zaterdag 31 augustus 2024

Het maquis van Charles Baudelaire

Charles Baudelaire en Karl Marx beschrijven elk op hun manier de moderniteit, de eerste doet het abstract, de tweede concretiseert. Le déjeuner sur l'herbe (1863) van Édouard Manet toont een facet van die moderniteit, twee geklede mannen, plus een naakte en een halfnaakte vrouw, Baudelaire noemt de ‘gevangen gehouden vrouw’ een heldin van het moderne tijdperk. Het schilderij werd veel geparodieerd. Op de hoes van Thanks I'll Eat It Here, soloalbum (uit 1979) van Lowell George, worden Bob Dylan, Fidel Castro en Marlene Dietrich afgebeeld naast een openliggend exemplaar van Ginsbergs Howl.



VÓÓR Charles Baudelaire er zich mee moeit, ligt de poëzie verankerd in strenge vormregels, een gedicht wordt bijvoorbeeld beoordeeld naar de mate waarin het de perfectie van een alexandrijn benadert. Daar maakt Baudelaire in Le Spleen de Paris komaf mee. Zegt hij in het voorwoord: ‘(…) een poëtisch proza, muzikaal zonder ritme of rijm, beide soepel en ruw genoeg om zich aan te passen aan (…) de schokken van bewustzijn. 
Ik haal De mooiste gedichten van Charles Baudelaire uit de kast en maak kennis met de schrijver als straatloper, een moderne mens op zoek naar een moderne dichtvorm. De modernité is een verschijnsel waartegenover Baudelaire tweeslachtig staat: 'Zijn moderniteit ligt vooral in (…) het pijnlijke besef van een vergankelijke wereld die gedoemd is te verdwijnen.' ’t Is een citaat dat wonderwel spoort met Marx’ beschrijving: ‘Al het feodale en al het vaststaande verdampt, al het heilige wordt ontwijd, en de mensen zijn eindelijk gedwongen hun plaats in het leven, hun wederzijdse betrekkingen met nuchtere ogen te aanzien.’ en in dezelfde adem: ‘De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.’ Wat Marx daar veralgemenend zegt, concretiseert Baudelaire in een van die prozagedichten. In Verlies van een aureool treffen we de dichter aan in ‘een verdachte gelegenheid’ — een plek waar hogere standen niet horen te komen. Zijn gesprekspartner is een volksmens, iemand die van poëzie geen kaas gegeten heeft, iemand die hij ontmoet tijdens de grote moderniseringswerken die in Parijs de wijken tussen de klassen slechten: ‘Toen ik daarnet in grote haast de boulevard overstak en door de modder sprong, dwars door die bewegende chaos waarin de dood van alle kanten op je afkomt, gleed bij een onverwachte beweging de aureool van mijn hoofd (…)’ De dichter is zijn aureool kwijt, zijn halo, zijn heilige schijn, hij boezemt niet langer ontzag in. De poëet, zegt Baudelaire, wordt in de moderniteit niet langer gerespecteerd, vanaf nu is ‘t meer om te lachen en je vindt zo’n moderne dichter in ‘verdachte gelegenheden’, de dichter behoort voortaan tot de bohème
De moderniteit is zo ingrijpend dat Baudelaire voor het beschrijven ervan een nieuw genre zoekt. In zijn bloemlezing van dat nieuwe genrezegt Jeremy Noel-Tod dat het prozagedicht ‘de bepalende poëtische uitvinding van de moderniteit’ is, hij benadrukt die band heel sterk. Het prozagedicht ontwikkelt zich in dezelfde tijd als veel andere fundamentele uitvindingen van de moderniteit: spoorweg, fotografie, dagelijks nieuws… Noel-Tod merkt weliswaar al eerder prozagedichten op, maar zegt hij, de vorm komt pas in de jaren vijftig van de negentiende eeuw tot bloei, wanneer Baudelaire in de loop van een decennium zijn vijftig korte prozateksten schrijft. ‘Het Baudelairiaanse prozagedicht is een verslag van dit historische moment.’  Iets wat nieuw is: ‘een privétijdschrift dat als het ware openbaar is gemaakt met alle gewelddadige ambivalentie tegenover kunst en menselijkheid die het betrokken leven bij de dichter teweegbracht.’
Het prozagedicht is als gedicht van zijn heilige schijn ontdaan. Charles Baudelaire ontdekt daarmee een vorm die aan zijn tijd beantwoordt. Tegelijk vindt hij er een medium voor: een aantal van de prozagedichten publiceert hij in Le Figaro en La Presse, kranten met een massabereik. Door die vorm en door die mediakeuze maakt hij zijn poëzie onzichtbaar voor de klasse waaruit hij voortkomt ('t is geen toeval dat d
e prozagedichten pas na zijn dood in een boekje gebundeld worden.) Voor de gevestigde literaire wereld bevindt Baudelaire zich nu in een literair maquis, hij is er wel, maar men zien hem niet en vanuit dat maquis vuurt hij zijn woorden af op een burgerij die hem verstoot, die de revolutie verraadt, die publicatie van zijn Les Fleurs du Mal verbiedt, verbod dat Frankrijk pas opheft in 1949, jaar waarin ik geboren ben! 

vrijdag 30 augustus 2024

Delphine Lecompte heeft altijd gelijk

De Fiorines zetten destijds op ’t strand van Bredene paarden in tijdens het zomerseizoen, dat was, zoals je ziet, een zachte vorm van toerisme-industrie. Dagelijks zag ik Kamiel en Maria in hun paardenkoets op- en afrijden, achter de kar trokken ze hun pony’s mee. ‘De witten’, hun knecht, reed over en weer met het grote paard. ’s Avonds hield de stoet halt aan café Littoral, waar de Fiorines er een kraakten, Camiel kocht bij ’t vertrek een gebraden kip in vaders winkel. (Er is twijfel over de foto, dat we hier ‘de witten’ aan ’t werk zien is onzeker.)



