* In DLVuurtorenwachter plaatst Flor Vandekerckhove sinds 1988 columns, herinneringen, leesnotities, (mini-)essays, polemieken, verhalen, gedichten… ****************** ************* 'Deze vuurtoren belicht de verdwijnende wereld van een babyboomer/soixantehuitard.' ******************* ****
zondag 30 mei 2021
Tom Waits, Charles Bukowski en ik
vrijdag 28 mei 2021
In het deurgat van ’t kasteel van Loppem
woensdag 26 mei 2021
‘Met het blauwe potlood volgen waar de hersenen met het aangeleverde naartoe willen.’
— Russell Edson, The Tunnel: selected poems. — |
‘Waarom zouden we surrealisten moeten zijn? Breton heeft onze verbeeldingskracht niet uitgevonden.’ En elders: ‘Een stukje moet niet alleen de logica van de taal hebben, maar ook de logica van de compositie. Automatisch schrijven begint nergens en eindigt nergens. (…) [Mijn werk] is geen écriture automatique. Het zoekt meer naar de vorm (…) Dit is anders dan het surrealisme …’.
Dat werk ziet eruit als proza, maar is het geenszins. In proza beleeft de protagonist een crisis die uiteindelijk in een oplossing resulteert (schema: protagonist - conflict - uitkomst.) De plot stuwt het verhaal en je gaat van minder naar meer begrip. Bij Edson is daarvan geen sprake. Ik vertaal diens In the Time of Commerce. (°°)⇲:
Tussen de man en de vrouw is een deel van de man, waarvan men dacht dat het een deel van de vrouw was, aan de man gegeven om terug te geven aan de vrouw in de tijd van hun nering.Het raam wordt door maanlicht beschreven op de verderaf gelegen muur.
Russell legt ons zelf uit wat er aan de hand is. Proza wordt in het bewustzijn gemaakt, wat hij schrijft komt van elders, hij heeft het over zijn ‘droombrein’: ‘Poëzie is nooit comfortabel in taal’ zegt Edson, ‘omdat het onbewuste niet kan spreken.’ Hij weet vooraf niet wat hij gaat ophoesten:
‘Ik ga zitten om te schrijven met een lege pagina en een lege geest. Ik volg met het blauwe potlood (…) waar het orgaan van de werkelijkheid [de hersenen] met het aangeleverde naartoe wil. En de poëzie opent zich plots in taal. Het is altijd een ontdekking van iets wat onbekend is en ongepland.’ En wat hij ook zegt: ‘In de eerste plaats schrijf ik om vermaakt te worden. Dat betekent verrast. (…) Voor mij is het gedicht zelf, het schrijven ervan, de ervaring (…). Om Robert Bly te citeren, of de kapitein, zoals ik hem graag noem: "In de kunst wil ik het 'onbekende' naar mij zien kijken." Ik wil dit ook, vooral in mijn eigen werk.’
[Veel van wat hierboven staat, haal ik uit (1) Mark Tursi. A interview with Russell Edson en (2) Why the Reader of Good Prose Poems is Never Sad van Sarah Manguso.]
(°) Russell Edson. 1994. The Tunnel: selected poems. Oberlin College Press, Oberlin USA. 232 pp. ISBN 978-0-932440-66-2.
(°°) ‘Twee prozagedichten van Russell Edson’ die ik hier vertaal.
Ik neem de proef op de som,
en jawel,
de methode van Edson Russell
werkt wel degelijk, ook in een provovers.
dinsdag 25 mei 2021
Russell Edson: ’Gewoon blij dat ik schrijf’
Morgen meer.
