar zuster Edma doet daar met haar kindje Jeanne dienst als model. De aquarel heet terecht Sur la falaise. Achter het model zie je zo’n klif, met de vallei van de Petites Dalles. Het schilderij maakt in 1874 deel uit van de eerste impressionistische tentoonstelling.
Berthe en Edma, telgen van de grote burgerij, zijn kunstschilders, wat erg ongewoon is in een tijd waarin vrouwen niet eens tot de academies toegelaten worden, privéleraars leiden hen op in de knepen van het vak en in de do’s en don’ts van de kunst. Een van die leraars verwittigt moeder Morisot: ‘Uw dochters gaan niet zo maar een beetje schilderen hé, met zo’n natuur worden ze kunstschilders, beseft u wel wat dat betekent in uw milieu?!’ 
Na d’r huwelijk met een fregatkapitein — ik zie dat het koppel op Père-Lachaisebegraven ligt — bergt Edma de penselen op, maar Berhe gaat door, ook na haar huwelijk met Eugène Manet, broer van de beroemde Edouard⇲ die een grote fan van haar werk is. Alle impressionisten bewonderen haar trouwens, wat niet altijd van de critici uit die tijd gezegd kan worden, die haar weglatingen niet appreciëren, ze wordt daarom door iemand ‘l’ange de l’inachevé’ genoemd. Zo ziet de aquarel Sur la falaise er ook wel uit, ietwat onaf, de indruk gevend dat het tableautje onvoltooid gebleven is, une impression quoi! Vandaag zie ik waarlijk, boven op zo’n klif van de côte d’Albatre, een echte impressioniste aan ’t werk.
Flor Vandekerckhove

zaterdag 8 juni 2024

Een krantenstalletje met meer dan anekdotische betekenis



NET ALS Mary Hopkin hebben ook wij gedacht dat die dagen eeuwig zouden voortduren: We'd live the life we choose / We’d fight and never lose / For we were young and sure to have our way… Maar — teken aan de wand — ze zingt er in 1968 al in de verleden tijd over: Those Were The Days
In de Kapel(le)straat van Bredene, op een braakliggend terrein naast Europahotel, staat in die tijd een krantenkiosk. Uitbater is Daniël Crabeels, jongeman die, als student al, bijzonder ondernemend is. De daaropvolgende zomervakantie huurt hij voor die kiosk jobstudent Marc Loy in, zelf gaat hij liever opdienen in dancing Cosmo, wat lucratiever is. 
Marc Loy en Daniël Crabeels zijn jeugdmakkers, telkens ik ’t gat schoon vind, zoek ik die kiosk op. Kijk, hoe ik daar op een zonnige middag een boekje zit te lezen: baardje; openstaand, loshangend hemd; slank; pattes d’éléphant; sandalen… Maar ik twijfel, ’t kan ook een ietwat gelijkende, latere/vroegere kioskuitbater zijn die daar zit, gesteld dat die er geweest is. (°) Hoe dan ook, laat ons, in een vlaag van suspension of disbelief, aannemen dat ik het ben. Op de plank achter me ligt koopwaar uitgestald, ik denk tweedehands. Misschien probeert Crabeels daar zijn Karl May-collectie te slijten.
Dat krantenstalletje heeft meer dan anekdotische betekenis. Jobstudent Marc Loy heeft in die ene zomer voldoende drukinkt gesnoven om eraan verslingerd te raken. Al veertig jaar werkt hij inmiddels als reporter voor De Zeewacht, weekblad waaraan hij sinds 1984 journalistieke stukken levert. Voor Daniël Crabeels is de kiosk het begin van een ondernemende carrière die hijzelf als ‘helpen van mensen’ omschrijft, wat van hem een vermogend man heeft gemaakt. Misschien heeft ook het korte bestaan van zijn tijdschrift Camelot wortels in die kiosk, wat dan ook geldt voor zijn Facebookpagina waarop hij rechtse praat rondstrooit, als ware hij de mannelijke Mia Doornaert. Ook voor mij is de foto tekenend. Nog altijd zit ik erbij en kijk ernaar, maar bijlange niet meer zo rank & slank als de jongeman op de foto, nu met mijn vuurtorenlamp gericht op de verdwijnende wereld van de babyboomers.

(°) Na publicatie veroorzaakte dit verhaal enig over en weer geschrijf. Danny Lagrou vond de kioskfoto in de Beeldbankkusterfgoed. Daar wordt weinig bruikbare info bij vermeld, maar toch wel dit. Het dianegatief zou vervaardigd zijn in 1974, dus ruim nadat Daniël Crabeels en Marc Loy de keet bemanden. Ook Marc Loy denkt dat de foto van 'na zijn tijd' dateert. Wat uiteraard ook betekent dat de krantenkiosk ruim na de sixties is blijven bestaan. En hij bestond ook al voor 1968, zegt Erik Poppe: 'Wat die krantenkiosk betreft moet je weten dat ik 3 jaar lang in juli en augustus heb bemand, als jobstudent voor de eigenaar, mijn nonkel Oskar Poppe. Als ik het mij goed herinner, was dat in 1964, 1965 en 1966. Oskar sprak altijd van de “aubette”. De kranten- en tijdschriftenmarkt was in die tijd in Bredene volledig in handen van mijn familie met de krantenwinkel van Oskar Poppe (broer van mijn vader) en de krantenwinkel van Paula Mestdagh (zus van mijn moeder), beide gelegen in de Duinenstraat. Maar dit volledig terzijde. Dus die slanke jongeman op de foto had evengoed ik kunnen zijn. En de koopwaar op de plank betrof pakketten van een drietal tijdschriften (Panorama, Het Rijk der Vrouw, Libelle, De Post, …) netjes verpakt in plastiek en voor een habbekrats te koop. Wat ik nooit geweten heb, is dat Marc daar ook een zomervakantie gesleten heeft en dat Danny de kiosk zou overgekocht hebben van Oskar Poppe.' Dat laatste lijkt hoe langer hoe meer onwaarschijnlijk, temeer dat we intussen weten wie de jongeman van de foto is. Dirk Van Tyghem laat ons weten: 'Dit ben ik die een seizoenjob deed voor de dagbladhandel 'Poppe' uit de Duinenstraat.'