ZE VOERT CAMPAGNE tegen het inzetten van paarden in de Brugse toerisme-industrie. Mijn lievelingsdichter Delphine Lecompte gaat er weer hard tegenaan: ‘Er zijn genoeg studies die aantonen dat koetspaarden wel degelijk last hebben: van de uitlaatgassen, van de nijdige krijsende Beierse toeristen, van de tierende gewelddadige voetbalhooligans, van de hitte, van de kasseien, van de lange werkdagen, van de knellende kwellende teugels, van de kleffe snerpende opdringerige beiaardversies van ‘Sweet Jane’, ‘A Man Needs a Maid’, ‘Hilversum 3’, ‘Happy When It Rains’, ‘Love Street’, en ‘You Stole the Sun from My Heart’. (°) Vooral dat laatste argument vind ik sterk.
Het is puffen op de Grote markt van Brugge, op het terras van 
Craenenburg bekijk ik het probleem. Koetsen rijden af en aan, sommige paarden hebben kapjes over de oren om de beiaardmuziekjes niet langer te moeten aanhoren. 
In gedachten keer ik terug naar 1995. Ik schrijf voor Het Visserijblad en bevind mij in die functie in Nieuwpoort, waar ik getuige ben van een gewelddadig treffen. Daar staan voor- en tegenstanders van een schapentransport tegenover elkaar, de dieren komen uit Engeland om alhier geslacht te worden. Voorstanders zijn blij met de economische activiteit, tegenstanders zeggen dat de dieren onnodig lijden. Als onze correspondent ter plaatse constateer ik dat Gaia ter plekke gesteund wordt door de Groenen (in de persoon van wijlen senator Michiel Maertens), anarchisten (in de persoon van diens zoon Klaas) en vissers (in de persoon van Michiels zoon Laurens). Er vallen klappen en er wordt met een dranghekken gegooid. Een rijkswachter breekt zijn heup, ik denk dat Klaas Maertens er nog altijd voor aan ’t dokken is.
In Craenenburg heb ik ooit stoemp gegeten, daar heb ik nu weer zin in. De kelner staat in schuim & zweet vanwege het tempo dat de toerisme-industrie hem oplegt, op zeer vermoeide wijze deelt hij me mee dat ze stoemp in de zomer van het menu weghalen. Zon klimt naar het zenith, paardenruggen glimmen van het zweet, beiaard speelt ‘Only Happy When It Rains’

(°) In Humo, 23 juli 2024.

donderdag 29 augustus 2024

Oorsmeer

[157]


IK WAS NIEUW in de buurt en moest nog wennen. Terwijl ik de badkamer op orde zette, zag ik dat ik oorstokjes mankeerde. Ik ging naar de superette. Omdat de voorraad op was, leende de winkelierster me haar persoonlijke, al gebruikte oorstokjes. Dat was op zich ongebruikelijk, maar ik was, zoals gezegd, nieuw in de buurt en dacht: hier voelen de mensen zich nog bij elkaar betrokken. Terwijl ik dat aan ’t overdenken was, merkte ik dat er hier en daar aan zo’n oorstokje smeer hing. Dat vond ik toch te verregaand. Hygiëne, gezondheid, zeden & gewoonten, aura, ziekteverspreiders… Wie weet, dacht ik, waar ze die dingen al ingestoken had. Ik verzamelde moed, schoof de oorstokjes naar haar toe en zei stilletjes: ‘Mevrouw, er hangt smeer aan.’ Ze keek aandachtig en gaf ze me weer. ‘Neen hoor,’ zei ze, ‘’t zijn oude stukjes feromoon.’ Omdat ik niet wist of feromonen op oorsmeer lijken, zei ik niets meer. Ik kocht ook nog een tweedehands hasjpijpje voor niet veel geld. ‘Alleen maar gebruikt,’ zei ze, ‘om er ’s zondags mee naar de kerk te gaan.’ Die avond was ik hier getuige van de mooiste zonsondergang ooit.
Flor Vandekerckhove

Zin in meer van dat? Oorsmeer is een van de stukjes die opgenomen werden in ‘Gesprekken met Polleke’, 129 bladzijden op de grens tussen proza en poëzie. De e-boeken (pdf) van De Lachende Visch zijn gratis. Mail erom (en vermeld de titel)liefkemores@telenet.be.