(Flor Vandekerckhove⇲)
zondag 23 mei 2021
Barst in de stolp
De studiolamp die destijds vlak naast mij komt te vallen, heet Russell Tribunaal⇲ (1966-67), zo genoemd naar de iconische pijprokende filosoof. Provo⇲, dat een beetje eerder is, kan men onder die stolp nog als kwajongensstreken wegzetten, Russell⇲ daarentegen veroorzaakt een barst die groot genoeg is om mij door te laten. Ik kan ontsnappen! Daar moet ik weer aan denken terwijl ik een in memoriam over Ernie Tate (1934-2021) lees, een geestesgenoot. Die heeft een boek⇲ (°) over zijn activisme geschreven, waarin hij het ook over dat Russell tribunaal heeft. Op de inmiddels van 't net verdwenen site van wijlen Louis Project (†) las ik erover:
Ernie verhuisde naar Londen om er te helpen een trotskistische partij op te richten. Daarin was de opbouw van de Vietnam-anti-oorlogsbeweging belangrijk en het rekruteren van activisten die door de protesten radicaliseerden. Voor Ernie Tate betekende dit: nauw samenwerken met het Russelltribunaal. Tate schetst in zijn memoires zorgvuldig portretten van Russell en diens secretaris Schoenman, de eerste als een moreel voorbeeld dat zich volledig inzet voor de bevrijding van het Vietnamese volk en de tweede als een natuurkracht die het hoofd biedt aan obstakels die het Tribunaal in de weg staan. Schoenman kreeg ook te maken met allerlei interne problemen. Moeilijke persoonlijkheden die aan het tribunaal deelnamen vlogen elkaar vaak naar de keel, waaronder Jean Paul-Sartre die altijd bereid was aan iets aanstoot te nemen, al was hij ook degene die het meest geneigd was aanstoot te geven. Isaac Deutscher was onmisbaar om daarin een matigende rol te spelen. Als een van de meest gerespecteerde marxisten ter wereld en als journalist wiens inzichten universeel werden gerespecteerd, maakte zijn ervaring met de interne strijd van de trotskistische beweging hem uitermate geschikt om geschillen binnen het tribunaal op te lossen.
vrijdag 21 mei 2021
Kinderbos der doden
woensdag 19 mei 2021
Cluytspeelder sticht verwarring in Damme
— Links Jacob van Maerlant en ik; midden de grafplaat in de toren van de kerk; rechts Tijl Uilenspiegel en ik. — |
Omdat cluytspeelders — dat is ook vandaag nog zo — meer volk trekken dan dichters, ontstaat een ware cultus die volgens meneer pastoor uit de hand loopt. Om ervan af te zijn, keert hij de steen om en omdat de pelgrimages ook dan nog aanhouden, verkoopt hij hem in 1829 aan een marmerwerker die daar wel weg mee weet. Enter Charles De Coster⇲, een vrijzinnige liberaal die — alleenlijk om pastoors te kloten — een boek schrijf waarin Tijl in Damme geboren wordt. De verwarring neemt toe, de onduidelijkheid vergroot, de tweespalt vermeerdert, de twistgesprekken breiden uit, de spanning stijgt, de heibel ontspoort, de trammelant rijst alsmede de bonje, de wrijving groeit aan… Er moet iets gebeuren.
Omdat de horeca het zo al moeilijk genoeg heeft, ordonneert men in Damme dat er plaats is voor zowel Jacob als Tijl en dat beiden recht op een eigen standbeeld hebben. In de kerktoren leest een nieuwe grafplaat (foto midden) overduidelijk: ‘Hier ligt Jacob van Maerlant begraven’ — waaronder te verstaan: en niemand anders — en langs de vaart houdt Tijl Uilenspiegel in een versie van beeldhouwer Jef Claerhoudt⇲ (foto rechts) iedereen de spiegel voor. En zoals ge ’t op de foto ziet: un cluytspeelder peut en cacher un autre.
maandag 17 mei 2021
Wie Oufti zegt, denkt ouvreuse
het rokje van de ouvreuse streelt mijn hand op de leuningik ga rechtop zitten en zie dat Tania naar haar iPhone kijktzij maakt deel uit van de nieuwe eeuwmaar ik kijk in de korf van de ouvreuseen ontwaar meteen de onnavolgbare verpakkingvan het typische cinemasnoepjedat ik al zo lang moet missenOuftikopen is er helaas niet bijna de voorstelling worden we aangesproken door het meisjedat in de zaal vlak naast me zatzij vond de film maar nietsals ze weg is zeg ik tegen Taniaals ouvreuse was ze beter
zaterdag 15 mei 2021
De Oostendse Osschaert
— In Hamme een kwelgeest, in Oostende een spookschip, in Adegem een café. — |
‘Vroeger woonde in Oostende een man die kapitein was van de Osschaert, een roofschip. Op een dag werd de Osschaert aangevallen door een vloot van zeven Turkse schepen. De kapitein zegde snel een gebedje voor zijn eigen welzijn en sprong in zee zonder zich om zijn bemanning te bekommeren. Na zijn dood moest de kapitein als straf duizend jaar op zee ronddolen op een spookschip. Als men het spook tegenkwam, mocht men er zeker van zijn geen vis meer te vangen.’