vrijdag 7 juni 2024

Vandaag denk ik aan A.L. Snijders (°1937 - †2021)



VANDAAG, 7 juni, is het drie jaar geleden dat Peter Cornelis Müller(°1937 - †2021) overleden is, u beter bekend als A.L. Snijders. In een in memoriam⇲ schreef ik toen: ‘Voor mij is Snijders een belangrijke schrijver, hij is mijn leermeester. De zeldzame keren dat mijn stukjes het niveau van A.L. Snijders halen, behoren tot de gelukkigste momenten van mijn schrijversbestaan.’ Een redacteur noemde me daarom zelfs ‘navolger’.
Tien jaar eerder had ik A.L. Snijders leren kennen als auteur die over de vierkante centimeter van zijn bestaan schrijft, iets wat me meteen erg aansprak, want op de vooravond van mijn pensioen had ik schoon genoeg van de wereldproblemen. Uiteraard is het ook in deze zoals de grote James Joyce het zeide: The important thing is not ‘what’ we write but ‘how’ we write. En A.L. Snijders deed dat als een spitse magiër, vind ik, zoals ook hier, wanneer hij ons — zo vogelde ik uit — niet één, maar twee keer over zijn ontmoeting met Paul Dönitz vertelt. Na lezing vraag je je samen met mij af: wat is daar gebeurd? En na enig mijmeren zal je antwoorden: ‘Daar is waarlijk een schrijver aan ’t werk geweest.’
Flor Vandekerckhove

dinsdag 4 juni 2024

Twee keer Bloemenlaan



TWEE foto’s op het scherm, twee keer Bloemenlaan in Bredene, twee keer zelfde straatkant. De sepiafoto is 'historisch', ik haal hem uit Bredene Retro, FB-groep die zich over het verleden van de gemeente buigt. Ik stuur de foto op naar Hugo wiens schoonfamilie in die laan woonde. Hij antwoordt: ‘Afgezien van de auto’s die daar staan, zou je vandaag ’t zelfde beeld kunnen schieten.’ 
Nog dezelfde dag probeer ik dat ook te doen, dezelfde foto maken. Helaas beletten geparkeerde auto’s me een identieke hoek te kiezen en er is ook dat welig tierend gebladerte dat het zicht belemmert, maar ’t is al bij al toch duidelijk: diezelfde vier villa’s staan daar vandaag nog steeds en ze zijn ogenschijnlijk onveranderd.
Wel veranderd zijn de auto’s. En een queeste dient zich aan: kent iemand het merk van (een van) de auto’s op de sepiafoto? Weet die mens dan ook in welk jaar ze gebouwd werden? Kunnen we zo achterhalen in welk jaar de foto gemaakt werd? ‘k Weet het, ’t is een long shot, maar het is in deze zoals wijlen mijn schoonvader placht te zeggen:  je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Ik heb trouwens een geslaagd precedent dat van 2017 dateert. Na een cinemabezoek ga ik plassen, voor me hangt de filmaffiche, die toont me de protagonisten in een zwarte, vintage personenwagen van een onduidelijk merk. Er komt een man naast me staan, nu kijken twee mannen pissend naar een auto. We vragen het elkaar, neen ook hij kent het automerk niet. Ik heb toen een oproep in De Laatste Vuurtorenwachter geplaatst, waarop onverwachts een indrukwekkend antwoord kwam dat je nog kunt nalezen in Met welke auto's ze in Finland rijden. Je weet inderdaad nooit hoe een koe een haas vangt. (Flor Vandekerckhove)


Weet iemand welke auto('s) dit is/zijn? Merk? Bouwjaar? Laat het me desgevallend weten: florvandekerckhove@telenet.be 

Intussen komen de antwoorden binnen, o.m. deze: 'De voorste auto kan een Mercedes-Benz 170 zijn. Meer over die auto op https://nl.wikipedia.org/wiki/Mercedes-Benz_W136-W191⇲ en https://www.carrosso.nl/aanbod/mercedes-benz/170-s-b-cabriolet/--26854478.'

Of deze reactie van Herman De Ploeg: Vooroorlogse auto’s trokken allemaal erg op elkaar (zoals NB de huidige SUV’s…) . Voor de achterste auto “gok” ik dus op een “Amerikaan” van de jaren 1935-38 met mogelijk onderstaande Chevrolet Master van 1937. Kan echter ook een Packard zijn, hoewel de Chevrolets toen erg populair waren in België. (Zie afbeelding Chevrolet Master van 1937.)

 


- De voorste lijkt mij eerder Engels: Rover, Riley, ???, zeker geen Mercedes, die hadden ook toen al hun typische radiatorrooster.