woensdag 28 augustus 2024

Weer naar Deerlijk



OMDAT het in mijn kraam paste, postte ik enige tijd geleden een foto van wat volgens de bron ‘Het Nederlandse en Vlaamse auteursbanket was. In de legende stond dat de maaltijd in Deerlijk doorging, op 26 augustus 1933. Aan de dis zaten, nog steeds volgens dat onderschrift, tientallen Nederlandse en Vlaamse auteurs. Vijftig tafelgenoten werden geïdentificeerd, waaronder (34) Willem Elsschot, (38) Henriette Roland-Holst, (39) Marnix Gijsen, (43) Stijn Streuvels, (44) Jan Greshoff, (45) Arthur van Schendel…
Zoveel letterkundigen in Deerlijk, da’s merkwaardig en omdat ook de Bond van de Kroostrijke Gezinnen daar op die dag feestviert, stel ik me de vraag of er een verband is. Ik mail naar enkele prominenten uit Deerlijk. Die mensen vallen uiteraard uit de lucht, ze spelen mijn vraag door aan de plaatselijke Heemkring Dorp en Toren en ik krijg enkele dagen later drie antwoorden. 
Freddy Byttebier: ‘De foto uit ons archief kennen we alleen als het banket van de Bond van Kroostrijke Gezinnen n.a.v. het tienjarig bestaan. Nergens is er sprake van een bijeenkomst van schrijvers. Leon Defraeye, pionier van de heemkunde in Deerlijk, was op dat banket aanwezig. Hij was zelf een begenadigd tekstschrijver, het is dan ook verwonderlijk dat hij daar niets over schrijft. Wat al die schrijvers op het banket kwamen doen is mij een raadsel, ik wil ook opmerken dat de identificatie niet echt overtuigt.’ Jan Vanoverberghe, erfgoedmedewerker, bevestigt: ‘Na het antwoord van Freddy Byttebier heb ik nog wat verder gezocht naar die bewuste dag in augustus 1933. Daar is inderdaad niets over te vinden. Volgens een verslag in het schepencollege was er op 16 juni 1933 sprake van het feest van de Gezinsbond: "Op het vlaggefeest van voormelden bond … ter gemeentehuize ontvangen en den eerewijn te schenken, na overhandiging van het vaandel door den Heer Burgemeester…" Het feest van de Gezinsbond was dus in juni en niet in augustus, zoals Wikipedia schrijft. Mijn persoonlijke mening: de herkenning van bepaalde personen op de foto getuigt van veel fantasie.’ Jan van heemkring Dorp en Toren zoekt ernaar in het Liber Memorialis van pastoor Coussement: ‘Niks schrijft hij over die fameuze schrijversbijeenkomst; Coussement hield nochtans alles tot in de puntjes bij ivm gebeurtenissen op de parochie.’ Op 10 september krijg ik nog een berichtje van Jan Vanoverberghe. Hij stuurt me het programma van het feest op en neen, daarin is geen sprake van beroemde schrijvers die eraan deelnemen. Jan raadt me ook aan om een artikel over 'de geschiedenis van de kapel te Ruste in Deerlijk' te lezen. Dat artikel is van dezelfde man die ook het stuk over ‘het auteursbanket’ in Wikipedia plaatste. Ook daar merkt Jan de fantastische trekken van die auteur op: ‘De kapel van 1639 is blijkbaar gebouwd door zijn familie, wat totaal verkeerd is. De persoon onder het monument van de Onbekende Soldaat in Brussel zou ook iemand van zijn familie kunnen zijn!’ Een fantast dus.
Waaruit weer eens blijkt dat je Wikipedia niet zomaar mag geloven. Wat we zien is niet het ‘Nederlandse en Vlaamse auteursbanket’ maar de tafelende Bond van de Kroostrijke Gezinnen, wellicht niet in augustus, maar in juni. 
Ik probeer nog een en ander uit te vissen. Is Arthur van Schendel tijdens die zomer in Deerlijk geweest? Die mens had wel degelijk een kroostrijk gezin, maar woonde in 1933 met dat gezin in het Italiaanse Sestri Levante. Kwam hij uit Italië naar Deerlijk afzakken om aan dat etentje te participeren? Henriette Roland-Holst woonde tijdens de zomer op De Oude Buisse in het Nederlandse Zundert, da’s niet zo ver als Italië, maar ook niet zo dicht dat ze in een dag over en weer kon reizen. Bleef ze in Deerlijk bij iemand slapen?
Nu is ’t daar uiteraard het weer niet voor, maar tijdens lange, koude winteravonden, terwijl hagelbollen tegen de rolluiken slaan, kan het een aangenaam tijdverdrijf zijn: de vermeende schrijvers op het banket naast bekende portretfoto’s plaatsen en kijken of we twee keer dezelfde mens zien. (Iemand — maar wie? — heeft het ons ooit voorgedaan, en met veel ijver, maar als mijn correspondenten gelijk hebben, was 't ook iemand met overschot aan fantasie.) Ik probeer het hieronder ook zelf eens, met Henriette R-H, wat denk je, is zij het?
Flor Vandekerckhove

Links: volgens de Wikipedia-bron duidt mijn pijl Henriette Roland-Holst aan tijdens het banket in Deerlijk. Rechts, een portretfoto van de schrijfster.

dinsdag 27 augustus 2024

In de startblokken van het volle leven dat als een uitgestrekt landschap in de ochtenddauw…



VANDAAG, 27 augustus 2024, wordt Lena eenentwintig, ze is afgestudeerd en mag zich nu praktijkgericht orthopedagoog noemen, ze heeft al enige beroepservaring en woont apart, net als haar lover, de lieflijke Casper. De kleindochter staat in de startblokken van het volle leven dat zich als een uitgestrekt landschap in de ochtenddauw enzovoort. 
Elk jaar schrijf ik op haar verjaardag een stukje waarin ik iets over ’t leven 
vertel in de tijd dat ik haar leeftijd had. Verleden jaar zei ik iets over de maanlanding, 1969, ik was toen ook twintig.
Eenentwintig werd ik in 1970, jaar waarin ik Lena’s bomma, Annemie, leerde kennen. Markant feit, zonder die kennismaking was Marijke, Lena’s mama, er nooit geweest en Lena dus evenmin, een mens mag daar niet te veel over doordenken. Dit gezegd zijnde, neem ik je mee naar 1970, meer bepaald naar de cinema, ze draaien Borsalino, een Frans gangsterverhaal. Daar moet ik nu aan denken, omdat een van de hoofdrolspelers, Alain Delon, onlangs overleden is. Ik heb een in memoriam aan die mens gewijd en in de voorbereiding ervan bekeek ik Borsalino nog eens, die film staat nu op YouTube
Daar is ’t goed aan te zien dat ’t lang geleden is, Jean-Paul Belmondo zwaait veel te veel met zijn armen en Alain Delon treedt ons bijzonder houterig tegemoet, de regisseur heeft ook erg veel tijd nodig om iets getoond te krijgen. Samengevat: alles wordt in die film wel heel breed uitgesmeerd, misschien vindt men in die tijd dat het zo hoort. 
Geldt dat voor alles? Het valt te onderzoeken. Ik speur naar een song die 1970 kenmerkt en stoot alzo op Mijn gebed, melig lied over een jongen die alleen maar ter kerke gaat om naar de muziek te luisteren. Als je 
vandaag die song beluistert denk je vooral much ado about nothing, maar in 1970 staat dat lied wel nummer 1 bij radio Veronica, een piratenzender uiteraard want om schone liedjes op de radio te spelen moest je letterlijk een misdaad begaan⇲. Officiële radio’s lieten alleen maar Rina Pia⇲ en Frank Michael horen, niemand luisterde, 't was veel te houterig en die twee zwaaiden wellicht ook veel te veel met hun armen. Wist je dat je elk jaar een andere taksplaataan je fiets moest hangen? 