De kapitein die duizend jaar op zee moet ronddwalen is dan weer een variante op De Vliegende Hollander. De Friese kapitein Barend Fockeszoon sluit in 1678 een pact met de duivel, waardoor hij zeven jaar lang letterlijk de wind in de zeilen krijgt. In ruil moet het schip daarna eeuwig ronddolen. Heist heeft ook zo’n schip. Daar duurt de eeuwigheid maar twintig jaar:
‘Toen het schip de Concordia dreigde te vergaan, sloot de kapitein een pact met de waterduivel. De kapitein verkocht zijn ziel, op voorwaarde dat hij nog twintig jaar lang zou mogen varen.Twintig jaar later liet de kapitein het schip met volle snelheid varen en hij liet de tros touwen insmeren met zeep. Toen de waterduivel verscheen, zei hij: "Je moet die tros goed vasthouden". De tros was echter zo glad, dat de duivel onmiddellijk in het water viel. Zo is de kapitein erin geslaagd zijn ziel te houden.’
‘Een lokale kwelgeest, Osschaert genaamd, was een afgezant van de duivel en verbleef aan het kapelleken van Twee Bruggen. Wie zich rond middernacht in deze buurt waagde, werd door Osschaert besprongen. De getergde Hammenaar moest de kwelduivel op de rug dragen tot hij aan een kruisstraat kwam, waar zijn macht omwille van de impact van het kruis verbroken werd. Daar liet hij zijn slachtoffer los en verdween als een wervelwind in de donkere nacht. Niemand heeft hem ooit gezien. De beschrijvingen zijn dan ook zeer uiteenlopend, waarbij vrees en fantasie vaak de leidraad waren. Moegetergd en uit medelijden voor de dorpsgenoten sprak de pastoor van Hamme, een heilige priester, enkele voorname liturgische gebeden uit ter afzwering van de boze geest en zijn invloed. De boosheid was belezen en Osschaert werd naar de zee verbannen voor 99 jaar.’
Flor Vandekerckhove
donderdag 13 mei 2021
Charles Bukowski: ‘Isolation is the gift.’
— Charles Bukowski (midden) schrijft Roll the Dice, Flor Vandekerckhove vertaalt het, Bono leest het voor. — |
dinsdag 11 mei 2021
Zeereisje met verregaande literaire gevolgen
De cartoon van Yvon Kermarrec verbeeldt een meerdaagse bootreis met het jacht Cpt Bestenbustel, in mei 1988. Die ging over en weer van Oostende naar Haringvreter↗︎ op het Veerse Meer. Vooraan zitten van links naar rechts: Marc Loy, Flor Vandekerckhove en Yvon Kermarrec (†). Remi Vansteene is roerganger en kok. Boven alles en iedereen torent schipper-eigenaar Daniël Crabeels. Let op de vogel die in veel van Kermarrecs cartoons voorkomt: het zeekieken. |
’t Begint al bij ’t uitvaren. Yvon Kermarrec↗︎ die rechtstreeks van een uitgaansnacht aan boord stapt, wil eerst zijn roes uitslapen. We proberen hem te wekken, het dek dient gezwabberd. Vraag ik aan Marc Loy↗︎: ‘Is hij dood?’ Loy, die zijn klassieken kent, antwoordt: ‘Neen, hij slaapt alleen maar.’ Waarna hij op bijbelse wijze declameert: ‘Kermarrec, kom tevoorschijn!’ En kijk, na enig aarzelen komt Yvon uit de kajuit, zijn gezicht bedekt met een doek. Crabeels maakt er korte metten mee: ‘Maak de doek los en zet Yvon in de wind!’ Zeg nu zelf! Komt omzeggens heel deze passage niet letterlijk uit de Bijbel?! Die nacht, terwijl ik wachtloop, maak ik een notitie die mijn literaire toekomst bepaalt: 'Verzamel inspirerende bijbelverhalen↗︎.' Een ervan, Esau & Jacob↗︎ komt meteen na thuiskomst al in Het Visserijblad↗︎. Er volgen vele andere (zelf vind ik Onderweg, op zoek naar verhalen↗︎ wel geslaagd, met een mooi tableau van Luc Blomme trouwens.)