maandag 26 augustus 2024

Amerikaanse verkiezingen: het circus is in de stad

De Democratische Nationale Conventie in Chicago in 2024 en De intrede van Christus in Brussel in 1889


‘Denk je dat we in een democratie leven wanneer iedereen hier één stem heeft en een groep miljardairs honderden miljoenen dollars kan uitgeven om een kandidaat verkozen te krijgen? Is dat democratie? Ik denk het niet.’ Dat zeg ik niet, dat zegt Bernie Sanders, Democratisch senator. Dat zeggen veel verstandige mensen, dat zegt ook gedegen studiewerk: ‘US is an oligarchy, not a democracy.’ Waarom zou ik dat hier dan nóg eens zeggen?
Dan heb ik het liever over het lyrische verslag van Roeland Termote over de Democratische Conventie in Chicago. (°) Mooi geschreven, verrassend en inspirerend, ik hou van dat soort reporters ter plaatse. Ik citeer een alinea: ‘In wandelgangen waar dure en goedkope parfums zich vermengen met de geur van bakvet — naar politieke speeches luisteren en kijken doe je met een bakje kipnuggets en een emmer cola — lopen de leden van de inner en outer circles van de Democratische Partij kriskras door elkaar. Tussen de duizenden aanwezigen zitten partijbazen, maar vooral veel enthousiaste partijmilitanten (…). Ze krijgen het gezelschap van activisten, lobbyisten, journalisten en beroemdheden van diverse pluimage.’ 
We vervolgen in ’t Amerikaans, d
it is Roeland Termote niet meer, wat volgt is van Bob Dylan in Desolation Row⇲. Daar passeert iedereen de revue. Kamala Harris: ‘she smiles /And puts her hands in her back pockets Bette Davis style.’ Barack Obama: ‘Einstein, disguised as Robin Hood with his memories in a trunk’. Bernie Sanders: ‘Now his nurse, some local loser, she's in charge of the cyanide hole /And she also keeps the cards that read, "Have Mercy on His Soul”.’ Jo Biden: ‘Then they’ll kill him with self-confidence /After Poisoning him with words.’ Hillary Clinton: ‘And the Phantom’s shouting to skinny girls /“Get outta here if you don’t know / Casanova — Bill Clinton dus — is just being punished for going /To Desolation Row”.'

(°) Roeland Termote. Een spektakel dat begeestert én afstoot. In DS, 22 augustus 2024.

‘The superhuman Crew’ 1999. Uitg. The J. Paul Getty Museum. L.A. California. Het boek heeft als ondertitel Painting by James Ensor – Lyric by Bob Dylan. ‘Met de details die we geselecteerd hebben, nodigen we de lezers uit om een buitengewoon intense blik te werpen op Ensors kolossale werk. Maar we hopen ook dat we de lezers laten nadenken over de moderne angsten, moeilijkheden en obsessies die het werk van Ensor belichamen en die vijfenzeventig jaar later door een jonge singer-songwriter sardonisch uiteengezet worden in zijn voorstelling van een totaal afgeleefde en vreemd genoeg toch levendige plek die hij Destination Row noemt.’ Vervolgens brengt het boek de hele songtekst van Dylan naast details uit het schilderij. Meer erover in Dylan ontmoet Ensor in Oostende. Ik leg er vandaag nog een laag bovenop door schilderij en songtekst aan de Amerikaanse verkiezingsshow te koppelen.

zondag 25 augustus 2024

Advies volgen

VANDAAG weet ik niet zo goed wat schrijven, dat gebeurt niet veel, maar het gebeurt. Iets over Trump? Daarvoor is ’t nog te vroeg. Over regeringsonderhandelingen? Idem. Iets over de Olympische Spelen? Te laat. Ik weet waarlijk niet wat ik vandaag kan schrijven. En dit is wat Daniil Charms in dat geval de schrijver adviseert: ‘Schrijf minimaal een halve pagina. Als ge niets hebt om op te schrijven, schrijf dan in ieder geval, op advies van Gogol, dat er vandaag niets te schrijven valt.’ Ik haal een bundel van A.L. Snijders uit de kast, ter inspiratie, een mens moet iets doen. Het eerste wat ik in dat boek (°) destijds onderstreept heb is: ‘We gaan ten onder, dat is duidelijk, maar niet uit slechtheid — we gaan ten onder omdat we eigenlijk niet beseffen dat we twee gezichten hebben en dat daar niet mee te leven valt.’ Waarom heb ik dat destijds aangestipt? Geen idee, misschien hebt u er vandaag iets aan (wat ik betwijfel.) Tijd om af te ronden: Lidl heeft het brood van mijn voorkeur nog maar zelden in de rekken staan, meergranenbrood, licht, het personeel weet ook niet hoe dat komt, iemand denkt dat het op den duur helemaal uit het aanbod verdwijnt, hij weet ook niet wat ik dan moet eten. Een winkelende medemens zegt dat zij dat brood ook zal missen en voegt eraan toe dat Linda, die vroeger schuin over mijn deur woonde, gestorven is, twee jaar geleden al. Neen, dat wist ik niet. Nu zoek ik nog een ongeïnspireerde illustratie om hierboven te plaatsen. Morgen beter.
Flor Vandekerckhove

(°) A.L. Snijders. Het oog van de naald. 2018. AFDH uitgevers. 235 pp.

zaterdag 24 augustus 2024

Mijn andere memoires

Maart 1969 in Gent. Een betoging aan ’t begin wat later de maartbeweging zal heten. Ik herken velen die vooraan staan, zelf sta ik ook in de menigte (zie pijl).

TIJDENS m’n laatste jaar aan de unief leer ik Theo Lefèvre kennen, die in mij zijn politieke zoon vermoedt. Politiek werpt dat geen vruchten af, maar Lefèvre neemt me in die tijd wel mee naar Lilian Baels die hij nog kent van de koningskwestie. Lilian is dan al de vijftig gepasseerd, maar nog altijd een snel wijf, we geraken enigszins bevriend, ook omdat we de enigen zijn die daar Oostends spreken, wat toch een band schept.
Dit is een verhaal waarmee ik illustreer dat mijn leven er heel anders had kunnen uitzien, mocht ik in 1968 de juiste studiekeuze gemaakt hebben, mocht ik studies Politieke & Sociale Wetenschappen aangevat hebben, wat ik trouwens van plan was, en niet Economie, zoals de principaal van ’t college me had opgedragen. Economie? ’t Is een fiasco geworden, ik had waarlijk mijn eigen gedacht moeten doen.
Ik ga zelfs eens met Lilian op reis, naar Konakry, de enige keer dat ik in Afrika geweest ben. Ik weet nog dat ze toen zei: 'Azo zie we toh eki weg ee toope.' Later verwatert onze relatie wel: leeftijdsverschil, klassenverschil ook, druk uit de koninklijke familie, politieke dingen en vooral karakterbotsingen. Robert Senelle zegt daarover: ‘Lilian, dat was een helleveeg. Ze was niet vatbaar voor het advies van iemand anders, ze was zeer, zeer eigengereid.’ Dat is waar.
Had dat mijn leven kunnen zijn, zo op reis trekken met Lilian en nog zo'n vreemde dingen? Wie zal ’t zeggen? Zeker is: met een andere studiekeuze en een daaropvolgende loopbaan was alles anders geweest, mijn inkomen, mijn uitgaven, mijn kleerkast, mijn gezondheid, mijn bril, mijn scheermachine, mijn woonst, mijn haarsnit, mijn toekomst, mijn verleden, mijn heden. Het enige wat in alle gevallen onwankelbaar hetzelfde blijft is de leeftijd en het voortschrijden ervan.
Nu geniet ik van het succes van mijn memoires getiteld: 'Theo, Lilian en de negerinnen van Konakry.' Een kassucces is ‘t, meteen in ’t Frans vertaald. Een schandaal is ’t ook, omwille van die negerinnen in de titel. Wat de criticasters niet willen zien is dat die op een gedicht van Jan-Jacob Slauwerhoff slaan: 'O Konakry, wat was je heet; / Nog heeter dan de negerinnen (…).' Trek ik me die kritiek aan? Neen, ik leef boven het gewoel, ik woon in St.-Lambrechts-Woluwe, in een flatgebouw, in ’t appartement naast dat van Patrick Van Molle. Soms staan we toevallig samen in de lift, meneer Van Molle en ik, en dan groeten we elkaar met een hoofse knik, zoals het past bij heren van stand.

Dit is niet de kaft van mijn hogervermelde andere memoiresTheo, Lilian en de negerinnen van Konakry.’ Gauw! 5 is een proeve van autofictie en bezingt de tijd van mijn kinderjaren tot 12 jaar. De vijfde editie is helemaal in provoverzen herschreven — speciaal gemaakt voor internetlezers die surfen, scrollen en swipen — teruggebracht tot 35 bladzijden. Elk hoofdstukje laat ook een song uit die tijd horen. Het e-boekje is uitgegeven door De Lachende Visch en wordt verdeeld door De Weggeefwinkel. Het e-boek is gratis voor wie erom vraagt: schrijf naar liefkemores@telenet.be en vermeld de titel: GAUW!

 

vrijdag 23 augustus 2024

Gisteren aan zee: merkwaardige ontmoeting op de Spinoladijk


ZE WAS JONG, mooi, schaars gekleed en ze kwam onverwachts naast me op de bank zitten. Meeuwen doorkliefden het zwerk en surfers de golven. Plots zei ze: ‘Ik ken je, jij bent Peter.’ Toen ik er zeker van was dat ze ’t tegen mij had, zei ik: ‘Je vergist je, ik ben De Laatste Vuurtorenwachter.’ Dat vond ze belachelijk, ze zei: ‘Neen hoor, jij bent Peter Pan.’ Ik dacht meteen aan opstappen — ik heb meer dan genoeg zotte wijven aan mijn been gehad — maar ja, jong, mooi en schaars gekleed, ik bleef zitten: ‘Peter Pan is een jongetje en ik ben een oude man,’ zei ik. Dat vond ze geen argument: ‘Peter Pan is van alle leeftijden, je kunt oud zijn en toch niet volwassen willen worden.’ Daar had ze een punt, ik kende tal van onvolwassen grijsaards, maar zo zag ik mezelf toch niet. Nu wist ik niet goed of ik dat gesprek wel wilde voortzetten en nog terwijl ik daarover aan ’t nadenken was, fladderde ze weg, zoals ze dat altijd doet als ’t haar goed uitkomt, Tinkelbel met haar elfenvleugeltjes.