Er is meer. Aan boord lees ik een verhaal dat Marcel Proust schier eindeloos weet uit te melken. Tegen de tijd dat we Zeebrugge passeren — moeilijke zeegang — ben ik het oeverloos gezwam over Swann & Odette dermate beu dat ik het boek met een forse armzwaai in zee gooi. Kermarrec vindt dat een meesterlijke daad: ‘Zo hoort de aankomende schrijver met de hem voorafgaande literatoren om te gaan: overboord ermee!’ Terwijl Marcel Proust door de Leviathan↗︎ opgeslokt wordt en Crabeels al zijn stuurmanskunst aanwendt om ons zonder averij voorbij Zeebrugge te laveren, groeit er tussen Kermarrec en mij een vriendschap die drie jaar standhoudt, wat voor mijn doen erg lang is. De vriendschap concretiseert zich in literair tijdschrift Vivaldi↗︎.
Tot hiertoe is roerganger Remi Vansteene buiten beeld gebleven, maar wanneer we in Haringvreter aanleggen, roept hij plotsklaps: 'To hell with facts! We need stories!’ Dat Remi Ken Kesey↗︎ kent, hadden we nooit durven denken. Woorden die hoe dan ook tot gevolg hebben dat Yvon en ik ter plekke een Frans schrijverskoppel bedenken dat Jean-Pierre Sartre & Germaine de Beauvoir heet, met een gemeenschappelijk oeuvre, geboekstaafd als Chic et pas Cher. Hoef ik eraan toe te voegen dat heel de crew zich van ’t lachen op de dijen slaat en daar pas mee ophoudt als de vuurtoren van Oostende weer in zicht komt? Neen toch!
(Gebaseerd op waargebeurde feiten.)
zondag 9 mei 2021
Nog één keer Bertus Aafjes
In die tijd is dichten iets voor mensen die zich letterkundigen noemen. Wie gedichten schrijft is van betere huize, hzij komt uit een traditie die start bij de Grieken en vervolgens over veel Latijn, stap per stap, voortschrijdt tot hzij, via enig oud-Nederlands, eindelijk in staat geacht wordt zelf de pen ter hand te nemen, dat wil zeggen: de traditie verder te zetten. Vandaar ook dat er zoveel dichtende pastoors⤤ zijn. Bertus Aafjes voldoet aan al de criteria — ook hij studeert trouwens voor priester — hij mag dichten. Helaas stoot hij in de jaren vijftig op een andere soort dichters, de Vijftigers⤤, die per se met de traditie willen breken.
Bertus Aafjes gaat scheldend ten onder. In 1953 schrijft hij:
‘Lees ik Luceberts poëzie, dan heb ik het gevoel dat de SS de poëzie is binnen gemarcheerd. Een totalitair stelsel van rauwe gevoelens en instincten met de laarzen aan van een verschrikkelijke uniformiteit, uit zich in dwangmatig Sieg heil van woorden als: oe, a, oer, ei, urinoir.’
'De massa, het zich literair achtende gepeupelte, degenen die denken dat ze er iets vanaf wisten, had ik achter mij. Maar de serieuze dichters niet. (...) Ik vervreemdde dus van de ene dag op de andere van de hele literaire wereld. (...) De hand waarmee je geslagen hebt, verdort. Niet alleen in de vriendschap, omdat je met die hand vrienden hebt willen slaan. Het verdort je eigen dichterschap ook.’
Zoals wanneer de honden en de jagersZich jeugdig werpen op een everzwijn:En dit rijst uit zijn verborgen leger,De slagtand wettende die, zilverblinkerd,Vanuit zijn kinnebak naar buiten kromt;Van alle kanten springt men op hem toe;Hoor het geluid der dichtklappende kaken!Men wacht de vreselijke aanval af; —Zo sprongen de Trojanen op Odysseus,Maar hij sprong eerst…
vrijdag 7 mei 2021
Een wijkschool genaamd Astrid
‘Oorspronkelijk gaat het gemeenteschooltje van start in een annexe van hotel Jean in de Gentstraat. Eerst een kleuterafdeling. Mijn zus, die van 1953 is, tekent daar present. Ik herinner me dat een van de eerste juffen Focquet heet. Jaarlijks wordt er een hogere klas toegevoegd. Ik denk dat de school naar het Astridgebouw verhuist zodra er een eerste studiejaar is. Eerst is het een gemeenteschool, die aan de staat wordt overgedragen ten tijde van burgemeester Plovie, ik denk eind jaren vijftig, begin jaren zestig.’