In 1953 maakte Walt Disney een tekenfilm van Peter Pan. Het was de eerste film die ik in een bioscoop zag, ik was vier, gesteld dat die film al ’t zelfde jaar in Oostendse cinema’s te zien was. In mijn herinnering ging ik die film zien met mijn ouders en met nonkel Robert& tante Alice met hun kinderen Annie en Nadine. Ik herinner me dat Nadine in slaap viel en zelf heb ik evenmin het einde gehaald. Veel kans dat het op een zondagmiddag in cinema Cameowas.

donderdag 22 augustus 2024

Soortement boerderij der dieren

Tekening Mireille Vanblaere, foto hier in Wikipedia.



MIREILLE Vanblaere stuurt me een pas door haar gemaakte tekening: twee kippen, beide full colour, van elkaar gescheiden door een blank gehouden kattenkop. De opengesperde kattenmuil maakt de situatie duidelijk: de jager staat op ’t punt toe te slaan. Schrikken de kippen? Ze kijken eerder onbegrijpend — gebeurt er iets?! — waarmee Vanblaere een kort moment in ons aller bestaan vastlegt, het momentum vlak voor de waarheid zich in verschrikkelijke hevigheid aan ons, onoplettenden, openbaart. 
Ik zoek een equivalent in de geschiedenis en kies voor een groepsfoto uit 1933. We zien ‘Het Nederlandse en Vlaamse auteursbanket’ een literair evenement dat in dat jaar op 26 augustus doorgaat. In Deerlijk of all places. Merkwaardig detail: op dezelfde dag viert ook de Bond van de Kroostrijke Gezinnen daar zijn verjaardag, ik weet niet of er een verband is. Hoe dan ook, iedereen tekent present, we zien een hele generatie Nederlandse en Vlaamse schrijvers in één frame. Wikipedia vermeldt in de legende alle namen en zo herkennen we aan de dis (34) Willem Elsschot, (38) Henriette Roland Holst, (39) Marnix Gijsen, (43) Stijn Streuvels, (44) Jan Greshoff, (45) Arthur van Schendel… [Helaas pindakaas, 't is te mooi om waar te zijn. Hoe de vork juist aan de steel zit, leest u in een vervolgstuk: Weer naar Deerlijk.]
Edgar Ansel Mowrer is er in Deerlijk niet bij. Da’s logisch, hij is geen Nederlandse of Vlaamse schrijver en van de Kroostrijke Gezinnen is hij evenmin. Hij is een Amerikaanse journalist, correspondent in Berlijn. En hij doet dat goed, in 1933 wint hij een Pulitzer Prize for Correspondencevoor zijn reportages over Hitlers opkomst. In dat jaar verschijnt ook zijn boek Germany Puts the Clock Back (Duitsland draait de klok terug) dat je op 't internet, hier en daar⇲, volledig kunt lezen. Mowrer laat in er in zijn werk geen twijfel over bestaan, hij beschrijft onomwonden de opengesperde muil van het nazisme. De nazi’s belagen er hem voor, collega’s vrezen voor zijn leven, de krant haalt hem uit Duitsland weg. Dat gebeurt omzeggens op hetzelfde moment dat de Nederlandstalige schrijvers in Deerlijk kip verorberen. De foto toont daarmee, net als de tekening van Vanblaere, een kort moment in het bestaan, het momentum vlak voor de waarheid zich in verschrikkelijke hevigheid aan onoplettenden openbaart.
Flor Vandekerckhove


Edgar Mowrer. Germany Puts the Clock Back. 325 pp. Uitg. John Lane Company. 1933.

woensdag 21 augustus 2024

Nog eens over Brusselmans: 'Hij hoort in de canon.'



OMWILLE VAN een literair krantenstukje⇲ werd Herman Brusselmans begin augustus groot nieuws, zelfs ik voelde dat er iets over gezegd moest worden. Daarna legde ik een mapje aan met al wat er verder over geschreven werd en daar zit ik nu in te bladeren: oplopende emoties, straffe uitspraken, hevige tegenspraak, heftige uitlatingen, sterke verwijten, zelfs een ontslag. Eens te meer valt het me op hoe gematigd ikzelf in zo’n discussie ben, ik stip en passant het belangrijke verschil tussen antisemitisme en antizionisme aan, suggereer zachtjes dat ik weet waarom sommigen dat verschil per se willen weggommen. Als oude trotskist  weet ik ook hoe literatuur functioneert en dus hoe het komt dat Brusselmans schrijft wat hij schrijft. Verraadt Brusselmans alzo dat er sporen van antisemitisme in hem schuilen? Dat kan, vandaar dat ik in mijn stukje drie keer zeg: ‘Hij had niet Jood mogen zeggen.’ 
Misschien is ’t pretentie van me, maar ik vind in mijn mapje nauwelijks iets wat mijn antwoord op die column overstijgt, haast niets behalve dit. In de krant van 19 augustus voegt Filip Rogiers zijn mening toe aan al wat er al over gezegd werd. (°) Die Rogiers is wat we bij ons ‘geen gewonen’ noemen. Gelauwerd journalist, schrijver van zowel fictie als non-fictie en op late leeftijd (56) leraar geworden, een mens met een missie. Wat ook uit zijn initiatief blijkt om gedurende 39 weekends op rij een van De sonnetten van de kleine waanzin op vooraf niet bekend gemaakte plaatsen in Brussel voor te dragen, zomaar, onaangekondigd, geen tralala, geen entree, geen patee… Hoe schoon is dat zeg!
Rogiers schrijft dat wraakzucht altijd al een thema in de schrijfkamer geweest is: ‘Shakespeare bouwde er een half oeuvre en eeuwige reputatie mee op. Bloed stroomt er van onder elke deur. (…)’ Wraakzucht is ook een thema in Brusselmans’ werk, maar in zijn geval blijft men er moeite mee hebben ’alsof hij veertig jaar na zijn debuut (…) nog altijd naast de Vlaamse en de Nederlandse letteren zou staan.’ Rogiers denkt er anders over, voorbeelden aanhalend: 'Brusselmans hoort in de canon.' Heeft Rogiers daarin gelijk? Ik zou 't niet weten, mijn eigen deelname aan de discussie is toch vooral een staaltje van Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen⇲.
De Brusselmans van de boeken/krantenstukjes is niet de Brusselmans die Filip Rogiers kent. Die eerste is een baldadig, literair personage en de tweede is ‘een doetje, een van de minzaamste en ook minst door kapsones geplaagde schrijvers. Hij is zachtaardig en, bovenal, rotsentimenteel.’  Een personage, zo anders dan de mens met dezelfde naam die erover schrijft! Waarom is ’t zo moeilijk om dat te (h)erkennen? Dat komt, denk ik, doordat literatuur iets is wat je echt moet leren lezen. Een column van Brusselmans — ‘die overigens eerder 
de groteske⇲ dan de satire beoefent’— dien je anders te lezen dan een column van bijvoorbeeld Mia Doornaert: literatuur versus ideologie. En nu ik dat stukje van Filip Rogiers gelezen heb, denk ik dat ’s mans leerlingen gelukkig mogen zijn met een leraar die hen zo’n dingen leert. 

(°) Filip Rogiers. ‘We moeten het over Herman hebben’ in De Standaard, 19.08.2024.

dinsdag 20 augustus 2024

Voor boer en tuinder

‘Guy Verhofstadt en Karel De Gucht trekken ervoor naar Toscane, maar ik oogst in eigen land.’ Trots toont de schrijver zijn potentiële oogst van 2024. 



UIT MIJN KOERTJE kap ik in 2019 een vierkant hofje, 1,30 x 1,30 meter. Ik hou het klein omdat ik geenszins van plan ben in de tuin te werken. In 2020 plant ik een boompje waarover ik nog dezelfde avond een lyrisch stukje schrijf: Een perelaar genaamd Apollo. In 2021 geen enkele peer! Is ‘t voor iedereen een slecht perenjaar? Komt ’t doordat het boompje te jong is om al vrucht te dragen? Komt het doordat het daar alléén staat en het de zware taak heeft zichzelf te bevruchten? Weten de bijen het nieuwe boompje nog niet te vinden? In 2022 noteer ik enige beterschap die ik verwoord in Mijn povere perenoogst (met fotografisch bewijs): twee niet te vreten peren. In 2023 is de toestand zo dramatisch dat de situatie mij inspireert tot een driezinnenverhaal waarin ik het bestaan van een tot dan onbekende perenboomparasiet aankaart, mezelf begeleidend op de strumstick, ge moet eens luisteren: Paraplu
20 augustus 2024. Ik had er, meer uit gewoonte dan wat anders, weer geen goed oog in, temeer daar mijn geoefend oor veel paniekberichten van de Belgische perensector had opgevangen: nachtvorst, Aziatische hoornaar, overvloedige regenval, de Russen, hagel… Maar kijk, mijn perenboompje draagt dit jaar vruchten à volonté, ik tel al twintig grote peren en nog wel dertig kleintjes, waarvan ik me nu afvraag of die zullen doorgroeien. Wat ik me nog meer afvraag: wanneer is ’t eigenlijk oogsttijd.
Had vader nog geleefd dan konden we daarover van gedachten wisselen. Niet dat hij daar meer van wist dan ik, maar we keken in de vroege jaren zestig beiden graag naar Voor Boer en Tuinder , zondagmiddagprogramma dat zich over zo’n vragen boog. Ik herinner me dat de presentator Smout heette, André Smout. Die naam! 
Flor Vandekerckhove

De kiemen voor mijn perenboomambitie ontspruiten misschien wel in de vroege jaren zestig. Het programma Voor Boer en Tuinder kon bij mij thuis op een trouw kijkerspubliek rekenen. ‘Overal waar we kwamen, werden we hartelijk ontvangen’, getuigt voormalig presentator André Smout. De reeks werd nu gedigitaliseerd en is te bekijken op VRT MAX.

maandag 19 augustus 2024

Alain Delon, charcutier en filmacteur


La Piscine speelt nog enkele dagen⇲ in Lumière Brugge, digitaal gerestaureerde film uit 1968 waarin Romy Schneideren de gisteren overleden Alain Delonhoofdrollen delen. Ooit heb ik die film gezien, niets is me bijgebleven. Op zoek naar een Delon die me wel bijblijft, overloop ik ’s mans filmografie, ik vind niet meteen iets wat ik per se met je wil delen. Verder sporend stoot ik op een interview in Humo (14 december 1989):
‘Uit alle internaten werd ik weggestuurd. Ik heb op drie Saint-Nicolas-instituten gezeten en nadien op Saint-Gabriel de Bagneux. Ik was de luie leerling bij uitstek. Op mijn veertiende ben ik definitief weggelopen van de school. Als gevolg daarvan is de directeur ontslagen. Ik heb nooit nog een voet in een school gezet. Ik ging werken in de zaak van mijn ouders, een charcuterie in Bourg-la-Reine. Ik heb mijn getuigschrift van charcutier behaald aan de Ecole du jambon français.’
Charcutier! Vandaar wellicht dat ik ook deze quote van hem vind: ‘De theateracteur heeft een roeping: hij heeft scholen bezocht, is opgeleid, doet aan theater. Een filmacteur is een accident…’ Weer zoek ik verder en constateer dat Netflix niets van/met Alain Delon heeft staan. Wel valt mijn oog daar op Deux heures à tuerzwart-witfilm uit 1966, die niets met Alain Delon van doen heeft, maar er verschrikkelijk ouderwets uitziet: de beelden, het scenario, de kleren, de dialogen lijken op iets uit een vorige eeuw, wat ze uiteraard ook zijn. Wat me laat vermoeden dat ik zo weinig van Alain Delon overhoud doordat die oude Franse films zo ouderwets zijn, wat me daarenboven laat geloven dat de verveling die ik ervaar bij ’t zien van Franse nouvelle vage films dezelfde grond heeft: hoe ouderwets. Eens te meer begrijp ik dat ik geen artyfarty ben waartegen rechtse wauwelaars zo graag fulmineren, maar een proleet zonder veel cultuur, die beter charcutier geworden was.