‘Ook het officieel onderwijs stichtte te Bredene-Bad een wijkschool. Deze leerlingen werden eerst voorlopig ondergebracht in een aanhorigheid van het hotel ‘Jean’ in de Gentstraat (…) om vervolgens te verhuizen naar het gebouw van de home Astrid. Sedert aanvang van het schooljaar 1967-68 is thans een nieuwe wijkschool in gebruik genomen, bestaande uit geprefabriceerde paviljoenen gelegen nabij de Duinenstraat.’ (Wat daar thans Schoolstraat heet.)
woensdag 5 mei 2021
Drie dromen waaruit ik weet te ontsnappen
— Bennie Simoens. Hoopvolle horizonten (1984) — |
maandag 3 mei 2021
Vanwaar het gevaar komt
Eerst economie. Mijn inkomen is niet van dien aard dat ik kunst kan kopen. Daarenboven ben ik de mening toegedaan dat de koopdaad het kunstwerk afbreekt, het wordt koopwaar, daar waar kunst in mijn hoofd een gift hoort te zijn. Zelf ben ik daar zo consequent mogelijk in: ik koop geen kunst en mijn verhalen en gedichten zijn gratis beschikbaar in De Laatste Vuurtorenwachter, mijn e-boeken staan gratis in de virtuele rekken van De Weggeefwinkel. Wat ik schrijf maakt derhalve geen deel uit van de wareneconomie, wel van deze van de gift. Hoe kom ik dan aan een al bij al indrukwekkende kunstcollectie? Wel, ’t zijn stuk voor stuk werken die me door hun makers geschonken werden, ook omdat ik hun gratis teksten schenk, bijvoorbeeld als inleiding op een vernissage, als bespreking van hun werk.
Nu het doek. Laat ons er eens naar kijken, met in het achterhoofd wat John Berger↗︎ zegt: ‘Mij lijkt het dat we naar schilderijen kijken in de hoop een of ander geheim te vinden. Geen geheim over de kunst, maar over het leven.’
In Delameilleures werk valt enerzijds de abstractie op en anderzijds het landschap. Dat laatste is op z’n mooist, vind ik, wanneer het, zoals hier, nader tot de abstractie komt. Hoezo ‘nader tot de abstractie’? Wie goed kijkt, merkt niet terzake doende, veelal horizontale strepen op, die van ónder het geschilderde landschap tot ons komen, ongetwijfeld sporen van een onderliggend, overschilderd werk. Laat ons het een toevalligheid noemen. Dat toeval is nu deel van de verfstructuur van het geschilderde landschap, waaraan het een ietwat abstract karakter geeft. Er is meer — er is altijd meer. De zee die we zien is niet deze van Constant Permeke en nog minder die van Léon Spilliaert, ’t is een zee ver weg. Deze zee is ook niet de vervaarlijke oerkracht die Thierry De Cordier zo goed schildert. Wat dít schilderij van Delameilleure maakt tot wat het is, is de voorgrond: een kolossaal, ruw, gevaarlijk ogend, abstract weergegeven gesteente, dat ruim een derde van het doek beslaat.
Ik ga je een tip geven, die je toelaat de kwaliteit van welhaast elk schilderij te beoordelen, ’t is iets wat ik van Georg Baselitz↗︎ geleerd heb. Een schilderij is goed als het op z’n kop staand nog altijd boeiend is. Keer het doek om (zoals ik het, in bovenstaande montage, links beneden doe.) Zien we op het omgekeerde beeld van deze marine niet des te sterker dat de zee ’t minste van Delameilleures schilderkunstige zorgen is? Hoe veraf ligt ze daar niet, zelfs als ze (omgekeerd) vooraan komt te liggen. Maar kijk eens welke dreiging nu bovenaan hangt! Delameilleure ontpopt zich tot kunstschilder-Galliër die, net als Asterix en de zijnen, maar één ding vreest: dat de hemel op ons hoofd valt. Zetten we het schilderij daarna weer recht, zien we, beter dan eerst, dat het gevaar niet van het water komt, maar van het land! Of hoe zelfs een eenvoudig landschapje ons iets over de maatschappij, en dus over het leven zegt.