zondag 18 augustus 2024

Dalida en de jeugdherinneringen


BIJ EB wandel ik naar Lange Nelle en in ’t terugkeren doe ik dat wadend door de branding. Op een bank aan ’t Dunegat veeg ik ’t zand van mijn voeten. Vanaf de strandbar waait een stem me toe, Italiaans, oude hits. Ik herken liedjes uit mijn prille kindertijd en songs van mijn late tienerjaren. Terwijl de zangeres d’r tracklist afwerkt, beleef ik een muzikale strandreis doorheen mijn jeugd. Godver, denk ik, zo wil ik me de zomer van 2024 herinneren: zand aan m’n voeten en een Italiaanse die oude liedjes zingt. Dan doe ik iets wat ik anders nooit zou durven: aan Annick van de strandbar vraag ik wie daar aan 't zingen is. 
Dalida! Had ik ’t niet gedacht.
Onderweg naar huis ontmoet ik Gigi. Al de vrouwen waren destijds zot van die kerel: de vrouw van de bakker, die haar winkel sloot 
om hem te kunnen zien; de vrouw van de notaris, een heilige die haar man nooit zou bedriegen; de weduwe van de kolonel die ophield rouwkleding te dragen omdat Gigi niet van zwart hield… Dat ging zo zijn gang tot een rijke Amerikaanse Gigi in 1974 aan de haak sloeg en hem naar de States meenam. Hij bleef lang weg, Gigi, dertig, veertig jaar, maar uiteindelijk kwam hij terug, zoals wij dat op den duur allemaal doen, older, sadder, wiser, net als Gigi l'Amoroso.

zaterdag 17 augustus 2024

Wij, de meeuwenfluisteraars


EEN BRIEF van de gemeente in de bus, zeggend dat we in onze wijk moeten ophouden meeuwen te voederen. Dreigende taal, publiek domein, overlast. Wij, geviseerden, houden de kiezen op elkaar, alsook de lippen, we zwijgen als het graf. ‘t Valt ook niet uit te leggen, niet aan bezitters van ondergescheten auto’s, niet aan degenen die de vuilniszak te vroeg buitenzetten, niet aan de gemeente die over ’t algemeen welzijn waakt. We zwijgen als we erover aangesproken worden en we zwijgen als we gesommeerd worden het uit te leggen, we verantwoorden ons niet, we geven geen uitleg. Omerta!
Wat lang geleden — koning Boudewijn leefde nog — met één meeuwenei op ‘t koertje begon, is spontaan gegroeid, ’t is waarlijk met dat ene ei begonnen, dat is haast niet te geloven. Men zegt wel: een ei is een ei, maar dat is niet waar. Het werd erger toen dat ei brak en de boorling zich in onze harten nestelde: Coco. Mijn vader leerde Coco spreken, dat was echt du jamais vu, West-Vlaams met een zwaar meeuwenaccent, taaltje dat Coco als gegoten zat. Vader werd daardoor de eerste meeuwenfluisteraar. Daarna was het hek van de dam, al de buren namen enkele eieren voor hun rekening, ge zoudt hen dat niet toegeven, maar ’t is wel waar. Al de nieuwgeboren meeuwen kregen namen: Fabiola, Chico, Rocky, Tommy, Moenen (met maar één oog), Paco, El condor, Rico, Bella, Charlie, Dikke Turf, Bob Marley, Sammy, Blondie… Allemaal West-Vlaams sprekende meeuwen van de eerste generatie. Allemaal met zo'n zwaar meeuwenaccent. Daarna: Rambo, Laurent (die zijn draai niet vond), Spakke (met maar één poot), Jack, Kermit (gelijk de kikker ja), Trump, Kinkie en Konkie (een tweelingei), Big El, Chopper… Ha die Chopper! Allemaal West-Vlaams sprekende vogels met meeuwenaccent 
(dat accent krijgt ge er nooit uit, dat is erfelijk, genetisch zelfs.) En we zijn dat blijven doen, ei na ei na ei, tot vandaag.
Intussen is ’t veel meer dan een gewoonte, ’t is een traditie, een principe, een way of life, ’t is iets wat generaties overspant, ’t is de identiteit van onze wijk: WIJ, DE MEEUWENFLUISTERAARS! De jongste generatie uitgebroede meeuwen is inmiddels ook al aan taallessen toe: Der Adler (een met veel pretentie), Carlos, Chicolina, Klakke, Cleo, Diana, Camilla, Mathilde, Elisabeth, Kamala… Allemaal jonge beginners in ’t West-Vlaams met meeuwenaccent, door ons onderwezen en gevoederd, ja gevoederd ook, dat is waar.
Flor Vandekerckhove